DE PROFEETJEREMÍA

HOOFDSTUK 30.

Jeremia ontvangt bevel, deze woorden des Heeren in een boek te schrijven, vss. 1, 2. Profetie van de lichamelijke verlossing uit Babel en de geestelijke door Christus, mitsgaders de genade en zegeningen die God aan Zijn kerk zal bewijzen, niettegenstaande haar grote ellenden, benauwdheden, breuken en wonden, 3. Maar Gods onweder zal blijven over de goddelozen, 23.


Profetie van de verlossing

1HET woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, zeggende:

2Zo spreekt de HEERE, de God Israëls, zeggende: 1Schrijf u al de woorden die Ik tot u gesproken heb, in een boek.

1Zie Jer. 36:2.

3Want zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik 2de gevangenis van Mijn volk, Israël en Juda, wenden zal, zegt de HEERE; en Ik zal hen wederbrengen in het land dat Ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het erfelijk bezitten.

2Of: de gevangenen wederbrengen.

4En dit zijn de woorden die de HEERE gesproken heeft van Israël en van Juda.

5Want zo zegt de HEERE: 3Wij horen een stem der 4verschrikking; er is vrees en geen vrede.

3Hier worden de inwoners van Jeruzalem ingevoerd, aldus klagende ten tijde van het innemen der stad, enz.

4Of: siddering.

6Vraagt toch en ziet of een manspersoon 5baart! Waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijn lendenen, als van een abarende vrouw, en alle aangezichten veranderd in 6bleekheid?

5Dat is, baren kan, als dikwijls.

6Of: geelheid, de geelzucht, dat is, miskleurig, gelijk de geelzuchtige mensen en de landvruchten, wanneer zij door veel vocht verrotten en met honingdauw geslagen zijn. Vgl. Deut. 28 op vers 22.

a Jer. 4:31; 6:24.

7bO wee; 7want die 8dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden.

7Of: immers, zekerlijk is die dag, enz. Of: dat die dag zo groot is!

8Dat is, de bestemde tijd des oordeels, over Jakobs nakomelingen (zie Ps. 37 op vers 13. Joël 1 op vers 15), dat zij nooit tevoren zo hard zijn gestraft.

b Joël 2:11. Zef. 1:15.

8Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik 9zijn juk 10van uw hals verbreken en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen 11zich niet meer van 12hem doen dienen.

9Van den koning van Babel. Zie Jeremia 27.

10Vgl. Jer. 28:11.

11Of: dwingen te dienen. Zie Jer. 25 op vers 14.

12Namelijk Jakob.

9Maar 13zij zullen dienen den HEERE hun God, en hun Koning c14David, Dien Ik hun verwekken zal.

13Jakobs nakomelingen.

14Dat is, den Heere Jezus Christus. Zie 2 Sam. 22 op vers 51.

c Ez. 34:23, 24; 37:24. Hos. 3:5.

10Gij dan, vrees niet, do Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem 15verschrikke.

15Of: doe sidderen.

d Jes. 41:13; 43:5; 44:1. Jer. 46:28.

11Want Ik ben 16met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waarheen Ik u verstrooid heb, emaar met u zal Ik geen 17voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met 18fmate en 19u niet gans onschuldig houden.

16Zie Gen. 21 op vers 22.

17Zie Jer. 4 op vers 27.

18Zie Jer. 10 op vers 24.

19Hebr. onschuldig houdende zal Ik u niet onschuldig houden, dat is hier, niet ten enenmale of geheel ongestraft laten, als Jer. 46:28. Vgl. Jer. 25:29.

e Jer. 4:27; 5:10, 18; 46:28. f Jes. 27:8. Jer. 10:24.

12Want zo zegt de HEERE: Uw 20breuk is gdodelijk, uw 21plaag is smartelijk.

20Als Jer. 4:6. Anders: Aangaande uw breuk, zij is dodelijk.

21Of: wond, als Jer. 14:17.

g Jer. 10:19; 15:18.

13Er is niemand 22die uw zaak oordeelt aangaande het 23gezwel; gij hebt geen 24heelpleisters.

22Dat is, die de zaak van uw gezwel zich aantrekt, en onderzoekt of en hoe gij in deze ellende te helpen zijt.

23Of de wond. In deze betekenis wordt het Hebreeuwse woord ook gebruikt Hos. 5:13. Obadja vs. 7, en wordt nergens meer in de Heilige Schrift gevonden. Anders: tot verbinding of uitdrukking, dat is, dat uw wonden verbonden, uitgedrukt, gezuiverd en geheeld mochten worden.

24Hebr. helingen of genezingen der opklimming of opkoming, opgang, dat is, men legt geen pleisters op uw wonden, dat de gezondheid zou mogen opkomen, opklimmen, dat is, toenemen, of dat er littekens mochten opkomen. Vgl. vers 17. Neh. 4 op vers 7. Anders: opkoming van genezingen, door omzetting van de woorden, gelijk in het Hebreeuws somtijds geschiedt.

14Al uw h25liefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens 26vijands plaag, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn.

25Op dewelke gij u verlaten hebt, als Egyptenaars en anderen.

26Dat is, zo hard en scherp alsof u een vijand geslagen had; dat men naar het uiterlijke aanzien zou zeggen: Een vijand heeft het gedaan; blijvende ondertussen Mijn gedachten des vredes bestendig. Zie vss. 16, 17, 18, enz.

h Jer. 22:20.

15Wat ikrijt gij over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden kmachtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan.

i Jer. 13:17. k Jer. 5:6.

1627Daarom, allen die u opeten, zullen l28opgegeten worden, en al uw wederpartijders, zij allen, zullen gaan in gevangenis; en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen die u plunderen, zal Ik ter plundering overgeven.

27Om te tonen dat Ik u eerst om uwer zonden wil tot uw best gekastijd heb, en het daarna Mijn tijd is, dat Ik uw vijanden, die het zo niet gemeend hebben, vergelde en u weder zegene. Vgl. Jer. 10:25.

28Vgl. Ps. 14:4; 79:7, met de aantt.

l Ex. 23:22. Jes. 41:11. Jer. 10:25.

17Want Ik zal u de 29gezondheid doen rijzen, en u van uw 30plagen genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is 31Sion, zeggen zij, 32niemand vraagt naar haar.

29Of: een pleister opleggen. Vgl. op vers 13. Jer. 8 op vers 22; 33:6. Insgelijks Jer. 46:11.

30Of: wonden.

31Spotswijze, alsof zij zeiden: Dat is nu dat Sion, de kerke Gods, waarvan zij altoos zo veel en roemwaardig gesproken en zo groot gevoelen gehad hebben; maar ziet nu eens, enz.

32Of: zij heeft geen navrager; dat is, niemand bekommert zich met haar.

18Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal 33de gevangenis der tenten Jakobs wenden en Mij over hun woningen ontfermen; en de 34stad zal herbouwd worden op haar 35hoop en het 36paleis zal 37liggen naar zijn wijze.

33Dat is, de gevangenen Mijns volks doen wederkeren tot hun woningen, en voorts Mijn kerk verlossen uit de geestelijke gevangenis door den Messias, en dezelve bouwen en zegenen.

34Jeruzalem en Gods kerk, daardoor afgebeeld.

35Of: heuvel, te weten op den berg Sion, waar zij tevoren floreerde.

36Tempel, of koningshof.

37Of: gelegen zijn, dat is, staan gelijk tevoren op zijn plaats. Vgl. Hoogl. 5:12.

19En van 38hen zal 39dankzegging uitgaan, en een stem mder 40spelenden; en Ik zal hen vermeerderen en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen niet 41gering worden.

38Mijn volk of kerk.

39Voor de lichamelijke en voornamelijk de geestelijke verlossing door den Messias.

40Dat is, die vrolijk zijn of vreugde bedrijven over Gods weldaden. Alzo Jer. 31:4.

41Of: klein, dat is, verkleind, kleingeacht, veracht.

m Jer. 31:4.

20En 42zijn zonen zullen zijn als eertijds, en 43zijn gemeente zal voor Mijn aangezicht bevestigd worden; en Ik zal 44bezoeking doen over al zijn onderdrukkers.

42Jakobs, uit vers 18.

43Namelijk Jakobs gemeente.

44Door straffen. Zie Gen. 21 op vers 1.

21En 45zijn 46Heerlijke zal 47uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal Hem 48doen naderen, en Hij zal tot Mij genaken; want 49wie is hij die 50met zijn hart borg worde om tot Mij te genaken? spreekt de HEERE.

45Jakobs, als in het voorgaande.

46De Messias, onze Zaligmaker Jezus Christus (van het Hebreeuwse woord zie Ps. 8 op vers 2), Die in het volgende zijn Heerser genoemd wordt, als Micha 5:1.

47Naar het vlees uit Jakob voortkomen, als volgt.

48Dat is, Ik zal Hem zalven en daartoe beroepen, dat Hij Hogepriester en Middelaar zij tussen Mij en Mijn volk.

49Te weten, anders dan de Messias, Jezus Christus? Die Mijn Zoon is, alleen daartoe bekwaam, van Mij geroepen, en Zich tot Borg gewilliglijk presenterende, om Mijn volk met Mij te verzoenen en voor hen als Advocaat bij Mij te verschijnen. Vgl. Ps. 40:7, 8, 9; 110:4. Hebr. 4:14, 15; 5:4, 5, 6, enz.; 7:22, 25; 9:14, 15, 24, enz.

50Of: zijn hart borg stelle, verborge, verpande, verplichte, verzekere, dat is, wie zou zo stout durven zijn dat hij zich zou stellen als middelaar tussen Mij en den zondigen mens, dan de Messias, van Denwelken in het voorgaande gesproken wordt? Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook gebruikt Gen. 43:9; 44:32. Neh. 5:3. Spr. 20:16; 27:13, enz.

22En gij zult nMij tot een 51volk zijn, en Ik zal u tot een 52God zijn.

51Zie Deut. 7 op vers 6.

52Zie Gen. 17 op vers 7.

n Jer. 24:7; 31:1, 33; 32:38.

23Zie, 53een oonweder des HEEREN, een grimmigheid, is uitgegaan, een 54aanhoudend onweder; het zal 55blijven op het hoofd der goddelozen.

53Zie Jer. 23:19.

54Of: dat zich vergadert, of een vergaderd onweder; gelijk wij ook zeggen: Daar vergadert zich een groot onweder, wanneer de lucht zwart en dik wordt, in het opstaan van een groot onweder. Anders: een vreselijk of schrikkelijk onweder.

55Of: pijnlijk, met pijn vallen, beklijven.

o Jer. 23:19; 25:32.

24De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan en totdat Hij daargesteld zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij daarop 56letten.

56Of: verstand daarvan bekomen. Vgl. Jer. 23:20.