1DE HANDELINGENDER HEILIGE APOSTELEN,BESCHREVEN DOOR 2LUKAS

HOOFDSTUK 3.

1 Petrus gaande op naar den tempel met Johannes, geneest een kreupel geborene. 9 Waarover het volk verwonderd zijnde, toeloopt. 12 Hetwelk Petrus onderricht, dat dit werk niet door zijn, maar door Jezus Christus' kracht geschied was. 14 Dien zij gedood hadden, en Die van de doden was opgestaan. 17 Troost hen, en vermaant hen tot bekering. 20 Opdat zij door Hem, Die nu in den hemel is en vandaar wederkomen zal. 22 Naar de getuigenis van Mozes. 24 En van alle profeten. 25 Den zegen Abrahams ontvangen zouden.


De genezing van een kreupele

1PETRUS nu en Johannes gingen tezamen op naar den tempel, omtrent 1de ure des gebeds, zijnde 2de negende ure.

1Namelijk op welke, benevens de gebeden, ook het dagelijks avondoffer opgeofferd werd. Zie Ex. 29:38, 39.

2Namelijk na den opgang der zon, te weten als die ure nu geëindigd was; overeenkomende met onze derde ure na den middag. Zie Joh. 11:9. Hand. 2:15.

2aEn een zeker 3man, die kreupel was van zijner moeders lijf, werd gedragen, welken zij dagelijks zetten aan de deur des tempels, genaamd 4de Schone, bom een 5aalmoes te begeren van degenen die in den tempel gingen;

3Namelijk van over de veertig jaren, Hand. 4:22.

4Deze was een van de poorten des voorhofs, en zo het schijnt de grote poort die tegen het oosten stond, alzo genaamd om haar schoonheid en kostelijkheid. Zie Josephus, Oudheden, boek 15, hfdst. 14.

5De armen te laten bedelen was van God verboden onder Zijn volk, Deut. 15:4, zodat dit ook een teken was dat toen onder de Joden de wetten Gods zeer vervallen waren.

a Hand. 14:8. b Joh. 9:8.

3Welke, Petrus en Johannes ziende, als zij in den tempel zouden ingaan, bad dat hij een aalmoes mocht ontvangen.

4En Petrus sterk op hem ziende, met Johannes, zeide: Zie op ons.

5En hij hield de ogen op hen, verwachtende dat hij 6iets van hen zou ontvangen.

6Dat is, enige aalmoes.

6En Petrus zeide: Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: c7In den Naam van Jezus Christus 8den Nazaréner, sta op en wandel.

7Dat is, door Christus' bevel en kracht; of: vertrouwende op de beloften en kracht van Christus.

8Zie Matth. 2:23.

c Hand. 4:10.

7En hem grijpende bij de rechterhand, richtte hij hem op, en terstond werden zijn 9voeten en enkels vast;

9Gr. baseis, dat is, fundamenten. Want de voeten zijn als het fundament waarop het lichaam rust, staat en gedragen wordt.

8En hij 10opspringende stond en wandelde en ging met hen in den tempel, wandelende en springende en lovende God.

10Dat is, niet alleen opstaande, maar tot een teken van volkomen genezing en van blijdschap opspringende. Zie Jes. 35:6. Hand. 14:10.

9En al het volk zag hem wandelen en God loven.

10En zij kenden hem dat hij die was die om een aalmoes gezeten had aan de Schone poort des tempels; en zij werden vervuld met verbaasdheid en ontzetting over hetgeen dat hem geschied was.

Petrus' toespraak in den tempel

11En als de kreupele, die gezond gemaakt was, aan Petrus en Johannes 11vasthield, liep al het volk gezamenlijk tot hen in het voorhof, hetwelk 12Sálomo's voorhof genaamd wordt, verbaasd zijnde.

11Dat is, zich vast omtrent hen hield, zonder van hen te wijken.

12Dat is, dat eerst van Salomo om den tempel gebouwd was, en daarna, met den tempel verwoest zijnde, wederom op dezelve plaats opgebouwd was, en daarom den naam van Salomo had behouden. Zie 1 Kon. 6:3. Joh. 10:23. Hand. 5:12.

12En Petrus dat ziende, 13antwoordde tot het volk: Gij Israëlitische mannen, wat verwondert gij u over dit, of wat ziet gij zo sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of 14godzaligheid dezen hadden doen wandelen?

13Dat is, sprak.

14Namelijk alsof wij door dezelve dit zouden verdiend hebben.

1315De God Abrahams en Izaks en Jakobs, de God onzer vaderen, heeft Zijn 16Kind Jezus 17verheerlijkt, Welken gij overgeleverd hebt, en hebt Hem 18verloochend dvoor het aangezicht van Pilatus, als hij oordeelde dat men Hem zou loslaten.

15Dat is, de ware God, Die Zich aan deze patriarchen en voorvaders geopenbaard, met hen en hun nakomelingen een verbond gemaakt heeft, en Die van hen is gekend en gediend geweest. Zie Hand. 5:30. Filipp. 2:9.

16Of: Knecht, Dienaar. Zie vers 26. Jes. 53:11. Hand. 4:27.

17Namelijk Hem van de doden opgewekt en in den hemel tot de hoogste eer opgenomen hebbende, en door onzen dienst dusdanige wonderen doende.

18Namelijk dat Hij uw Koning was, Joh. 19:15.

d Matth. 27:20. Mark. 15:11. Luk. 23:18. Joh. 18:40.

14Maar gij hebt 19den Heilige en Rechtvaardige verloochend, en hebt begeerd dat u 20een man die een doodslager was, zou geschonken worden;

19Zie Hand. 2:27.

20Namelijk Barabbas. Zie Mark. 15:7.

15En 21den Vorst des levens hebt gij gedood, Welken God opgewekt heeft uit de doden, e22waarvan wij getuigen zijn.

21Dat is, Die de enige Leidsman is om de mensen door Zijn verdiensten en krachtige werkingen tot het eeuwige leven te brengen. Zie Hand. 4:12.

22Dat is, van welke zaak, of: van welken Christus.

e Hand. 1:8; 2:32.

16En door het geloof 23in Zijn Naam heeft 24Zijn Naam dezen 25gesterkt, dien gij ziet en kent; en het geloof dat 26door Hem is, heeft hem deze 27volmaakte gezondheid gegeven, in u aller tegenwoordigheid.

23Gr. Zijns Naams, dat is, dewijl hij in den Naam van Christus geloofd heeft, gelijk in het volgende verklaard wordt. Zie Mark. 11:22. Rom. 3:22.

24Dat is, deze Jezus Christus Zelf, in Wiens Naam en door Wiens kracht dit wonder geschied is.

25Dat is, zijn voeten vastgemaakt, dat hij nu op dezelve staan en gaan kan.

26Of: in Hem.

27Namelijk van al zijn leden, die hij nu ten volle kan gebruiken.

17En nu, broeders, ik weet dat gij het door 28onwetendheid gedaan hebt, gelijk als ook uw 29oversten.

28Dit zegt hij om hen te troosten met de hoop van vergeving, alzo zij niet tegen den Heiligen Geest gezondigd hadden. Zie Luk. 23:34. Joh. 16:3. 1 Kor. 2:8. 1 Tim. 1:13.

29Dit moet verstaan worden van sommigen derzelve, van welke de apostel spreekt 1 Kor. 2:8. Want van sommigen getuigt Christus dat zij tegen den Heiligen Geest gezondigd hebben, Matth. 12:30, 31, 32.

18Maar God heeft alzo vervuld, hetgeen Hij fdoor den mond van al Zijn profeten tevoren verkondigd had, dat de Christus lijden zou.

f Jes. 50:6; 53:5. Luk. 24:27.

19gBetert u dan en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden, wanneer de tijden 30der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren,

30Dat is, der verkwikking van de gelovigen, die de hitte der vervolgingen in deze wereld onderworpen zijn, Ps. 66:12. Jes. 28:12. Jer. 6:16.

g Hand. 2:38.

20En Hij 31gezonden zal hebben Jezus Christus, Die u 32tevoren gepredikt is;

31Namelijk voor de tweede reize, of in Zijn tweede toekomst ten oordeel.

32Anders: tevoren besteld, geschikt, geordineerd.

21Welken de hemel moet 33ontvangen 34tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten 35van alle eeuw.

33Dat is, ontvangen hebbende, behouden.

34Dat is, tot den dag van het algemene oordeel, op welken alle dingen, die nu om der zonden wil der ijdelheid onderworpen zijn, weder terecht zullen gebracht en hersteld worden, Rom. 8:20. 2 Petr. 3:13, of totdat alles volkomenlijk zal vervuld zijn wat door de profeten is voorzegd geweest.

35Dat is, eertijds, in voortijden; of: van het begin der eeuwen, Joh. 9:32. Onder dezen is ook geweest Henoch, Jud. vs. 14.

22Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: hDe Heere uw God zal u 36een Profeet verwekken uit uw broederen, 37gelijk mij; Dien zult gij horen 38in alles wat Hij tot u spreken zal;

36Dat is, een uitnemende Leraar op een bijzondere wijze van God gezonden.

37Dat is, mij gelijk zijnde naar de menselijke natuur, en in uitnemendheid van bijzondere zending, getrouwheid en wonderen; doch hem in veel ook te boven gaande. Zie Deut. 18:15. Hebr. 3:2, 3, 4, 5.

38Of: naar alles.

h Deut. 18:15, 18, 19. Joh. 1:46. Hand. 7:37.

23En het zal geschieden dat alle ziel die dezen Profeet niet zal gehoord hebben, 39uitgeroeid zal worden uit het volk.

39Of: verdelgd, vernield; Mozes zegt, Deut. 18:19: van dien wil Ik het eisen; dat is, Ik zal hem straffen, namelijk, als hier verklaard wordt, met uitroeiing uit Mijn volk, Hebr. 2:2, 3.

24En ook al de profeten, 40van Samuël aan en die daarna gevolgd zijn, zovelen als er hebben gesproken, die hebben ook deze dagen tevoren verkondigd.

40Hoewel voor Samuëls tijden na Mozes ook enige profeten geweest zijn, zo wil nochtans Petrus dat men voornamelijk zal zien op Samuël en de profeten die na hem geweest zijn, ten tijde der koningen en daarna, alzo dezelve klaarder van Christus hebben geprofeteerd, Hand. 10:43.

25Gijlieden zijt 41kinderen der profeten en des 42verbonds, hetwelk God 43met onze vaderen opgericht heeft, zeggende tot Abraham: iEn in uw Zaad zullen alle 44geslachten der aarde gezegend worden.

41Dat is, afkomstig van de profeten; of: wien de profeten voornamelijk zijn gezonden geweest.

42Of: testaments. Zie Gen. 17:7. Rom. 9:4.

43Of: tot onze vaderen.

44Dat is, volken. Waarvan zie nadere verklaring Gen. 22:18. Gal. 3:8.

i Gen. 22:18. Gal. 3:8.

26God 45opgewekt hebbende Zijn 46Kind Jezus, heeft Denzelven eerst 47tot u gezonden, dat Hij ulieden 48zegenen zou, 49daarin dat Hij een iegelijk van u afkere van uw boosheden.

45Namelijk uit de doden; of: verwekt, dat is, in de wereld gezonden, Hand. 13:22, 23.

46Of: Knecht, Dienaar. Zie vers 13.

47Namelijk Joden en burgers van Jeruzalem, Hand. 13:46.

48Namelijk met genade in dit leven, en met heerlijkheid in het toekomende.

49Of: daarin dat een iegelijk van u zich afkere van zijn boosheden. Doch het eerste komt beter overeen met het woord zegenen, gelijk ook met dergelijke plaats Hand. 5:31.