DE PROFEETHÁBAKUK

HOOFDSTUK 3.

Habakuk bidt den Heere, dat Hij Zijn volk wil bewaren in de Babylonische gevangenis, vs. 1, enz. Tot sterking van zijn en des volks geloof verhaalt hij, hoe krachtiglijk God Zijn volk heeft beschermd, als Hij hetzelve uit Egypte door de woestijn geleid heeft, 3. Verder verhaalt hij, hoezeer hij verschrikt is, als hij verstaan heeft, dat Jeruzalem zou verwoest worden, 16. Doch hij troost zichzelven wederom door de overlegging van de hulp van God den Almachtige.


Gebed van Hábakuk

1EEN gebed van Hábakuk, den profeet, 1op Schigjónôth.

1Dat is, op menigerlei rijmsoort gesteld. De zin is: Om te zingen op de wijze der zangen die men schigjonoth noemt. Zie Ps. 7 op vers 1. Enigen zetten het over: voor de onbekenden, of onwetenden, dat is, om vergiffenis van God te verzoeken voor de zonden des volks, welke het door onwetendheid begaan heeft. Maar dit behaagt anderen niet, omdat zulks in dezen psalm niet verhandeld wordt.

2HEERE, als ik 2Uw rede gehoord heb, heb ik gevreesd; 3Uw werk, o HEERE, behoud dat in het leven 4in het midden der jaren, 5maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn 6gedenk des ontfermens.

2Hebr. Uw gehoor gehoord heb, dat is, als ik gehoord heb hetgeen dat U beliefd heeft mij te openbaren, namelijk de schrikkelijke oordelen waarmede Gij Uw volk zijt dreigende. Zie Hab. 1:5, enz.

3Sommigen verstaan hier door het werk het volk en de kerke Gods, welke is het voornaamste werk onder al de werken Gods, als Ps. 100:3. Jes. 29:23; 45:11. Anderen verstaan het aldus: Heere, houd in wezen en in ere hetgeen dat Gij onder Uw volk gedaan hebt, hetwelk Gij krachtiglijk en wonderbaarlijk hebt beschut en beschermd. Het komt nagenoeg op hetzelfde uit.

4Dat is, gedurende de zeventig jaren der Babylonische gevangenis Uws volks.

5De zin is: Maak door Uw Woord en predicatie, dat Uw volk dat wete en versta, en doe het metterdaad blijken onder de heidenen, dat Gij U over Uw volk ontfermt.

6Menselijkerwijze van God gesproken. Zie Gen. 8 op vers 1; 9:15; 30:22. Ex. 6:4. Dat nu God in Zijn toorn indachtig is Zijn barmhartigheid, blijkt uit vele plaatsen der Heilige Schrift, als Ex. 32:11, 12. Num. 14:17. Ps. 6:5; 9:10, 11; 25:6, 7; 51:3; 103:6, 7, 8, 9. Jes. 12:1. Jer. 14:7. Klgld. 3:55. Dan. 9:9, 16, en elders meer.

37God 8kwam 9van Theman en 10de Heilige van den berg 11Paran. 12Sela! Zijn 13heerlijkheid 14bedekte de hemelen, en het aardrijk was vol van Zijn lof.

7In dit vers en enige navolgende beschrijft de profeet de majesteit en macht Gods, die Hij betoond heeft als Hij Zijn wet gegeven heeft; willende daarmede bewijzen, dat het dien machtigen God licht is, Zijn volk, als het Hem belieft, uit de Babylonische gevangenis te verlossen.

8Dat is, Hij verscheen Zijn volk, te weten ten tijde van Mozes, toen Hij Zijn wet hun gaf. Hebr. zal komen. Zie Deut. 33 op vers 2.

9Door Theman verstaan sommigen den berg die anders Seïr genoemd wordt. Zie Amos 1:12. Obadja vs. 9. Anders: van het zuiden.

10Te weten de Heilige Israëls.

11Zie van Paran Gen. 14 op vers 6. Het is een berg gelegen nabij den berg Sinaï, die in de woestijn Paran gelegen is. Zie Num. 10:12; 12:16; 13:26.

12Dit woord vindt men nergens dan in dit lied van Habakuk en in de psalmen Davids. Zie Ps. 3 op vers 3.

13Of: Zijn majesteit.

14Dit is te verstaan te dien aanzien, dat de Heere Zijn volk, als Hij hun Zijn wet gaf, in grote heerlijkheid verschenen is, met donder en bliksem, enz. Zie Ex. 19:16. 2 Kor. 3:7.

4En er was een glans 15als des lichts, 16Hij had hoornen 17aan Zijn hand, en 18aldaar was Zijn sterkte verborgen.

15Dat is, als van de zon. De zon wordt het licht genoemd, omdat zij het grootste licht is hetwelk God geschapen heeft. Zie Job 31 op vers 26; 37 op vers 21. En hier is door den glans als des lichts te verstaan het schijnsel van de vuurkolom, die den Israëlieten lichtte in de woestijn.

16Te weten tot een teken Zijner macht. Want door de hoornen wordt dikwijls macht betekend in de Heilige Schrift. Anderen verstaan hier door hoornen zulke stralen als de klaarschijnende zon uitgeeft, of zulke als uit het aangezicht van Mozes voortgingen, nadat hij met God gesproken had. Zie Ex. 34 op vers 29.

17Dat is, aan Zijn zijde. Zie 2 Sam. 18:4. Neh. 3:2. Spr. 8:3. De zin is: Aan elke zijde was een hoorn, gelijk de hoornbeesten aan elke zijde een hoorn hebben. Anders: daar waren twee hoornen aan Zijn zijde.

18Hebr. de verberging Zijner sterkte. De zin is: Door zulken glans gaf wel de Heere Zijn Goddelijke macht te kennen (vgl. Ps. 18:12, 13, enz.), alzo nochtans dat Hij den gehelen glans Zijner majesteit en sterkte niet liet schijnen voor Zijn volk, maar Hij liet ze slechts blijken door enige stralen, opdat het volk niet ganselijk zou verbaasd en verslagen worden door het aanschouwen van de majesteit des Heeren.

519Voor Zijn aangezicht ging de pestilentie, en 20de vurige kool ging voor Zijn voeten heen.

19Dat is, Hij verdelgde de natiën die zich tegen Zijn volk verhieven, met allerlei plagen, te weten de Amorieten, Sihon en Og, enz. Het is een manier van spreken genomen van de koningen en prinsen dezer wereld; gelijk voor dezelve vele knechten en lakeien gaan, alzo zijn er bij God, als Hij toornig is en straffen wil, pestilentiën en vele andere ziekten en plagen. Zie Ex. 9:3, 6, 23, 24. Num. 14:12.

20Of: karbonkel. Zie Deut. 32:24. Ps. 78 op vers 48.

621Hij stond en 22mat 23het land, 24Hij zag toe en 25maakte de heidenen los, en 26de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de heuvelen 26der eeuwigheid 27hebben zich gebogen; 28de gangen der eeuw 29zijn Zijne.

21Te weten God de Heere, gerepresenteerd door de ark, die veertien jaar lang te Gilgal bleef, totdat de Joden het land van beloften onder zich hadden gedeeld.

22Hetgeen dat uit Gods bevel geschied is, dat schrijft hij God Zelven toe, want het land is door Gods bevel den Israëlieten door het lot uitgedeeld geworden, Numeri 32; 34. Jozua 1; 5; 11; 12. Ps. 78:55.

23Te weten het land Kanaän.

24Door een stuurs gezicht heeft God die natiën kunnen verdrijven, hoe vast zij in dat land geworteld zaten.

25Dat is, Hij verstrooide de heidenen en wierp hen uit, te weten de Kanaänieten, die tevoren in het land gewoond hadden.

26. 26Aldus worden de bergen en heuvelen genoemd, omdat zij altijd vast staande blijven. Zie Ez. 36 op vers 2.

27Als Hem eerbied betonende.

28Of: Hij had eeuwige gangen, dat is, Zijn wegen zijn eeuwigdurende, of: de Heere richtte uit wat Hij van eeuwigheid besloten had; Hij is alleen eeuwig, en Zijn besluiten, naar dewelke Hij de wereld regeert, zijn van eeuwigheid af.

29Of: komen Hem toe.

730Ik zag de tenten 31van Cuschan 32onder de ijdelheid; 33de gordijnen des lands van Midian 34schudden.

30Te weten ik, het volk van Israël. Zie hiervan Ex. 15:14. Of: Ik zag, dat is, ik houd het zo zeker, alsof ik het zelf zag.

31Of: van de Moren. Versta hierbij: en van andere volken rondom gelegen. Zie Richt. 3:8.

32Of: in moeite, of: in druk, of: tot ijdelheid begeven zijnde; dat is, ijdellijk en tevergeefs het volk Gods vervolgende.

33Dat is, de tenten, van gordijnen gemaakt. Zie de historie Richt. 7:21.

34Of: werden bewogen, of bevende. Het schijnt dat de profeet hier ziet op de nederlaag van Cuschan Rischataïm, Richt. 3:10, en der Midianieten, Richteren 6; 7.

8Was de HEERE ontstoken 35tegen de rivieren? Was Uw toorn tegen de rivieren, was Uw verbolgenheid tegen de zee, toen Gij op 36Uw paarden reedt? 37Uw wagens waren heil.

35Te weten tegen de Rode Zee en de Jordaan, die Hij kliefde. De zin is: Het scheen wel dat de Heere tegen de rivieren verstoord was, maar dat was het eigenlijk niet, maar het was Hem te doen om Zijn volk daar door te laten gaan.

36Versta hier door de paarden de wolk- en vuurkolom, die als paarden des Heeren zijn, die Hij beweegt waarheen het Hem belieft, gelijk een ruiter zijn paard doet. Of: op paarden rijden kan hier betekenen spoediglijk voortvaren.

37Te weten door dewelke Gij Uw volk verlossing hebt aangebracht. Het schijnt dat hij ziet op de historie die geschreven staat Ex. 13:21; 14:14.

938De naakte grond werd ontbloot 39door Uw boog, om 40de eden, aan de stammen gedaan door het woord. Sela! 41Gij hebt de rivieren der aarde gekliefd.

38Of: De naaktheid der zee, te weten der Rode Zee en der Jordaan, ontnaaktte of werd naakt, door Uw boog. Zie Ps. 114:5. Jes. 63:12. Anders: Naakt is Uw boog ontwaakt, om Uwer eden wil gedaan in het woord, enz.

39Of: met Uw boog, dat is, door Uw kracht en bevel. Anders: Uw boog werd naakt ontbloot.

40Versta de eden en beloften, die de Heere Abraham, Gen. 15:14, 18; 17:8, en den anderen patriarchen gedaan heeft. Daarom staat hier eden, niet eed, omdat God de Heere den eed meermaals vernieuwd heeft.

41Of: Gij kliefdet de aarde met de rivieren. Zie Num. 20:10, 11; 21:16. Ps. 78:15, 16; 114:5. 1 Kor. 10:4. Anders: Gij kliefdet de rivieren tot op de aarde, opdat het volk van Israël daar zou kunnen doorgaan.

1042De bergen zagen U en 43leden smart; 44de waterstroom 45ging door, 46de afgrond gaf zijn stem, hij hief 47zijn zijden op in de hoogte.

42Of: Als U de bergen zagen, werden zij bang. Dit verstaan sommigen geschied te zijn toen de wet verkondigd werd, Ex. 19:18. Zie Ps. 114 op vss. 4, 6.

43Te weten vanwege de vrees die zij voor U hadden.

44Te weten der Jordaan. Anders: de overloping der wateren.

45Dat is, vloot daarheen, dewijl het water dat van boven nederwaarts kwam, staande bleef, maar het water dat naar beneden liep, nam af en vervloot. Zie Joz. 3:16.

46De afgrond of diepte der Rode Zee werd gehoord, te weten met geweld en met gedruis nederwaarts lopende, en het ene deel zich van het andere afscheurende.

47Hebr. zijn handen, dat is, de hopen der wateren, die overeind staande, waren als handen aan een lichaam. Doch dit is hier te verstaan alleen van de ene zijde, die als een muur onbeweeglijk overeind bleef staan, totdat er de Israëlieten waren doorgegaan; de andere zijde liep nederwaarts, makende alzo een droge baan. Anderen: de diepte hief haar handen op. Haar handen, dat is, haar grote bergen van water aan de ene en de andere zijde overeind verheven staande, U, o Heere, op hun wijze eerbied en gehoorzaamheid bewijzende.

11De zon, de maan 48stonden stil 49in haar woning; 50met het licht gingen 51Uw pijlen daarheen, met glans 52Uw bliksemende spies.

48Te weten terwijl Jozua tegen de Amorieten streed, Joz. 10:12.

49Dat is, in den hemel.

50Versta hier door het licht den bliksem.

51Pijlen is hier te zeggen: hagelstenen. Zie Joz. 10:11.

52Dat is, de gruwelijke donderslagen met schrikkelijke bliksemen en hagelstenen vermengd, kwetsende en doodslaande als scherpe spiesen. Anders: en met den glans van Uw spiesen.

1253Met gramschap traadt Gij 54door het land, met toorn 55dorstet Gij 56de heidenen.

53Of: In gramschap.

54Te weten door het land Kanaän, toen Gij de Kanaänieten uitdreeft, om Uw volk daarin te planten.

55Zie deze manier van spreken en straffen Amos 1:3. Micha 4:13.

56Te weten die in het land Kanaän woonden, zijnde zeven in getal.

13Gij toogt uit tot verlossing Uws volks, 57tot verlossing met Uw Gezalfde; Gij doorwonddet 58het hoofd van het huis des goddelozen, ontblotende 59den grond tot den hals toe. 60Sela!

57Dat is, om te helpen met of door Uw Gezalfde, dat is, met Christus, Wiens voorbeeld Jozua geweest is. Anderen verstaan hier David door den gezalfde, die ook een voorbeeld van Christus was, wiens victories beschreven staan 2 Samuël 5; 8; 18 en elders. Anders: tot verlossing voor Uw gezalfde, dat is, Uw uitverkorene.

58Dat is, de vorsten en heren van het volk hetwelk zich krachtiglijk tegen de Israëlieten stelde, zoals waren de Filistijnen, Moabieten, Ammonieten, Syriërs, Edomieten, enz.

59Versta hier door den grond het land zelf, hetwelk de Heere van onder tot boven gezuiverd heeft van de vijanden Zijns volks, onaangezien zij hetzelve alzo bedekt hadden en alzo daarin geworteld waren, dat het scheen onmogelijk te zijn hen daar uit te roeien. Zie vers 6. Of de zin is: Gij hebt Uws volks vijanden te schande gemaakt van het hoofd tot de voeten toe, dat is, van den grootste tot den kleinste.

60Zie vss. 3, 9.

14Gij doorboordet met 61Zijn staven het hoofd zijner dorpslieden; zij hebben gestormd om 62mij te verstrooien; 63die zich verheugden, alsof zij 64den ellendige in het verborgene zouden opeten.

61Te weten des Gezalfden, of: met Uws volks staven of stokken. De zin is: Gij hebt degenen die op de dorpen en omliggende plaatsen overig waren en Uw volk kwelden, door Uw Gezalfde zo te schande gemaakt, alsof Gij hen het hoofd met een boor doorboord hadt. Anders: met hun, te weten met hun eigen staven, dat is, met dezelfde middelen door dewelke zij Uw volk dachten te verdelgen.

62Te weten mijn volk, de Israëlieten.

63Hebr. hunlieder verheuging was, enz.

64Te weten de ellendige, bedrukte, ja, schier verdrukte Israëlieten, die dikwijls uit vrees voor de vijanden zich moesten versteken in holen en spelonken ten tijde der richters, want het scheen dat zij hen met huid en met haar zouden opeten en verslinden.

15Gij betraadt 65met Uw paarden de zee, 66de geweldige wateren werden een hoop.

65Zie vers 8.

66Of: door of op den hoop van vele (of grote) wateren. Versta dit van de grote hopen der wateren der Rode Zee, die als muren overeind stonden, als de Israëlieten daar doorgingen. Vgl. Joz. 3:13.

1667Als ik het hoorde, zo werd 68mijn buik beroerd; 69voor de stem hebben mijn lippen gebeefd; 70verrotting kwam in mijn gebeenten, en ik werd beroerd in 71mijn plaats. 72Zekerlijk, ik zal rusten ten dage der benauwdheid, als 73hij optrekken zal 74tegen het volk, dat hij het met benden aanvalle.

67Als ik hoorde het oordeel Gods van de verstoring der stad van Jeruzalem door de Chaldeeën, vers 2.

68Dat is, al wat in mij was; of: mijn hart, als Spr. 20:27. Vgl. Jes. 16:11. Anders: zo beefde mijn buik.

69Dat is, als ik die profetie van de verstoring van Jeruzalem van den Heere hoorde. Zie Hab. 1:6.

70Dat is, het deed mij zeer wee, ja, zo wee alsof mijn benen vervuild en vol etter waren geworden.

71Dat is, in de plaats waar ik tegenwoordiglijk sta, of stond, toen ik die stem hoorde.

72Of: Immers. Zie van zulke betekenis van het Hebreeuwse woord Hos. 14 op vers 4. Of: ik die rusten zal, of: opdat ik ruste. Hier richt zich de profeet weder op door betrachting van Gods genadige regering.

73Te weten de koning te Babel.

74Te weten tegen het volk van Juda. Zie de historie 2 Koningen 25.

1775Alhoewel de vijgenboom niet bloeien zal en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, 76dat het werk des olijfbooms 77liegen zal en de velden geen 78spijze 79voortbrengen; dat men de 80kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er 81geen rund in de stallingen wezen zal,

75De zin is: Alhoewel het Joodse land door de Chaldeeën zeer jammerlijk aan alle kanten zal verwoest worden.

76Dat is, de vrucht.

77Dat is, niet tevoorschijn komen zal, maar den landman in zijn hoop bedriegen zal. Zie dergelijke manieren van spreken Job 40:28. Jes. 58:11.

78Dat is, geen vruchten tot spijze en voedsel der mensen en der beesten.

79Hebr. maken.

80Of: het vee, versta kleinvee, als schapen en geiten.

81Dat is, geen grote beesten, als ossen en koeien.

18Zo zal 82ik nochtans in den HEERE 83van vreugde opspringen; ik zal mij verheugen 84in den God mijns heils.

82Ik Habakuk, en alle gelovigen.

83Vanwege den troost, dien de Heere mij toegesproken heeft, van de verlossing van Zijn volk. Zie hfdst. 2:3.

84Of: vanwege God mijn Heiland, of: in den God mijns heils, dat is, Die mij heil en zaligheid heeft teweeggebracht. Het Hebreeuwse woord, te weten zaligmaking of zaligheid, heil, en het woord Jezus hebben één wortel of oorsprong, zodat dit bekwamelijk op Christus gepast wordt.

19De HEERE Heere 85is mijn Sterkte, en 86Hij zal mijn voeten maken 87als der hinden, en 88Hij zal mij doen treden op mijn hoogten. 89Voor den opperzangmeester op mijn Neginôth.

85Dat is, Die mij sterkte geeft, Zijn macht wordt in mijn onmacht volbracht.

86Dat is, Hij zal maken, dat ik allen nood en gevaar zal kunnen ontlopen, mitsgaders alle zwarigheid gelukkiglijk zal kunnen overwinnen. Dit staat ook 2 Sam. 22:34. Zie aldaar de aant. en vergelijk het met 2 Sam. 1:23.

87Te weten zo snel en zo gauw als der hinden of herten. Zie 2 Sam. 22:34 en vergelijk dit met Ps. 18:34.

88Dat is, Hij zal mij wederbrengen in mijn land, te weten in het land van Juda, hetwelk hoog en bergachtig is. Of versta hier door hoogten vaste sloten en sterkten.

89De zin is: Dit gebed is van Habakuk aan den opperzangmeester overgegeven om te zingen in de verzameling der gemeente op Neginoth, of op Neginothai. Anderen zetten het over: op mijn snarenspel, of op mijn instrument met snaren. Zie hiervan breder Ps. 4 op vers 1. Dit laatste lid zou men ook alleen mogen schrijven, na de woorden op mijn hoogten een nieuwen regel beginnende, als eigenlijk tot den psalm niet behorende, maar aldus: op mijn hoogten.
Voor den opperzangmeester op mijn Neginoth.

Einde van den profeet HÁBAKUK.