DE ZENDBRIEF VAN DEN 1APOSTEL PAULUSAAN DE2HEBREEËN

HOOFDSTUK 5.

1 De apostel het Profetisch ambt van Jezus Christus verklaard hebbende, gaat voort in het verklaren van Zijn Priesterambt, en verhaalt de eigenschappen die in een hogepriester nodig zijn. 4 Gelijk die ook daartoe wettelijk moet zijn beroepen. 5 Betuigt dat Christus van Zijn Vader, naar de ordening van Melchizedek, daartoe beroepen is. 7 En dat Hij in de dagen Zijns vleses gebeden en smekingen heeft geofferd. 9 En alzo een Oorzaak onzer zaligheid en een Hogepriester is geworden. 11 Van welke verborgenheid van Melchizedek, alzo hij breder zou handelen, zo wekt hij hun harten daartoe op. 12 Overmits velen van hen nog onervaren waren, en meer, gelijk de kinderen, melk dan vaste spijze, als volwassenen, van node hadden.


Christus hoger dan Aäron

1WANT 1alle hogepriester uit de mensen genomen, wordt gesteld 2voor de mensen in de zaken die bij God te doen zijn, opdat hij offere 3gaven en slachtoffers voor de zonden;

1Namelijk gelijk die zijn geweest die uit de nakomelingen van Aäron wettige priesters zijn geworden. Want Paulus heeft dezen brief geschreven terwijl de tempel nog stond, en ziet op de wijze van doen die toen nog genoeg bekend was.

2Dat is, om der mensen wil, tot hun voordeel en dienst, om de mensen met God te verzoenen, of enige weldaden van God te verwerven.

3Door deze eerste soort worden verstaan de offeranden die uit de vruchten en andere dergelijke dingen werden geofferd; door de tweede, de offeranden van gedierten of beesten die aan het altaar werden geslacht, en alzo geofferd.

2Die 4behoorlijk medelijden kan hebben met 5de onwetenden en dwalenden, overmits hij ook zelf 6met zwakheid omvangen is;

4Of: matiglijk, dat is, in behoorlijke mate. Het Griekse woord metriopathein betekent eigenlijk medelijden hebben met mate, of: naar mate, dat is, zoveel nodig is om dengene die het vandoen heeft, te hulp te komen.

5Dat is, zondaren. Een Hebreeuwse wijze van spreken; door het eerste wordt verstaan de zonde die uit onwetendheid of zwakheid des verstands geschiedt; door de tweede de zonde waarin de mens valt doordien hij zichzelven verleidt of toegeeft, en niet zonder zijn wil tot de zonde voortgaat, hoewel daar dwaling bij is, als het verstand door de begeerlijkheid verduisterd wordt, Jak. 1:14, 15. Tegen beide heeft God offeranden der verzoening verordineerd; zie Leviticus 4; 5; 6; maar voor de moedwillige zonde tegen den Heiligen Geest niet. Zie Hebr. 10:26, 27.

6Dat is, met zonde, gelijk het volgende vers uitwijst; waarin Christus den anderen hogepriesters ongelijk is, dewijl Hij wel in alles gelijkelijk verzocht is, doch zonder zonde. Zie Hebr. 4:15; 7:26, 27.

3En om derzelver zwakheid wil 7moet hij agelijk voor het volk, alzo ook 8voor zichzelven offeren voor de zonden.

7Gr. is hij schuldig.

8Zie hiervan Lev. 4:3; 9:7; 16:6, wanneer hij ééns des jaars in het heilige der heiligen ging, en eerst voor zijn eigen zonden, en daarna voor de zonden des volks offerde, en wanneer hij zelf enige ergerlijke zonden begaan had.

a Lev. 9:7; 16:6. Hebr. 7:26.

4bEn niemand neemt 9zichzelven 10die eer aan, maar die van God geroepen wordt, cgelijkerwijs als Aäron.

9Namelijk zonder voorgaand beroep.

10Namelijk om hogepriester te worden. Hij spreekt van degenen die wettige priesters waren.

b 2 Kron. 26:16. c Ex. 28:1. 1 Kron. 23:13.

5Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar 11Die tot Hem gesproken heeft: d12Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.

11Dat is, God, Zijn Vader, namelijk, heeft Hem hiertoe verheerlijkt.

12Sommigen menen dat met deze woorden alleen beschreven wordt de Persoon des Vaders, Die den Zoon tot het Priesterambt heeft verheerlijkt, en dat alleen in het volgende zesde vers het bewijs daarvan zou volgen. Anderen verstaan dat in dit vijfde vers ook bewijsredenen zouden begrepen zijn, dat Hem de Vader tot een Hogepriester wettelijk gesteld heeft; eerstelijk in de woorden die aldaar in den psalm volgen: Begeer van Mij, enz., overmits dit het eigen werk is van een priester voor het volk te bidden; alsook in het woord Mijn Zoon, overmits de eerstgeboren zonen, vóór de instelling van het Levitische priesterdom, gewoonlijk het priesterdom na den dood der huisvaders in de families bedienden; zie Gen. 25:31; en voornamelijk in de woorden heden van Mij geboren; waardoor hoewel inzonderheid verstaan wordt de eeuwige geboorte des Zoons van den Vader, Hebr. 1:5, zo worden die ook bekwamelijk van Paulus gepast op de openbaring van dezelve, die in den tijd geschied is, voornamelijk door Zijn opstanding uit de doden, Hand. 13:33, welke een klaar bewijs is dat Hij van den Vader tot een Middelaar, en dienvolgens ook tot een Hogepriester wettelijk is gesteld geweest.

d Ps. 2:7. Hand. 13:33. Hebr. 1:5.

6Gelijk Hij ook 13in een andere plaats zegt: eGij zijt Priester in der eeuwigheid, 14naar de ordening van Melchizédek.

13Namelijk in den 110den psalm, welke ook Christus Zelf op den Messias duidt, Matth. 22:44, 45.

14Dat is, naar de wijze en gelijkenis van Melchizedek, gelijk Hebr. 7:15 verklaard wordt.

e Ps. 110:4. Hebr. 7:17.

7fDie 15in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene Die Hem uit den dood kon verlossen, 16met sterke roeping en tranen 17geofferd hebbende, en verhoord zijnde 18uit de vreze,

15Dat is, wanneer Hij onze zwakke natuur aangenomen had, en daarin bij ons wandelde en leed. Want hoewel Hij onze natuur ook in den hemel draagt, zo heeft Hij nochtans de zwakheden daarvan afgelegd.

16De apostel ziet hier wel op de gehele vernedering van Christus, maar voornamelijk op den angst en uiterste benauwdheid van Christus in den hof, als Hij bloedige druppelen heeft gezweet, en op Zijn sterk roepen aan het kruis, wanneer Hij riep: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

17Dat is, Zijn Vader voorgedragen, en Zijn leven voor ons in handen Zijns Vaders opgedragen hebbende.

18Gr. eulabeias, welk woord dikmaals vreze betekent, gelijk te zien is Hand. 23:10, en hetzelfde is wat Markus, hfdst. 14:33, thambos en ademonian, dat is, verbaasdheid en groten angst, noemt, welke in Christus' menselijke natuur geweest is, uit het voorzien en voorgevoel van de helse benauwdheden, die Christus in Zijn ziel voor ons aan het kruis zou lijden, nochtans zonder zonde, aangezien Hij in het geloof altijd vast is gebleven, en Zich in dit alles den wil Zijns Vaders volkomenlijk heeft onderworpen. Uit welke vreze of verschrikking Hij hier wordt gezegd verhoord geweest te zijn, omdat Hij door Zijn gebed gesterkt en verzekerd was, dat Hij door de kracht Zijner Goddelijke natuur alles zou overwinnen, en alzo den duivel en den dood zelven onder Zijn voeten brengen. Anderen zetten het over: vanwege de godvruchtigheid, of: om Zijner godvruchtigheid wil, gelijk dit woord eulabeia ook betekent. Doch het Griekse woordje apo, dat is, van of uit, kan deze verklaring niet wel lijden.

f Matth. 26:39; 27:46, 50. Joh. 17:1.

8gHoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid 19geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden;

19Dat is, ervaren heeft wat het is in zulke benauwdheden Zichzelven den wil Zijns Vaders in alles gehoorzaamlijk te onderwerpen.

g Filipp. 2:6.

9En 20geheiligd zijnde, is Hij allen 21die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden;

20Of: volmaakt geworden zijnde, namelijk in deze Zijn gehoorzaamheid. Of: opgeofferd zijnde, namelijk aan het kruis door den eeuwigen Geest, gelijk de apostel hierna spreekt Hebr. 9:14. Of: volkomenlijk ingewijd zijnde. Want al deze betekenissen heeft dit Griekse woord teleiotheis in zich.

21Dat is, die in Hem geloven, en vervolgens ook dit geloof met de andere delen der gehoorzaamheid vergezelschappen, gelijk de Schrift doorgaans ook het geloof de gehoorzaamheid noemt, als den grond van alle ware gehoorzaamheid. Zie Joh. 3:36.

10En is 22van God genaamd een Hogepriester naar de ordening van Melchizédek.

22Of: van God toegenaamd, dat is, van God gesteld of geordineerd. Want wien God den naam geeft, dien geeft Hij ook de zaak zelve.

Waarschuwing tegen verachtering

1123Van denwelken wij hebben vele 24dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, 25dewijl gij 26traag om te horen geworden zijt.

23Namelijk Melchizedek. Of: Van welke, namelijk zaak.

24Gr. redenen.

25In deze woorden geeft de apostel reden van hetgeen hij gezegd had, dat de zaken die hij voorhad te schrijven, zwaar waren om te verklaren, namelijk niet zozeer ten aanzien van de zaak zelve, als ten aanzien van hun traagheid; waarom hij hen hiermede tot opmerking verwekt.

26Of: traag in het gehoor, of: van gehoor.

12hWant gij, daar gij leraars behoordet te zijn 27vanwege den tijd, hebt wederom van node dat men u lere welke 28de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden als die 29melk van node hebben en niet vaste 30spijze.

27Of: ten aanzien van den tijd, namelijk dat gij in de leer van Christus geoefend zijt.

28Gr. de elementen of het abc des beginsels, dat is, de eerste gronden en fundamenten der christelijke leer, welke hij in het volgende hoofdstuk zal verhalen. Anders worden ook de ceremoniën des Ouden Testaments, waar de Hebreeën lichtelijk toe vervielen en altijd in bleven hangen, de eerste beginselen der wereld en zwakke elementen genaamd, Gal. 4:9. Kol. 2:8, omdat God hen door dezelve als een abc tot de geestelijke leer der zaligheid had geleid; van dewelke de Hebreeën nu tot de zaak daardoor betekend, moesten voortgaan, en daarin meer en meer toenemen.

29Dezelve gelijkenis gebruikt de apostel ook 1 Kor. 3:2, om hun te doen verstaan hun traagheid en onwetendheid in de zaken der verborgenheden des Evangelies, gelijk de volgende verzen verklaren.

30Gr. voedsel.

h 1 Kor. 3:1, 2, 3.

13Want een iegelijk die der melk deelachtig is, die is 31onervaren in het woord der gerechtigheid, want 32hij is een kind.

31Dat is, niet genoeg onderwezen in de leer des Evangelies, waarin de ware gerechtigheid, die in Gods oordeel bestaat en van ons geëist wordt, is geopenbaard.

32Dat is, als een kind, namelijk in wetenschap. Zie 1 Kor. 14:20. Ef. 4:14.

14Maar 33der volmaakten is 34de vaste spijze, die 35door de gewoonheid 36de zinnen geoefend hebben tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.

33Dat is, der volwassenen, gelijk 1 Kor. 2:6; 14:20. Ef. 4:13.

34Dat is, ook de naakte en diepste verborgenheden en leerstukken van Gods Woord, gesteld eensdeels tegen de eerste beginselen der leer, eensdeels tegen de ceremoniën, waartoe de Joden, als kinderen, altijd vervielen.

35Dat is, door bekwaamheid die een mens verkrijgt door vele oefeningen in enige kunst of andere zaak.

36Of: geoefende zinnen hebben. Het Griekse woord betekent de instrumenten door welke de zinnen hun werkingen doen en geoefend worden, als ogen, oren, tongen, enz., waardoor de inwendige instrumenten der ziel hier verstaan worden, als rede, verstand, wil, enz., welke door de kracht des Geestes verlicht en vernieuwd zijnde, ook door de oefening van Gods Woord dagelijks meer en meer moeten gesterkt worden, om het kwade en het valse te kunnen verwerpen, en het goede en de waarheid te kunnen aannemen.