DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 11.

Voorzegging dat Christus uit den stam van Isaï zou geboren worden, vs. 1. En treffelijk met den Geest des Heeren zou begiftigd zijn, 2. Een Rijk oprichtende door de predicatie Zijns Woords, 4. En dat de lidmaten Zijner kerk in goeden vrede en enigheid met elkander zouden leven, 6. En eindelijk de victorie over hun geestelijke vijanden zouden verkrijgen, dezelve gebracht zijnde tot de kennis van het Heilig Evangelie, 11, 12, enz.


Het vrederijk van den Messías

1WANT1 aer zal 2een Rijsje voortkomen uit 3den afgehouwen 4tronk 5van Isaï, en 6een Scheut uit zijn wortelen zal 7vrucht voortbrengen.

1Hier geeft de profeet reden van hetgeen hij Jes. 10:27 gezegd heeft, te weten dat het juk van Juda zou afgescheurd worden en dat God dien stam beschermen zou, vanwege den Gezalfde, te weten Jezus Christus, Die uit den stam van Juda zou geboren worden.

2Een Spruit, een Roede, te weten Jezus Christus. Zie Jes. 4:2.

3Ten tijde als Christus geboren is, scheen de stam van Juda geheel afgehouwen te zijn, dewijl hij zeer vervallen was en zijn vorige heerlijkheid schier verloren had. Hij had noch koning noch vorst; Jozef, de ondertrouwde man van Maria, was een timmerman. Dit blijkt ook uit de gave die Maria offerde, als de dagen harer reiniging vervuld waren, Luk. 2:24.

4Of: stronk, stam, stomp.

5Den vader van David.

6Een herhaling van hetgeen dat straks met andere woorden gezegd is, opdat het de lezer te beter versta en bemerke. In het Hebreeuws staat het woord nezer, waarmede sommigen menen dat tegelijk wordt te verstaan gegeven dat Christus zou te Nazareth opgevoed worden, en daarvan den Naam Nazarener bekomen. Zie Matth. 2:23.

7Of: wassen, groeien.

a Jes. 4:2. Hand. 13:22, 23.

2En op Hem zal 8de Geest des HEEREN 9rusten: 10de Geest der wijsheid en des verstands, bde Geest des raads en der sterkte, de Geest 11der kennis en der vreze des HEEREN.

8Te weten de Heilige Geest, Die van God den Vader en den Zoon voortgaat. De zin is: Hij zal naar Zijn mensheid, naar dewelke Hij een Zone Davids is, met alle geestelijke gaven overvloediglijk en in alle volheid begiftigd worden. Zie Ps. 45:8. Joh. 3:34.

9Dit rusten van den Geest des HEEREN op Christus is afgebeeld en betekend door het nederdalen en het rusten der duif op Christus, als Hij in de Jordaan is gedoopt geweest, Matth. 3:16.

10Dat is, de Geest Die de wijsheid werkt of veroorzaakt. Alzo ook in het volgende.

11Of: der wetenschap.

b Jes. 9:5.

3En 12Zijn 13rieken zal zijn 14in de vreze des HEEREN; en Hij zal 15naar het gezicht Zijner ogen niet richten, Hij zal ook 16naar het gehoor Zijner oren niet 17bestraffen.

12Te weten van den Heere Christus.

13Dat is, Zijn kennis en oordeel. Anders: En Hij, te weten Christus, zal rieken, dat is, zeer wijselijk en verstandiglijk alles vernemen en gewaarworden.

14Dat is, Hij zal, als een Kenner der harten, weten en verstaan bij wien de vreze des Heeren is, bij wien zij niet is.

15Versta dit alzo, dat Christus niet alleen naar den uiterlijken schijn of naar de woorden alleen oordelen zal (waarmede de ene mens den anderen dikwijls bedriegt), maar naar de gelegenheid des harten, als zijnde een Kenner der harten en een Doorgronder der nieren. Zie Joh. 2:24, 25; 21:15, 16, 17.

16Dat is, Hij zal ook niet lichtelijk aannemen de klachten die men Hem aanbrengt, noch ook de schijnheilige woorden der hypocrieten. Of: Hij zal niet oordelen van Zichzelven, maar gelijk Hij van Zijn Vader zal gehoord hebben.

17Te weten met woorden. Anders: straffen, te weten niet alleen met woorden, maar ook met plagen.

4Maar 18Hij zal de armen met gerechtigheid richten en 19de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal 20de aarde 21slaan 22met de roede Zijns monds, en 23met den adem Zijner lippen zal Hij 24den goddeloze doden.

18De zin is: Hij zal wel de armen (te weten de armen van geest, als Matth. 5:3) richten en straffen, maar met goedertierenheid en in billijkheid, tot hun best. Of: Hij zal den vromen en onnozelen, die van de goddelozen en kinderen dezer wereld onderdrukt worden, rechtspreken en hen verlossen van het geweld hunner wederpartijders. Zie Ps. 72:4, 12.

19Te weten die zachtmoedigen, nederigen en verslagenen van gemoed uit het gevoelen en de bekentenis hunner zonden. Anders: En Hij zal, om der zachtmoedigen der aarde wil, straffen met rechtmatigheid. De zin is: Hij zal straf oefenen over de goddelozen, opdat Hij de zachtmoedigen verlosse en bescherme.

20Dat is, de mensen op de aarde, te weten de goddelozen, gelijk straks volgt.

21Te weten in hun consciënties, dezelve overtuigende van hun zonden, hun hun ellenden en verdoemenis te kennen gevende. Zie hiervan een voorbeeld Hand. 2:37.

22Dat is, met de kracht der predicatie Zijns Woords, hetwelk is de geestelijke scepter Zijns Koninkrijks, scherper dan enig tweesnijdend zwaard, Hebr. 4:12. Zie dergelijke manieren van spreken Job 22:22. Ps. 33 op vers 6. 2 Thess. 2:8. Openb. 1:16; 2:16; 19:15.

23Dat is, met Zijn Woord of predicatie van hetzelve, als straks.

24Dat is, alle goddelozen; dat is, Hij zal de leer der goddelozen overtuigen van valsheid, en hun leven van goddeloosheid, en dat zal Hij zo krachtiglijk doen, dat zij in hun consciënties zullen overtuigd worden dat zij der verdoemenis waardig zijn, of immers wel verdiend hebben verdaan en te schande gemaakt te worden, 2 Thess. 2:8; en eindelijk zal Hij alle onbekeerlijken metterdaad straffen.

5Want 25gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de 26waarheid de gordel Zijner lendenen zijn.

25Dat is, Hij zal bekleed en versierd zijn, niet gelijk de koningen dezer wereld met uiterlijk sieraad van klederen; maar met gerechtigheid en met trouw, of met de waarheid en bestendigheid Zijner beloften. Zie Ps. 45:4, 5; 72:4, 12. Christus geeft Zijn uitverkorenen hetgeen dat Hij hun belooft.

26Of: trouw.

6En 27cde wolf zal met het lam 28verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf en de jonge leeuw en 29het mestvee tezamen, en 30een klein jonksken zal ze drijven.

27Dat is, de boze, kwade, wilde, woeste mensen, zo Joden als heidenen, zullen door de predicatie van Christus en van Zijn dienaren en de innerlijke werking des Heiligen Geestes zo veranderd worden, dat zij afleggende hun boze genegenheden, met den geest der liefde en der zachtmoedigheid zullen aangedaan worden, zodat zij goedertierenlijk en beleefdelijk met elkander zullen leven en verkeren, zonder denzelven enig leed of schade aan te doen. Zie Jes. 65:25. Hos. 2:17.

28Of: wonen, herbergen.

29Of: het vette vee.

30Dat is, de minste discipel of dienaar van den Heere Christus, al is hij slecht in de ogen der mensen, zal hen stieren en regeren door de leer van het Heilig Evangelie, want daar zal willige gehoorzaamheid bij de mensen wezen, zijnde door den Geest Gods innerlijk bewogen om het Woord des Heeren aan te nemen.

c Jes. 65:25. Hos. 2:17.

7De koe en de berin zullen tezamen weiden, haar jongen zullen tezamen nederliggen, en 31de leeuw zal stro eten, gelijk de os.

31Dat is, de vorsten en heren zullen zich zowel laten leiden en regeren door de predicatie des Goddelijken Woords, als personen van minderen staat en kwaliteit. Zij zullen altegader met enerlei spijze of voeder, te weten met Gods Woord, gevoed worden.

8En een zoogkind 32zal zich vermaken over het hol van 33een adder, en een gespeend kind 34zal zijn hand uitsteken in den kuil van den basilisk.

32Dat is, het zal spelen. De zin is: De geringsten in de gemeente Gods zullen in geen gevaar staan dat de machtigen hen enigszins zullen beledigen of beschadigen, dewijl die zowel als de geringsten tot Christus zullen bekeerd worden, als nader te zien is vers 9.

33Zie Deut. 32:33. Ps. 58:5.

34Dat is, die welker harten tevoren vol venijn waren, zullen zo gezuiverd worden, dat het een vermaak en genoegen zal zijn met dezelve te verkeren.

935Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg 36Mijner heiligheid; want 37de aarde zal vol kennis des HEEREN zijn, 38gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.

35Dit vers verklaart de allegorieën van vss. 6, 7, 8. De zin is: Onder de gelovigen die tot kennis des Heeren komen zullen, zal de een den ander niet beledigen noch beschadigen, onrechtvaardigheid of geweld doen; maar zij zullen zich gelijkelijk een godzaligen, oprechten en eerbaren handel en wandel bevlijtigen. Zie Jes. 65:25.

36Of: Mijns heiligdoms, dat is, in de gemeente der gelovigen. Want in den tempel die op den berg Sion gebouwd was, plachten de gelovigen te vergaderen.

37Dat is, de uitverkoren kinderen Gods op de aarde wonende.

38Hebr. gelijk de wateren de zee bedekken. Hier betekent de zee zoveel als de grond der zee. En de zin is, dat de kennis des Heeren overal rijkelijk zal vloeien.

10Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar 39den dWortel van Isaï, 40Die staan zal 41tot een Banier der volken, zullen 42vragen, en 43Zijn rust zal heerlijk zijn.

39Versta door den Wortel van Isaï Christus, Die uit Isaï, een vader Davids, als uit een wortel spruiten en hervoorkomen zou. Zie vers 1. Rom. 15:12.

40Of: Die opgericht zal worden, te weten door de predicatie van het Heilig Evangelie. Het is een profetie van de beroeping der heidenen tot de kennis van Christus.

41Dat is, tot Denwelken zich zullen vergaderen en samenkomen in enigheid des geloofs de volken des gansen aardbodems. Zie Gen. 49 op vers 10.

42Dat is, de heidenen zullen de predicatie van het Heilig Evangelie met lust aanhoren, en zij zullen daaruit Christus leren kennen. Anderen verstaan deze woorden aldus: De heidenen zullen uit dien Wortel, te weten Christus, God leren kennen en dienen, en alzo het eeuwige leven verkrijgen.

43Hebr. Zijn rust zal eer of heerlijkheid zijn, dat is, Zijn gemeente, in dewelke Hij rust en Zijn welbehagen heeft, die zal vol eer en heerlijkheid zijn, namelijk geheiligd zijnde door den Heiligen Geest en eindelijk gans heilig en heerlijk gemaakt zijnde aan de ziel en aan het lichaam. Anders: Zijn rust zal ter heerlijkheid zijn, dat is, het zal eer zijn op Hem te rusten, of eer in Hem te zoeken.

d Rom. 15:12.

Herstel van Israël

1144Want het zal geschieden te dien dage, dat de Heere 45ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder 46te verwerven 47het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië, en van Egypte, en van 48Pathros, en van Morenland, en van Elam, en van Sínear, en van Hamath, en van de eilanden 49der zee.

44Hier geeft de profeet reden en wijst aan de heerlijke rust die de Messias Zijn volk geven zal.

45Alsof hij zeide: Gelijk Hij eertijds Zijn hand heeft uitgestrekt om Zijn volk uit Egypteland te verlossen, alzo zal Hij haar wederom tot hun verlossing uitstrekken tegen hun vijanden, namelijk zo lichamelijke alsook geestelijke, de zonde en den duivel.

46Te weten door Zijn bloed en Geest, Hand. 20:28. Ef. 5:25, 26, 27. Het Hebreeuwse woord betekent kopen, loskopen, verkrijgen, verwerven, zich toe-eigenen, ten eigendom maken.

47Te weten degenen die door de predicatie van het Heilig Evangelie tot Christus zouden bekeerd en Zijn Rijk deelachtig gemaakt worden. Zie Rom. 11:25, 26.

48Zie Gen. 10:14, in welk hoofdstuk ook van de andere volken die hier genoemd staan, gesproken wordt. Doch van Hamath zie 2 Sam. 8:9.

49Dat is, over of aan de zee gelegen.

12En 50Hij zal 51een banier oprichten onder de heidenen, 52en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen, en de verstrooiden uit Juda 53vergaderen van de vier 54einden des aardrijks.

50Te weten de Heere.

51Als vers 10.

52Anders: opdat Hij verzamele, enz.

53Te weten in Christus, Die Zijn kerk uit de vier hoeken der wereld vergadert; alzo dat in Hem geestelijkerwijze vervuld is hetgeen dat God beloofd heeft Deut. 30:4.

54Of: hoeken, gewesten. Zie Job 37:3.

13En 55de nijd van Efraïm zal wegwijken en de tegenpartijders van Juda zullen uitgeroeid worden; 56Efraïm zal Juda niet benijden en Juda zal Efraïm 57niet benauwen.

55Versta hier dien nijd waarmede Efraïm den stam van Juda benijdde; en versta onder Efraïm de tien stammen Israëls. De zin is: Daar zal onder de Christenen niet zulk een haat en nijd zijn, gelijk er eertijds tussen Efraïm en Juda geweest is.

56De zin is: De gemeente van Christus zal in een heiligen vrede verenigd worden.

57Of: vijandelijk aangrijpen, beangstigen, onderdrukken.

14Maar 58zij zullen den Filistijnen 59op den schouder vliegen 60tegen het westen, en 61zij zullen tezamen 62die van het oosten beroven; 63aan Edom en Moab 64zullen zij hun handen slaan, en 65de kinderen Ammons 66zullen hun gehoorzaam zijn.

58Te weten Efraïm en Juda gelijkelijk.

59Dit is geestelijkerwijze te verstaan, alzo namelijk, dat de gelovige Israëlieten de heidenen door de predicatie van het Heilig Evangelie snellijk zullen op het lijf vallen, aangrijpen en overwinnen, overmits zij enigen derzelve tot het christengeloof brengen zullen, en de anderen zullen zij overtuigen dat zij geen ontschuldiging voor God hebben zullen. Immers geeft de profeet door deze gelijkenis (genomen van een roofvogel of vos, die de hoenderen op het lijf valt) te kennen de victorie, welke de Heere Zijn kerk tegen haar vijanden verlenen zou. Gelijk zulks door de apostelen en andere leraars is vervuld geworden.

60Hebr. tegen de zee aan. De Middellandse Zee ligt voor het land Kanaän tegen het westen. De profeet geeft hier te kennen dat het Evangelie zou gepredikt worden in het oosten en in het westen. Zie Matth. 8:11.

61Aldus spreekt de profeet oneigenlijk van de predicatie des Goddelijken Woords, willende te kennen geven dat de kerk van Christus al haar vijanden zou bestrijden en overwinnen door de kracht en den zegen des Heeren, om de uitverkorenen te brengen onder Zijn gehoorzaamheid.

62Hebr. de kinderen van het oosten. Zie Job 1:3 en de aant. aldaar.

63Dat is, aan de Edomieten en Moabieten.

64Hebr. zal de zending hunner handen zijn.

65Dat is, de Ammonieten.

66Te weten, overmits zij de leer van het Heilig Evangelie met een vast geloof zullen omhelzen.

1567Ook zal de HEERE 68den inham 69der zee van Egypte 70verbannen, en Hij zal Zijn hand 71bewegen 72tegen de rivier door de sterkte Zijns winds; en Hij zal dezelve slaan in de zeven 73stromen, en Hij zal maken 74dat men 75met schoenen daardoor zal gaan.

67Onder verbloemde woorden geeft de profeet te kennen dat alle hindernissen zullen weggenomen worden, die het volk in den weg zouden zijn om tot Christus te komen. Alsof hij zeide: Eer zal de Heere alle wateren, alsook onder andere de zeven stromen van de rivier Nijl, doen opdrogen, eer de loop van het Heilig Evangelie zou gestuit of opgehouden worden; gelijk Hij eertijds het Rode Meer heeft drooggemaakt, opdat Zijn volk droogvoets daardoor gaan zou.

68Hebr. de tong.

69Te weten der Rode Zee, tot aan Egypte strekkende.

70Dat is, tenietdoen of te schande maken.

71Anders: opheffen, als dreigende, gelijk Jesaja 10 van Assur gezegd wordt.

72Te weten de Nijl, die zeven uitgangen of stromen had. Doch enigen verstaan hier de rivier Eufraat, anderen de Jordaan.

73Het Hebreeuwse woord nachal betekent hier de grachten of diepten door dewelke de wateren vlieten; of den bak, de geul of den grond der rivier, zijnde als een vallei, nadat de wateren afgelopen zijn.

74Of: dat zij, te weten de gelovigen.

75Versta hierbij: zonder dezelve nat te maken, of zonder dezelve uit te trekken opdat men ze niet natmake.

16En 76er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israël geschiedde ten dage 77toen het euit Egypteland optoog.

76De zin is: Alles zal gebaand en zonder hindernis zijn, als Christus Zijn kerk verzamelen zal door de predicatie van het Heilig Evangelie.

77Gaande droogvoets door de Rode Zee, Ex. 14:29.

e Ex. 14:29.