HET HOOGLIEDVAN SÁLOMO

HOOFDSTUK 2.

De waardigheid van Christus, vs. 1. En van Zijn gemeente, 2. De zorg van Christus over Zijn bruid, en de troost dien zij van Hem ontvangt, 3. Een opwekking tot openbare belijdenis van Christus, dewijl de winter der vervolging voorbij was, 11. Waarschuwing voor de heimelijke vijanden der kerk, 15. Onderlinge liefde tussen den Bruidegom en de bruid, 16.


De stem mijns Liefsten

1IK1 ben 2een Roos van 3Saron, een Lelie der dalen.

1Hier spreekt de Bruidegom weder, zo sommigen menen; maar anderen menen dat het de woorden der bruid zijn.

2De roos is de edelste onder de bloemen, en haar reuk verkwikt de hersenen. Bij de rozen van Saron, dat is, die te Saron wassen, worden verstaan uitnemend schone rozen, gelijk bij de leliën der dalen, dat is, die in de dalen wassen, verstaan worden schone welriekende leliën. Salomo is zo schoon niet versierd geweest als een van deze, Matth. 6:29. Maar overmits hier gesproken wordt van de roos wassende in de velden van Saron, en van de leliën in de dalen, maar niet van zulke die in betuinde of besloten hoven wassen, zo schijnt het dat hiermede wordt te kennen gegeven, dat de kerk van Christus verdrukking onderworpen is, gelijk de bloemen des velds van eenieder die daar voorbijgaat, lichtelijk afgeplukt en van de beesten vertreden en afgebeten worden. Deze zin blijkt recht te zijn uit vers 2.

3Saron is een lustige, schone landstreek, strekkende van Cesarea tot Joppe, niet ver van de Middellandse Zee. Aldus wordt ook genoemd een stad aldaar gelegen. Zie breder van Saron 1 Kron. 5:16. Jes. 33:9; 35:2; 65:10. Hand. 9:35.

24Gelijk een lelie onder 5de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de 6dochteren.

4De zin is: Zozeer als de lelie (vergeleken zijnde met de doornen) dezelve in schoonheid en heerlijkheid ver overtreft, alzo overtreft Mijn liefste alle andere dochteren, bij dezelve vergeleken zijnde; dat is, de ware kerk vergeleken zijnde bij andere vergaderingen, gaat al dezelve in treffelijkheid ver te boven.

5De bozen en goddelozen worden in de Schrift (en ook, naar veler gevoelen, in deze plaats) doornen genoemd, eensdeels ten aanzien van hun onvruchtbaarheid in het voortbrengen van goede vruchten; anderdeels vanwege hun stekelige boosheden tegen de kinderen Gods. Zie Num. 33:55. Spr. 22:5. Ez. 28:24.

6Dochteren worden in de Heilige Schrift genoemd de verzamelingen der mensen, somtijds der goeden, als de dochter Sions, dat is, de gemeente Gods, Jes. 37:22; somtijds der kwaden, als de dochter van Babel, Ps. 137:8, de dochter Edoms, Klgld. 4:21.

37Als een appelboom onder 8de bomen des wouds, zo is mijn Liefste 9onder de zonen; ik heb groten lust 10in Zijn schaduw, en zit eronder, en 11Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet.

7Dit zijn nu wederom de woorden der bruid. Onze Heere Jezus Christus wordt dikwijls bij een boom vergeleken, als Openb. 2:7; 22:2. Hier bij een appelboom. Gelijk hij alle wilde bomen ver te boven gaat, alzo, zegt hier de bruid, overtreft ook Christus, mijn Liefste, alle mensen, die van nature maar als wilde bomen zijn. En gelijk een appelboom, met zijn brede en lage takken, goede schaduw en schuiling geeft tegen de hitte en lieflijke vrucht voortbrengt tot verkwikking van den mens, alzo vind ik ook schaduw, bescherming en verkwikking onder de vleugelen Zijner genade, zo tegen den toorn Gods als ook in de hitte der vervolging; zodat ik wens en poog altijd daaronder te schuilen.

8Dat is, die in het woud of in het wild wassen. Buiten Christus zijn alle mensen wilde haveloze bomen, Rom. 11:17, 24, die derhalve óf geen óf kwade, óf zure, óf vruchten van onaangenamen smaak voortbrengen; tenzij dat zij door het geloof Christus worden ingeënt, zo kunnen zij geen goede vruchten voortbrengen, Matth. 7:18. Joh. 15:4.

9Te weten van Adam, of van de mensen. Of: zonen, dat is, jongelingen. Dezen allen overtreft Christus ver, Ps. 45:3.

10Te weten onder des appelbooms schaduw, dat is, onder zijn bescherming. Gelijk de bomen ons beschaduwende, bevrijden van den brand en de hitte der zon, alzo bevrijdt ons Christus voor de hitte des toorns Gods en de vervolgingen der boze wereld. Zie Ps. 121:5, 6, 7. Jes. 25:4. Zie ook Ps. 91, de aant. op vers 1.

11Dit is nog een weldaad, die de bruid verkrijgt door Christus, te weten dat zij niet alleen van het kwade verlost is, maar dat zij ook Zijn lieflijke vruchten deelachtig wordt, als van Zijn dood, verrijzenis, hemelvaart en andere weldaden. Anderen verstaan hier door de vruchten de vertroostingen van Christus, die het hart der gelovigen zoet zijn.

412Hij voert mij 13in het wijnhuis, en 14de liefde 15is Zijn banier over mij.

12Of: Hij voerde.

13Hebr. in het huis des wijns, dat is, in het huis der vreugd en der blijdschap, die wij door de kracht en werking des Heiligen Geestes in onze harten ontvangen, 2 Kor. 1:5. Behalve dat de wijn den dorst verslaat, zo maakt hij ook het hart vrolijk, Ps. 104:15, en hij doet het zijn droefenis vergeten. Zie Spr. 31:6, 7. Tot dit huis der vreugd worden alle kinderen Gods genodigd, Spr. 1:20. Zie ook Spr. 9:1, enz.

14Versta hier de liefde waarmede Christus ons liefheeft en bemint, Ef. 5:2. Daarom lezen enigen de laatste woorden van dit vers aldus: Zijn banier is liefde over mij, of jegens mij. Zie Rom. 5:5. 2 Thess. 2:16.

15Gelijk de soldaten van elkander onderscheiden worden door banieren of vaandels, alzo worden de ware lidmaten der gemeente van Jezus Christus onderkend en onderscheiden van de hypocrieten, door den Geest der aanneming en Zijn vruchten, Rom. 8:14. 1 Joh. 3:24. De banier betekent ook beschutting en bescherming tegen al de geestelijke vijanden, den duivel, den dood en de verdoemenis.

516Ondersteunt gijlieden mij 17met de flessen, 18versterkt mij met de appelen, want 19ik ben krank van liefde.

16De kerk spreekt hier tot de vrienden des Bruidegoms, welke zijn de rechte leraars, Joh. 3:29, biddende dat zij haar versterken met den troost van het Heilig Evangelie, eer zij bezwijkt van verlangen.

17Dat is, met wijn die in de flessen is, als Hos. 3:1. Luk. 22:20, dat is, met de Heilige Schrift, in dewelke Christus Zijn wijn en melk, dat is, al Zijn beloften en geestelijke vertroostingen besloten heeft. Zie Ps. 94:19; 119:92.

18Of: onderstrooit mij appelen, te weten, opdat ik door den reuk derzelve verkwikt worde, waartoe de oranjeappelen en citroenen inzonderheid zeer dienstig en bekwaam zijn. Hierbij worden verstaan de troostelijke leringen der Heilige Schrift, aangaande de genade en verdiensten van Christus.

19Dat is, ik ben flauw en amechtig door het gedurig verlangen naar de vertroostingen mijns Bruidegoms en de tekenen Zijner genade. Zie Ps. 42:2; 63:2. Hoogl. 3:1, 2; 5:6, 8. Het is God Die al onze krankheden geneest, Ps. 103:3.

6aZijn 20linkerhand zij 21onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand 22omhelze mij.

20De gemeente wenst en verwacht de genadige en goedertieren hulp, die de Bruidegom haar in den nood zou bewijzen, haar troostende door den Heiligen Geest en Zijn Woord. Zie Hoogl. 8:3. Ef. 5:29.

21Te weten als een peluw, om op te rusten. Door de zonde wordt het ganse hoofd krank en het hart mat, Jes. 1:5. Maar door de vertroostingen des Heiligen Geestes worden onze consciënties versterkt, en onze zonden (oorzaken onzer ellenden) vergeven. Zie Rom. 14:17. 1 Joh. 2:12; 3:24.

22Dit is een uitwendig teken van liefde. Zie Gen. 29:13; 48:10.

a Hoogl. 8:3.

723Ik bezweer u, 24gij dochteren van Jeruzalem, 25die bij de reeën of bij 26de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, 27totdat het dezelve luste.

23Dit nemen sommigen als woorden des Bruidegoms, anderen als woorden der bruid. De zin is: Ik vermaan en betuig u op het hoogste.

24Dat is, o gij speelgenoten. Zie Hoogl. 3:5; 8:4.

25Anders: Ik bezweer u bij de reeën, enz., dat is, zo lief als u de reeën en de hinden zijn, dat gij die liefde niet opwekt, dat is, dat gij de rust des Bruidegoms, of der bruid, dat is, de gemeente, niet verstoort, te weten door ketterij, scheuring of met ergernis te geven.

26Hinden zijn wijfjes der herten.

27Dat is, nimmermeer derzelver rust stoort.

828Dat is de stem mijns Liefsten, zie Hem, 29Hij komt, 30springende op de bergen, huppelende op de heuvelen.

28Te weten de stem die ik daar hoor. Dit spreekt de bruid. Zij wil zeggen: Dat is Zijn onderwijzing, die ik daar hoor. Zie Joh. 10:3, 4; 18:37. Hand. 13:46, 47. Hebr. 3:7.

29Te weten tot mijn hulp en bijstand, als Jes. 35:4. Joh. 14:23. Openb. 22:20.

30Een gelijkenis genomen van de snelle reeën en hinden, bij dewelke de Bruidegom wordt vergeleken, vers 9, om aan te wijzen de vrijwilligheid van Christus in het helpen en redden Zijner bruid.

9Mijn Liefste is gelijk een ree of een welp der herten; zie, Hij staat 31achter onzen muur, 32kijkende uit de vensteren, 33blinkende uit 34de traliën.

31Versta hier den vurigen muur der kerk, dat is, de bewaring en beschutting die God Zijn kerk bewijst door Zijn heilige engelen. Zie 2 Kon. 6:17. Ps. 34:8. Zach. 2:5. Als hier staat onzen muur, daarmede wordt te kennen gegeven dat deze muur een bolwerk is dat de kerk eigen is en derzelve alleen toekomt. Anderen verstaan die woorden Hij staat achter onzen muur aldus, dat zij betekenen een nadere gemeenschap met Christus dan toen Hij nog veraf was, komende al springende op de bergen, vers 8, maar evenwel zo na nog niet of daar was nog een muur tussen beiden. Zodat hier aangewezen worden de trappen waarmede Christus Zijn liefde jegens Zijn kerk is bewijzende, niet gelijkelijk, maar naar dat Hij acht dat voor ons goed is.

32Dit is een gelijkenis genomen van een wachter die op een toren de wacht houdt. Zie 2 Kon. 9:17. Ez. 33:2. De Heere Christus is de rechte Wachter en Hoeder Israëls, Die nimmermeer slaapt noch sluimert, Ps. 121:4. Hij ziet en bespot al de raadslagen der goddelozen tegen Zijn kerk, Ps. 2:4.

33Of: glinsterende als een bloem, dat is, Zichzelven als een bloem vertonende, te weten lieflijk en aangenaam. Het is nagenoeg hetzelfde dat straks gezegd is. De herhaling dient tot versterking en bevestiging van het voorzeide.

34Meermaals worden de traliën en vensters bijeengevoegd, als Richt. 5:28. Spr. 7:6, en elders.

1035Mijn Liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en 36kom.

35Met deze woorden geeft de bruid te kennen de oorzaak van de snelle komst haars Bruidegoms, te weten om haar door Zijn Geest en Zijn Woord te roepen uit haar bedroefden staat tot een beteren.

36Hebr. kom u. Alzo ook vers 13. Zie Gen. 12, de aant. op vers 1. En kom herwaarts, te weten om Mij te dienen.

11Want zie, 37de winter is voorbij; 38de plasregen is over, 39hij is overgegaan.

37Dat is, de tijd van de verdrukking der gemeente. Vgl. Zach. 14:8.

38Dat is, de tijd der beproeving in tegenspoed is door Christus verlicht. Zie Jes. 4:6; 32:2. Matth. 7:27.

39Of: hij is heengegaan.

12De bloemen 40worden gezien in het land, 41de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land.

40Of: vertonen zich. Dit is een beschrijving der lente; geestelijk verstaan zijnde, betekent het de wederoprichting der kerk, nadat de zwarigheden verdwenen zijn. Zie Ps. 72:16. Jes. 27:6. Hos. 14:4, 5, 6.

41Of: de tijd des gezangs, of: de tijd van kwinkeleren, dat is, de lente of de meitijd, wanneer de vogelkens zingen, dat is, de gelovigen beginnen te verkwikken en van vreugde te zingen. Anders: de snoeitijd.

1342De vijgenboom brengt zijn 43jonge vijgjes voort, en 44de wijnstokken 45geven reuk met hun jonge 46druifjes. Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en 47kom.

42Dat is, de mensen die tevoren als dorre bomen waren, beginnen nu geestelijkerwijze te bloeien door Mijn genade; de gemeenten die tevoren woest gelegen hebben, geven nu beginselen van schone vruchten door de kracht van Mijn Geest en Woord, en zij geven van zich een lieflijken reuk, 2 Kor. 2:15. Zie de gelijkenis van den vijgenboom Matth. 24:32. Luk. 13:6.

43Of: onrijpe vijgen. Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt, vindt men alleen hier.

44Door de wijnstokken worden hier de particuliere kerken verstaan, als Jes. 5:1. Hos. 9:10.

45Te weten een treffelijken reuk, als Hoogl. 7:13.

46Of: tedere, kleine, groene, onrijpe druiven. Het Hebreeuwse woord is hier alleen en vers 15 en Hoogl. 7:12.

47Als vers 10.

1448Mijn duive, 49zijnde in de kloven der steenrots, 50in het verborgene ener steile plaats, 51toon Mij uw gedaante, doe Mij 52uw stem horen; bwant uw stem 53is zoet en uw gedaante is lieflijk.

48Aldus wordt de gemeente van Christus genoemd vanwege haar kuisheid en eenvoudigheid. Zie Hoogl. 1:15. Matth. 10:16.

49Daar schuilende uit vrees der vijanden. Zie Jer. 48:28. Anders: die u onthoudt in de scheuren der steenrots, beschaamd zijnde vanwege de mismaaktheid uwer zonden.

50Die u in onbewoonde plaatsen, in holen en spelonken, vanwege de vervolging verbergt, als 1 Kon. 18:4. Ps. 55:7, 8; 68:14. Openb. 12:6. Sommigen zetten het over: een verborgen Trap, duidende zulks op den Heere Christus, Die de Trap en Ladder is naar den hemel, Gen. 28:12. Joh. 1:52.

51Dat is, kom tot Mij, wandel voor Mij oprechtelijk, als Gen. 17:1. Rom. 12:1. Ef. 5:27; te weten nadat gij door Mijn Geest en bloed zult gereinigd zijn.

52Dat is, uw gebeden en lofzangen. Zie Ps. 5:4; 28:2; 42:5; 50:15, en elders.

53Dat is, zij is Mij aangenaam, te weten als zij uit een waar geloof is spruitende.

b Hoogl. 5:13, 16.

1554Vangt gijlieden ons 55de cvossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven; want onze wijngaarden hebben 56jonge druifjes.

54Dit zijn de woorden des Bruidegoms tot Zijn metgezellen, dat is, van Christus tot de leraars of herders der kerk, en tot de christelijke overheden. En vangen is hier te zeggen, dat de leraars de loze en boze lering der vossen moeten tegenstaan en wederleggen, en dat de overheden die moeten tomen.

55De vossen bederven de wijngaarden met het afeten der druiven. Alzo bederven en ruïneren de valse leraars, ketters en bedrieglijke regeerders de ware religie en kerke Gods. Zij worden bij vossen vergeleken, hier en Ez. 13:4. Luk. 13:32; eensdeels vanwege hun bedrieglijkheid, 2 Kor. 11:13; anderdeels vanwege hun schadelijkheid, dewijl hun woord verteert als een kanker, 2 Tim. 2:17. Zie dergelijke beschrijvingen en waarschuwingen Jer. 12:10. Ef. 4:14. Tit. 1:10, 11. Hebr. 13:9. 2 Petr. 2:1, 12.

56Of: kleine, tedere.

c Ez. 13:4. Luk. 13:32.

1657Mijn Liefste is mijne, en ik ben Zijne, 58Die weidt onder de leliën;

57Dit zijn de woorden der bruid, als Hoogl. 6:3; 7:10. De zin is: Hij is mijn Herder, en ik ben de kudde Zijner schapen, daarom kan mij niets ontbreken. Zie Ps. 23:1. 1 Joh. 4:13.

58De zin is: Hij weidt Zijn kudde niet alleen op een gezonde, maar ook op een genoeglijke weide, zo lieflijk en genoeglijk alsof zij vol leliën stond. Verstaande hierbij de weide van het Goddelijk Woord, hetwelk zoet is als honing en honingraten; en in het gezelschap der godzaligen, die als leliën onder de doornen zijn.

17dTotdat 59de dag 60aankomt en 61de schaduwen vlieden; 62keer om, mijn Liefste, 63word Gij gelijk een ree of een welp der herten, op de bergen van 64Bether.

59Dat is, de tijd der wetenschap, heiligheid, des troostes, vredes en der geestelijke blijdschap. Zie Rom. 13:12, 13. 1 Thess. 5:5. 2 Petr. 1:19.

60Hebr. aanblaast. Aldus spreken de Hebreeën, omdat de dag gemeenlijk met enige koelte opgaat.

61Dat is, al hetgeen dat nog onvolmaakt is.

62Te weten tot mij; het zijn de woorden der bruid tot haar Bruidegom, Hem biddende en aanroepende, dat Hij haar wil bijstaan in haar nood en zwarigheden.

63Te weten in snelheid, om mij te helpen. Zie vers 8.

64Of: van Bithron, of: der scheiding. Dit zijn de bergen Gileads, die door de Jordaan van Judea afgescheiden worden. Deze bergen waren vol wild, en zeer bekwaam tot de jacht. Zie de aant. 2 Sam. 2:29.

d Hoogl. 4:6.