HET EERSTE BOEK VANMOZES,GENAAMDGENESIS

HOOFDSTUK 5.

Des mensen schepping weder verhaald, vss. 1, 2. Adams nakomelingen worden naar zijn evenbeeld geboren, 3. Register van dien, door Seths linie, tot op Noach, en hun ouderdom, 5. Henoch wandelt met God en wordt weggenomen, 22. Noachs geboorte en zonen, 28.


Van Adam tot Noach

1DIT is het 1boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem 2anaar de gelijkenis Godes.

1Of: verhaal, register, rekening, optelling der geboorten, of geslachten, dat is, dergenen die van Adam geboren zijn; versta niet van allen, maar degenen van dewelke de Heere Christus, naar het vlees, door Seths linie geboren is, Lukas 3, en die voor het merendeel den waren godsdienst, tot den zondvloed toe, bewaard hebben.

2Dat is, naar Zijn gelijkenis. Zie Gen. 1:26, 27.

a Gen. 1:26; 9:6. 1 Kor. 11:7.

2bMan en vrouw schiep Hij hen, en zegende hen en noemde 3hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden.

3Zowel van de vrouw als van den man; niettegenstaande de verscheidenheid van hun beider oorsprong, te weten, dat Adam van de aarde, en Eva uit Adam geschapen was.

b Gen. 1:26. Matth. 19:4. Mark. 10:6.

3En Adam 4leefde 5honderd en dertig jaar en gewon een zoon 6naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en 7noemde zijn naam Seth.

4Dat is, als hij zo lang had geleefd, of zo oud was, kreeg hij een zoon. En zo moet men het ook in het volgende verstaan.

5Hebr. dertig en honderd jaar, en alzo wordt hier en elders in de Hebreeuwse spraak het mindere getal meest voor, en het meerdere achter gesteld.

6Tegen Gods beeld en gelijkenis, naar dewelke Adam geschapen was, wordt hier nu gesteld Adams beeld en gelijkenis, naar dewelke Seth geboren is. Gods beeld was volmaakt, maar na den val was Adams beeld gans verdorven; waardoor nu alle mensen die natuurlijk uit Adam geboren worden, zondig, ellendig, en den dood onderworpen zijn. Zie Rom. 5:12.

7Te weten, bij gelegenheid der woorden die Eva sprak, toen zij dezen zoon kreeg. Zie Gen. 4:25.

4En Adams dagen, cnadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters.

c 1 Kron. 1:1.

5Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd 8jaar en dertig 8jaar; en hij stierf.

8. 8Het woordje jaar wordt hier tweemaal gesteld, naar de Hebreeuwse manier; maar hierna wordt het ene om de eigenschap onzer Nederlandse spraak nagelaten.

6En Seth leefde honderd en vijf jaar, den hij gewon Enos.

d Gen. 4:26.

7En Seth leefde, nadat hij Enos gewonnen had, achthonderd en zeven jaar; en hij gewon zonen en dochters.

8Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd en twaalf jaar; en hij stierf.

9En Enos leefde negentig jaar, en hij gewon 9eKenan.

9Luk. 3:37 genaamd Kaïnan.

e 1 Kron. 1:2.

10En Enos leefde, nadat hij Kenan gewonnen had, achthonderd en vijftien jaar; en hij gewon zonen en dochters.

11Zo waren al de dagen van Enos negenhonderd en vijf jaar; en hij stierf.

12En Kenan leefde zeventig jaar, en hij gewon 10Mahaláleël.

10Luk. 3:37 staat in het Grieks Maleleël.

13En Kenan leefde, nadat hij Mahaláleël gewonnen had, achthonderd en veertig jaar; en hij gewon zonen en dochters.

14Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd en tien jaar; en hij stierf.

15En Mahaláleël leefde vijf en zestig jaar, en hij gewon Jered.

16En Mahaláleël leefde, nadat hij Jered gewonnen had, achthonderd en dertig jaar; en hij gewon zonen en dochters.

17Zo waren al de dagen van Mahaláleël achthonderd vijf en negentig jaar; en hij stierf.

18En Jered leefde honderd twee en zestig jaar, en 11hij gewon 12fHenoch.

11Vgl. den zendbrief van Judas, vss. 14, 15.

12Hebr. Chanoch.

f 1 Kron. 1:3.

19En Jered leefde, nadat hij Henoch gewonnen had, achthonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters.

20Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd twee en zestig jaar; en hij stierf.

21En gHenoch leefde vijf en zestig jaar, en hij gewon 13Methúsalah.

13Hebr. Methuschalach.

g Jud. 1:14.

22En Henoch 14hwandelde met God, nadat hij Methúsalah gewonnen had, driehonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters.

14Dat is, hij leidde voor God een heilig leven met een groten ijver en bijzondere gestadigheid, zich afzonderende van de goddeloosheid en boze zeden der wereld. Zie gelijke manier van spreken Gen. 6:9. Micha 6:8 en vgl. Jer. 12 op vers 3.

h Hebr. 11:5.

23Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijf en zestig jaar.

24Henoch dan wandelde met God; 15en hij was niet meer, iwant God nam hem weg.

15Dit wordt verklaard Hebr. 11:5, dat hij is weggenomen en overgezet in het eeuwige leven.

i 2 Kon. 2:11. Hebr. 11:5.

25En Methúsalah leefde honderd zeven en tachtig jaar, en hij gewon Lamech.

26En Methúsalah leefde, nadat hij 16Lamech gewonnen had, zevenhonderd twee en tachtig jaar; en hij gewon zonen en dochters.

16Hebr. Lemech.

27Zo waren al de dagen van 17Methúsalah negenhonderd negen en zestig jaar; en hij stierf.

17Deze Methusalah is de oudste geweest van alle mensen die op aarde geleefd hebben, van wie de Heilige Schrift meldt.

28En Lamech leefde honderd twee en tachtig jaar, en hij gewon een zoon.

29En hij noemde zijn naam 18Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart onzer handen, 19vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft.

18In het Nieuwe Testament (in het Grieks) genaamd Noë, Luk. 3:36. Hebr. 11:7. 1 Petr. 3:20. De twee Hebreeuwse woorden noach en nicham, die hier beide gebruikt worden, hebben enige gelijkheid. Het ene betekent rusten, van hetwelk de naam Noach genomen is, het andere vertroosten, met hetwelk de reden der benaming aangewezen wordt, want Lamech zonder twijfel door des Heeren Geest bericht zijnde, heeft gezien dat Noach tot wat bijzonders zou gebruikt worden.

19Zie Gen. 3:17, 18, 19; 4:11.

30En Lamech leefde, nadat hij Noach gewonnen had, vijfhonderd vijf en negentig jaar; en hij gewon zonen en dochters.

31Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd zeven en zeventig jaar; en hij stierf.

32En Noach was 20vijfhonderd jaar oud, en Noach 21gewon Sem, Cham en Jafeth.

20Hebr. een zoon van vijfhonderd jaar. Dat is, Noach was zovele jaren oud, of was gaande in het vijfhonderdste jaar. Deze manier van spreken is zeer dikwijls in de Heilige Schrift. Zie Gen. 7:6; 11:10; 17:17, enz.

21Dat is hier te zeggen: hij begon te gewinnen; als Gen. 11:26. Want deze drie zonen zijn niet in één jaar geboren, maar eerst Jafeth, daarna Sem, en ten laatste Cham. Zie Gen. 9:24; 11:10. Sem wordt hier de eerste gesteld, als een godvruchtig voorvader van onzen Heere Jezus Christus, naar het vlees, mitsgaders van alle Hebreeën. Zie Gen. 10:21, enz.