DE PROFEETJEREMÍA

HOOFDSTUK 20.

Om de voorgaande profetie wordt Jeremia van den priester Pashur geslagen en gevangengesteld, vss. 1, 2. Losgelaten zijnde, verkondigt hij hem, zijn vrienden en het ganse volk, Gods schrikkelijke straffen door den koning van Babel, 3. Hij klaagt den Heere zijn lijden, verdriet en inwendigen strijd, 7. Troost zich in Gods bijstand en wraak, tot verheugens toe, 11. Verhaalt hoe onverduldig hij geweest is, 14, enz.


Jeremía gevangengenomen

1ALS 1Pashur, de 2zoon van 3Immer, de priester (deze nu was 4bestelde voorganger in het huis des HEEREN), Jeremía hoorde, diezelve woorden profeterende,

1Hebr. Paschchur.

2Dat is, nakomeling.

3Op wiens geslacht het zestiende lot in de afdeling der priesters gevallen was. Zie 1 Kron. 24:14.

4Of: een bestelde (of overste) een voorganger, dat is (als sommigen verklaren), de tweede na den hogepriester, als Eleazar was bij het leven van zijn vader Aäron, Num. 4:16, gesteld tot opzicht en regering in Gods huis.

2Zo 5sloeg Pashur den profeet Jeremía, en hij stelde hem in de 6gevangenis, dewelke is in de 7bovenste poort 8van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is.

5Zie 1 Kon. 20 op vers 35.

6Hebr. eigenlijk: omkering, als strekkende tot subversie of omkering van den welstand der misdadigen. Zie wijders 2 Kron. 16 op vers 10. Sommigen menen dat deze gevangenis alzo genoemd is vanwege de engheid der plaats, als waarin men zich nauwelijks kon omkeren; alzo Jer. 29:26.

7Anders: Hoge poort, als 2 Kron. 23:20. Vgl. Jer. 26 op vers 10. Van dezen naam bovenste of hoge is verscheiden gevoelen.

8Dat is, staande naar het land van Benjamin toe.

3Maar het geschiedde des anderen daags, dat Pashur Jeremía uit de gevangenis voortbracht; toen zeide Jeremía tot hem: De HEERE noemt uw naam niet Pashur, maar 9Magôr-missabib.

9Dat is, schrik of vrees van rondom, om reden als volgt.

4Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik 10stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw 11liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en 12slaan hen met het zwaard.

10Of: Ik geef u den schrik of der vrees over.

11Of: vrienden. Alzo vers 6 en elders.

12Dat is, ombrengen. Zie Gen. 8 op vers 21.

5Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad en al haar 13arbeid en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden; die zullen ze aroven, zullen ze nemen en zullen ze brengen naar Babel.

13Dat is, al wat zij met haar arbeid verkregen heeft.

a Jer. 15:13; 17:3.

6En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis, gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij zult te Babel komen en aldaar sterven en aldaar begraven worden, gij en al uw vrienden, denwelken gij 14valselijk geprofeteerd hebt.

14Hebr. in of met valsheid.

Jeremía's innerlijke strijd

7HEERE, Gij hebt mij 15overreed en ik ben overreed geworden, Gij zijt mij te sterk geweest en hebt 16overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, eenieder van hen bespot mij.

15Of: verlokt, bepraat, overgehaald, als men zegt. Enigen verstaan dit van zijn beroeping en den last hem gegeven. Vgl. Jer. 1:6, 7, en zie van het Hebreeuwse woord Richt. 14 op vers 15, en vgl. onder, vers 10. Hetzelfde woord wordt gebruikt van het rechtvaardig oordeel Gods in het overreden der valse profeten, Ez. 14:9. Zie aldaar.

16Vergelijk de manier van spreken met vers 10.

8Want sinds dat ik 17spreek, roep ik uit, ik 18roep geweld en verstoring; omdat mij des HEEREN woord den gansen dag btot smaad en tot schimp is.

17Profeterende tot het volk.

18Vgl. Job 19:7 en de aant. aldaar.

b Jes. 57:4.

9Dies 19zeide ik: Ik zal Zijner niet 20gedenken, en niet meer in Zijn Naam spreken. Maar 21het werd in mijn hart als een 22brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik 23bemoeide mij om te verdragen, maar kon niet.

19Bij mijzelven, dat is, ik dacht.

20Dat is, niet meer van den Heere vermelden, geen mentie meer van Zijn last maken.

21Des Heeren woord, of Zijn last; door de krachtige werking des Heiligen Geestes; of: daar was, enz.

22Zie zulke gelijkenis Job 32:18. Ps. 39:4.

23Of: werd vermoeid van, enz., en kon niet, te weten langer inhouden of den Geest des Heeren wederstaan, ik moest in mijn dienst voortgaan.

10Want ik heb gehoord de 24naspraak van velen, van 25Magôr-missabib, zeggende: 26Geeft ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven. 27Al mijn vredegenoten nemen acht op mijn 28hinking; zij zeggen: Misschien zal hij 29overreed worden, dan zullen wij hem overmogen en onze wraak van hem nemen.

24Of: achterklap, boos gerucht.

25Zie vers 3. Dezen mag men nemen voor een aanleider van hetgeen waarvan verder in dit vers gesproken wordt. Anders: schrik of vrees grijpt mij aan van rondom, zij zeggen, enz.

26Dat is, verneem ernaar en let erop wat gij van Jeremia hoort, en breng het ons aan, opdat wij het den oversten, zo kerkelijken als politieken, aanbrengen, om tegen hem te beraadslagen.

27Hebr. Alle mensen mijns vredes. Alzo Jer. 38:22. Vgl. 2 Sam. 8 op vers 10. Ps. 41 op vers 10.

28Of ik mij ergens in mijn ambt of leven mocht vergrijpen of struikelen, en zij mij daarover ten val of in lijden brengen. Vgl. Ps. 35:15; 38:18.

29Zich met zoete woorden laten misleiden, om het een tegen het ander te zeggen, of anderszins feilen, en gelegenheid geven tot zijn verderf.

11Maar de HEERE is cmet mij als een verschrikkelijk held; ddaarom zullen mijn vervolgers struikelen en niets vermogen; 30zij zijn zeer beschaamd geworden, omdat zij niet 31verstandiglijk gehandeld hebben; ehet zal een 32eeuwige schande zijn, zij zal niet vergeten worden.

30Profetischerwijze van het toekomende gesproken voor: zij zullen zekerlijk beschaamd worden; waarover de profeet zich door het geloof alzo verheugt, als te zien is vers 13. Verhalende ondertussen hoe hij aan de andere zijde is bestreden door de zwakheid des vleses.

31Vgl. Jer. 10:21. Of omdat zij niet gelukkig of voorspoedig zijn geweest of zullen zijn; omdat hun aanslagen hun zullen feilen.

32Of: een eeuwige schande! als een afgebroken rede, verwonderenderwijze.

c Jer. 1:8, 19; 15:20. d Jer. 17:18. e Jer. 23:40.

12Gij dan, o HEERE der 33heirscharen, Die den rechtvaardige fproeft, Die de 34nieren en het hart ziet, laat mij Uw gwraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak 35ontdekt.

33Zie 1 Kon. 18 op vers 15.

34Als Jer. 11:20. Zie aldaar.

35Als mijn Advocaat en Patroon.

f Jer. 11:20; 12:3. g Jer. 11:20; 15:15; 18:19.

13Zingt den HEERE, prijst den HEERE; want Hij heeft de ziel des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners verlost.

14h36Vervloekt zij de dag in welken ik geboren ben; de dag op welken mijn moeder mij gebaard heeft, zij niet gezegend.

36Vergelijk deze klage der onverduldigheid met Job 3:3, enz., en zie de aantt. aldaar. De profeet verhaalt hier hoe onverduldig hij geweest is, als hem al de wereld vloekte en smaadde. Zie vers 8. Jer. 15:10.

h Jer. 15:10.

15iVervloekt zij de man die mijn vader geboodschapt heeft, zeggende: U is een 37jonge zoon geboren, 38verblijdende hem grotelijks.

37Hebr. een mannelijk kind, of zoon.

38Hebr. verblijdende verblijdde hij hem.

i Job 3:3.

16Ja, dezelve man zij als de 39steden die de HEERE heeft komgekeerd, en het heeft Hem niet 40berouwd; en hij hore in den 41morgenstond een 42geroep en op den 43middagtijd een geschrei.

39Dit schijnt te zien op de steden Sodom, Gomorra, enz., Genesis 19.

40Zie Gen. 6 op vers 6.

41Dat is, vroeg, onvoorziens, als hij er niet op verdacht is. Vgl. Hos. 10:15.

42Een gekerm zijner medeburgers of naburen, die omgebracht worden of in levensgevaar zijn, gelijk ten tijde van des vijands overval pleegt te geschieden.

43Als men placht maaltijd te houden en te rusten.

k Genesis 19.

1744Dat Hij mij niet gedood heeft van de baarmoeder aan! Of mijn moeder mijn graf geweest is, of haar baarmoeder als van een die 45eeuwiglijk zwanger is!

44Alsof hij zeide: Waarom is dat niet geschied? Waarom heeft de Heere mij niet gedood? Als in het volgende vers.

45Hebr. ener zwangere der eeuwigheid, dat is, altoos zwanger blijvende en nimmermeer barende.

18lWaarom ben ik toch uit de baarmoeder voortgekomen om moeite en droefenis te 46zien, en dat mijn dagen in beschaamdheid vergaan?

46Dat is, ondervinden. Zie Job 7 op vers 7.

l Job 3:20.