DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEGALATEN

HOOFDSTUK 3.

1 De apostel na een scherpe berisping der Galaten, bewijst verder dat de mens niet wordt gerechtvaardigd door de werken der wet, maar door het geloof in Christus. 2 Overmits zij zelven hadden bevonden dat zij de gaven des Geestes niet door de wet, maar door het geloof ontvangen hadden. 6 Bewijst het ook door het voorbeeld van Abraham, die een vader is aller gelovigen. 10 En door enige klare getuigenissen der Heilige Schrift. 13 Betuigt dat Christus ons van den vloek der wet verlost heeft, en de zegening verkregen. 15 Dat met deze leer de wet niet wordt tenietgedaan, noch krachteloos gemaakt, noch is tegen de beloftenis Gods. 19 Maar dat dezelve ons de zonde aanwijst. 24 En als een tuchtmeester tot Christus leidt. 25 Daarna leert hij hoe de wet van Mozes door Christus afgedaan is voor alle gelovigen. 28 Zonder onderscheid van volken of hoedanigheden. 29 Alzo die allen Abrahams zaad zijn.


Gerechtigheid alleen uit het geloof

1O gij 1uitzinnige Galaten, awie heeft u 2betoverd, dat gij 3der waarheid niet zoudt 4gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen tevoren 5geschilderd is geweest, onder u 6gekruist zijnde?

1Of: onverstandige, onwijze. Zo noemt hij hen, om te tonen dat hij houdt dat zij dit deden meer uit onbezonnenheid of onvoorzichtigheid dan uit boosheid, zie dergelijke Luk. 24:25, waarmede hij dan niet doet tegen de leer van Christus, Matth. 5:22. Zie ook 1 Kor. 15:36.

2Dat is, de ogen uws verstands alzo verblind, dat gij de rechte waarheid niet kunt zien, gelijk de goochelaars de uiterlijke ogen der mensen betoveren, dat zij menen te zien hetgeen zij niet zien. Hij vergelijkt dan deze valse leraars bij goochelaars, en geeft hun de voornaamste schuld van deze verleiding, die als bedriegers met schoonspreken en listigheden de eenvoudigen verleiden.

3Namelijk des Evangelies, dat de mens voor God gerechtvaardigd wordt door het geloof; waarvan gesproken is Gal. 2:5, 14.

4Dat is, aannemen en geloven.

5Of: voorgeschilderd, dat is, zo klaarlijk door mijn predicatiën u voorgedragen, alsof het in een tafereel geschilderd was of voorgeschreven.

6Dat is, van Wiens kruisiging, mitsgaders van de oorzaken en vruchten derzelve, dat wij namelijk daardoor van den vloek der wet en de dienstbaarheid der ceremoniën verlost zijn, ik u zo overvloediglijk en klaarlijk heb geleerd, alsof Hij Zelf voor uw ogen gekruist was geweest.

a Gal. 5:7.

27Dit alleen wil ik 8van u leren: Hebt gij 9den Geest ontvangen uit de werken der wet, of 10uit de prediking des geloofs?

7Namelijk uit vele andere zaken, die u zouden kunnen overtuigen van dwalingen.

8Dat is, antwoordt mij op deze zaak alleen. Niet dat hij hetzelve niet zou geweten hebben, maar zulks zegt hij om te tonen dat hij met hun eigen zeggen hierin zal tevreden zijn.

9Dat is, de gaven des Heiligen Geestes, als daar zijn de Geest der wedergeboorte, der heiligmaking, en der aanneming tot kinderen.

10Gr. uit het gehoor, dat is, uit de prediking van de leer des Evangelies. Zie Jes. 53:1. Joh. 12:38. Rom. 10:16.

3Zijt gij zo 11uitzinnig? Daar gij 12met den Geest 13begonnen hebt, voleindigt gij nu 14met het vlees?

11Of: zonder verstand, dwaas.

12Dat is, met de genade en leer des geloofs, hetwelk de Heilige Geest werkt.

13Namelijk als gij eerst tot Christus zijt bekeerd, om door Hem de zaligheid te zoeken.

14Dat is, met de werken der wet en met de ceremoniën, die uiterlijk gedaan en gezien worden; hetwelk de valse leraars den Galaten leerden.

4Hebt gij 15zoveel 16tevergeefs geleden? 17Indien maar ook tevergeefs.

15Namelijk vervolgingen, versmaadheden en ongelijken om de zaak en leer van Christus.

16Dat is, zonder vrucht en vergelding, hetwelk geschieden zou zo gij van die leer wederom zoudt afwijken.

17Dat is, het zij verre dat zulks zou geschieden, hopende dat zulks hun niet zou wedervaren. Of: zo het maar daar alleen bij bleef, en dat gij niet nog andere zwarigheden om uw afwijking zoudt te verwachten hebben.

5Die u dan 18den Geest verleent en 19krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet of 20uit de prediking des geloofs?

18Dat is, die geestelijke gaven. Zie vers 2.

19Dat is, wonderwerken. Zie 1 Kor. 12:10, 28.

20Zie vers 2.

6bGelijkerwijs 21Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend;

21Zie van dit voorbeeld Gen. 15:6. Rom. 4:3, enz.

b Gen. 15:6. Rom. 4:3. Jak. 2:23.

722Zo verstaat gij dan, dat degenen 23die uit het geloof zijn, 24Abrahams kinderen zijn.

22Of: Verstaat dan.

23Dat is, die hun gerechtigheid zoeken in Christus door het geloof.

24Namelijk geestelijke kinderen, niet naar het vlees, maar naar de belofte. Zie Joh. 8:39. Rom. 4:11; 9:6, 7, 8. Gal. 3:29. Gelijk dan de vader gerechtvaardigd is, zo worden ook de kinderen gerechtvaardigd, alzo daar maar één wijze is om gerechtvaardigd te worden, namelijk door het geloof in Christus. Zie Rom. 3:30.

8En 25de Schrift, 26tevoren ziende dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft 27tevoren aan Abraham 28het Evangelie verkondigd, zeggende: c29In u zullen al de 30volken 31gezegend worden.

25Dat is, de Heilige Geest, sprekende in de Heilige Schrift.

26Namelijk Gen. 12:3.

27Namelijk ook zelfs in het Oude Testament.

28Gr. tevoren geëvangeliseerd.

29Dat is, in het Zaad Dat u beloofd is en van u zal voortkomen, Hetwelk is Christus, gelijk vers 16 verklaard wordt. Zie ook Gen. 22:18.

30Dat is, zowel heidenen als Joden.

31Dat is, gerechtvaardigd en zalig worden.

c Gen. 12:3; 18:18; 22:18; 26:4; 49:10. Hand. 3:25.

9Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend 32met den gelovigen Abraham.

32Dat is, op zulke wijze als de gelovige Abraham is gezegend of gerechtvaardigd geweest. Zie vss. 6, 7.

10Want zovelen als er 33uit de werken der wet zijn, 34die zijn onder den vloek; want 35er is geschreven: dVervloekt is 36een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, 37om dat te doen.

33Dat is, die hun rechtvaardigheid en zaligheid zoeken door de onderhouding van de wet van Mozes.

34Namelijk omdat zij de wet niet volkomenlijk onderhouden, en daarom door de wet de zegening of rechtvaardigmaking niet kunnen verkrijgen. Want zegening en vloek strijden tegen elkander.

35Namelijk Deut. 27:26.

36De apostel volgt hier de Griekse overzetting, alzo dezelve de mening van den Hebreeuwsen grondtekst zeer wel uitdrukt, hoewel de woorden een iegelijk en al daar niet uitgedrukt staan.

37Namelijk volmaaktelijk in alle delen, en op zulke wijze als God beveelt. Daaruit blijkt dat door de werken der wet hier verstaan worden niet alleen de werken van de wet der ceremoniën, maar ook der zeden of tien geboden.

d Deut. 27:26.

11eEn dat niemand 38door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar; fwant 39de rechtvaardige zal uit het geloof leven.

38Gr. in de wet. De apostel gebruikt deze wijze van spreken door de wet, uit de wet, uit de werken der wet, in de wet, in denzelfden zin.

39Of: de rechtvaardige uit het geloof zal leven. Zie Rom. 1:17.

e Rom. 3:20. Gal. 2:16. f Hab. 2:4. Rom. 1:17. Hebr. 10:38.

12Doch de wet 40is niet uit het geloof; maar gde mens 41die deze dingen doet, zal 42door dezelve 43leven.

40Want de wet belooft het leven niet dengenen die uit het geloof willen gerechtvaardigd worden, maar die de wet volmaaktelijk onderhouden; hetwelk hij bewijst uit de belofte die bij de wet wordt gedaan, Lev. 18:5. Ez. 20:11.

41Of: gedaan zal hebben; namelijk volmaaktelijk, gelijk vers 10.

42Dat is, door zulke volmaakte onderhouding der wet.

43Namelijk eeuwiglijk, en dienvolgens daardoor gerechtvaardigd worden, indien hij de wet in alles volkomenlijk zou onderhouden, hetwelk nochtans niemand doet noch doen kan, Rom. 3:9, enz.

g Lev. 18:5. Ez. 20:11. Rom. 10:5.

13hChristus heeft ons 44verlost 45van den vloek der wet, 46een vloek geworden zijnde 47voor ons; want 48er is geschreven: iVervloekt is een iegelijk die 49aan het hout hangt;

44Gr. uitgekocht uit den vloek. Want deze verlossing is geschied door betaling van een rantsoen voor ons, Matth. 20:28. 1 Tim. 2:6.

45Dat is, van de straf, tijdelijke en eeuwige, die de wet den overtreders dreigt, en die wij door onze overtredingen verdiend hadden.

46Dat is, heeft den toorn Gods en de straf der zonden op Zich genomen, om dezelve te dragen en daarmede Gods straffende gerechtigheid te voldoen.

47Dat is, in onze plaats, als onze Borg, Hebr. 7:22.

48Namelijk Deut. 21:23.

49Dat is, aan het kruis opgehangen wordt. Zie Hand. 5:30. 1 Petr. 2:24. Hetwelk te verstaan is, niet dat allen zouden verdoemd zijn die gekruist worden (want het tegendeel blijkt uit het voorbeeld van den bekeerden moordenaar, Luk. 23:43), maar omdat God deze wijze van straf, als zijnde de wreedste en smadelijkste, tot een voorbeeld gesteld heeft van de straf die Zijn Zoon, om ons van den vloek te verlossen, zou moeten lijden.

h Rom. 8:3. 2 Kor. 5:21. i Deut. 21:23.

14Opdat 50de zegening Abrahams 51tot de heidenen 52komen zou 53in Christus Jezus, en opdat 54wij 55de belofte des Geestes verkrijgen zouden 56door het geloof.

50Dat is, de genade der verzoening en der rechtvaardigmaking, alsook de erfenis des eeuwigen levens, die Abraham en zijn zaad beloofd was, Gen. 12:3; 22:18.

51Of: tot de volken; gelijk hem beloofd was, dat in hem alle volken zouden gezegend worden, Gen. 12:3.

52Dat is, afvloeien zou, als uit de fontein.

53Dat is, door Christus, als zijnde het gezegende Zaad Dat Abraham beloofd was, vers 16.

54Zo Joden als heidenen.

55Dat is, de geestelijke belofte, niet van tijdelijke, maar van eeuwige goederen.

56Dat is, door Christus met waar geloof aangenomen.

15Broeders, ik spreek 57naar den mens: kzelfs eens mensen 58verbond 59dat bevestigd is, 60doet niemand teniet, of niemand 61doet daartoe.

57Dat is, ik zal gebruiken een voorbeeld van menselijke zaken genomen. Zie Rom. 3:5. 1 Kor. 9:8.

58Het Griekse woord diatheke wordt somtijds in het bijzonder genomen voor een testament, Hebr. 9:17, somtijds in het gemeen voor allerlei verbond of contract tussen twee partijen. Het kan hier in beide betekenissen genomen worden.

59Namelijk met onderlinge beloften, eden, ondertekeningen, verzegelingen, of dergelijke wijze bij de mensen gebruikelijk.

60Dat is, behoort en kan niet tenietdoen.

61Gr. verordineert iets daarboven, namelijk met afdoen, bijdoen, of veranderen.

k Hebr. 9:17.

16lNu, zo zijn 62de beloftenissen tot Abraham en zijn 63Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, 64Hetwelk is Christus.

62Dat is, alzo ook kan niemand het verbond dat God met Abraham en alle gelovigen gemaakt heeft, tenietmaken of veranderen. In hetwelk, dewijl de beloftenissen, die God daarin aan Zijn zijde gedaan heeft, gegrond zijn niet op de onderhouding der wet, maar op Christus, het beloofde Zaad Abrahams, zo moet dat ook altijd vast en onveranderd blijven, gelijk in het volgende vers breder verklaard wordt.

63Zie Gen. 22:18. Het woord zaad wordt somtijds genomen voor al de nakomelingen, gelijk Gen. 15:18; 22:17, somtijds voor iemand in het bijzonder uit dezelve, gelijk Gen. 4:25; 21:13. Dat het in deze tweede betekenis hier moet genomen worden, bewijst hier de apostel, en leert dat dit Zaad Christus is. Zie ook Gen. 13:15; 17:10.

64Zie hiervan het bewijs in de geslachtsregisters van Christus, Matth. 1:1-16. Luk. 3:23-34, gelijk ook Izak een voorbeeld van Christus is geweest, Gen. 21:12. Rom. 9:7. Hebr. 11:18.

l vers 8.

1765En dit zeg ik: 66Het verbond dat 67tevoren van God bevestigd is 68op Christus, wordt 69door de wet, 70die mna vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet 71krachteloos gemaakt, om 72de beloftenis teniet te doen.

65Dat is, dit wil ik zeggen met het voorgaande voorbeeld van menselijke verbonden of testamenten.

66Dat is, dat dan veel meer het verbond Gods vast blijft, zonder verandering.

67Namelijk met ede, Gen. 12:2; 15:18; 17:4; 22:17. Hebr. 6:14, 15, enz., en met andere uiterlijke tekenen en zegelen.

68Namelijk overmits het door den dood van Christus als den Testamentmaker zou bevestigd worden, Hebr. 9:15, dat ook Christus deze geestelijke zegeningen ons moest verdienen door een volkomen voldoening voor onze zonden, waarvan de ceremoniën der wet voorbeelden waren; en dat wij dezelve niet kunnen deelachtig worden, dan door het geloof in Christus.

69Alzo iemand hiertegen had kunnen zeggen, dat eer de wet gegeven was, het met de zaak van Gods verbond zo mocht gelegen zijn, maar als de wet gegeven is geweest, dat toen het verbond Gods zou veranderd zijn geworden, zo bewijst hier de apostel zulks ook onwaarachtig te zijn.

70Dat is, dewijl de wet zoveel jaren daarna op den berg Sinaï gegeven is. Het begin van deze vierhonderd en dertig jaren moet gerekend worden van dien tijd aan als God Abraham beval uit zijn land te vertrekken, Gen. 12:1. Zie hiervan breder Ex. 12:40. Hand. 7:6.

71Of: onvast. Gr. de wet, enz., maakt het verbond, enz., niet krachteloos.

72Zie vers 16.

m Gen. 15:13. Ex. 12:40. Hand. 7:6.

18nWant indien 73de erfenis 74uit de wet is, zo is zij niet meer 75uit de beloftenis; maar God heeft ze 76Abraham 77door de beloftenis 78genadiglijk gegeven.

73Namelijk van het eeuwige leven, waarvan de erfenis van het land Kanaän een voorbeeld was.

74Dat is, door de volkomen onderhouding der wet te verkrijgen is.

75Dat is, uit het geloof, waarmede de genade en zegening, in Christus beloofd, aangenomen wordt. Want deze twee strijden tegen elkander, en kunnen tezamen niet bestaan. Zie Rom. 11:6.

76Dit is tevoren bewezen vers 6, enz., en alzo zullen dan ook al Abrahams kinderen de erfenis ontvangen; alzo daar maar één weg ter zaligheid is.

77Namelijk met waar geloof aangenomen.

78Dat is, zonder enige verdienste zijnerzijds, Rom. 4:13, 16.

n Rom. 4:14.

De wet tuchtmeester tot Christus

1979Waartoe is dan de wet? oZij is 80om der overtredingen wil 81daarbij gesteld, totdat 82het Zaad zou gekomen zijn, 83Wien het beloofd was; en 84zij is p85door de engelen 86besteld 87in de hand q88des middelaars.

79Dit was een tegenwerping der valse leraars, indien de wet den mens niet rechtvaardigt, dat zij dan geen gebruik heeft, en tevergeefs gegeven is.

80Namelijk bekend te maken, Rom. 3:20; 5:20; 7:7, en daarvan te overtuigen.

81Of: geordineerd.

82Namelijk dat beloofde Zaad Abrahams, Hetwelk is Christus, zie vers 16, Die het einde der wet is, Rom. 10:4.

83Namelijk het erfdeel, als zijnde het Hoofd van al degenen die erfgenamen zullen zijn, want van Hem, in Hem, en door Hem is het dat wij allen de erfenis verkrijgen en mede-erfgenamen met Hem worden, Rom. 8:17.

84Namelijk de wet.

85Dat is, door den dienst der engelen; hetwelk hoewel het in de historie van het geven der wet niet vermeld wordt, zo is het nochtans dat zulks uit andere plaatsen afgeleid kan worden, en in de gemeente geloofd is geweest. Zie Hand. 7:38, 53. Hebr. 2:2.

86Of: geordineerd.

87Dat is, door de bediening. Hebr. Mal. 1:1.

88Waardoor sommigen verstaan Mozes, dien God gebruikt heeft als een bode en tussenspreker tussen Zich en het volk in het geven van de wet, Ex. 19:21. Anderen verstaan Christus, door Welken God het volk van Israël uit Egypte door de woestijn heeft geleid, en tot Mozes op den berg Sinaï heeft gesproken, Hand. 7:38. 1 Tim. 2:5.

o Joh. 15:22. Rom. 4:15; 5:20; 7:8. p Hand. 7:38, 53. q Deut. 5:5. Joh. 1:17. Hand. 7:38.

20En de middelaar is niet middelaar 89van één, maar God 90is één.

89Dat is, van één partij, maar is altijd van twee verschillende partijen, om die te verenigen.

90Dat is, blijft altijd Dezelfde, zonder dat Hij veranderd wordt, niet alleen in Zijn Wezen, maar ook in Zijn wil, voornemen en besluiten. Of: is de ene Partij van beiden.

2191Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? 92Dat zij verre; want indien er een wet 93gegeven was 94die machtig was levend te maken, 95zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn.

91Dit is een tweede tegenwerping die de valse apostelen tegen hetgeen de apostel zo-even gezegd heeft, zouden kunnen voorstellen, namelijk zo de wet de overtredingen ontdekt en verdoemt, en de beloftenis dezelve bedekt en vergeeft, zo schijnen deze tegen elkander te strijden.

92Dat is, dat volgt geenszins.

93Namelijk tot zulk einde, opdat de mens daardoor zou gerechtvaardigd worden. Of: die zodanig ware, dat de mens die volkomenlijk zou kunnen onderhouden.

94Dat is, de mensen rechtvaardigen, en het eeuwige leven toebrengen.

95Dat is, zo dat zo ware, zo zou de wet strijden tegen de beloftenis. Maar dat is zo niet, en daarom zo is hier geen strijd. Zie Rom. 8:3.

22r96Maar 97de Schrift heeft het alles 98onder de zonde besloten, 99opdat de belofte 100uit het geloof van Jezus Christus 1den gelovigen 2zou gegeven worden.

96Dat is, dit is een bewijs dat de wet niet kan levend maken of rechtvaardigen, omdat niemand de wet volmaaktelijk onderhoudt, maar alle mensen daardoor overtuigd worden van zonde.

97Dat is, de geschreven wet, en de profeten als uitleggers derzelve.

98Een gelijkenis genomen van misdadigen die in den kerker gesloten worden om bewaard te worden tot de straf. Zie dergelijke Rom. 11:32.

99Dat is, de beloofde zegening en erfenis.

100Dat is, door het geloof in Christus, als door een instrument waarmede de beloofde zegening aangenomen wordt.

1Gr. den gelovenden, namelijk in Christus; en niet den werkenden, dat is, die door de werken der wet de gerechtigheid zoeken, Joh. 3:16. Rom. 3:22; 4:4, 5.

2Namelijk van God, uit genade, om niet.

r Rom. 3:9; 11:32.

23Doch 3eer het geloof kwam, waren wij onder de wet 4in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest 5tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden.

3Dat is, eer Christus, Die het Fundament des geloofs is, waar het geloof op ziet en steunt, in het vlees is gekomen. Zie vers 19.

4Het Griekse woord betekent zulk een bewaring die met krijgsvolk en wacht geschiedt, in een vaste plaats. De apostel gebruikt hier wederom dezelfde gelijkenis als in het voorgaande vers, gelijk uit het volgende woord blijkt. Doch de apostel schijnt hier ook te zien op dit gebruik der wet, dat dezelve gediend heeft om de Joden van de andere volken daarmede als af te sluiten en gelijk als alleen te bewaren. Zie Deut. 4:7. Ps. 147:19. Ef. 2:14.

5Dat is, tot op Christus, Die geopenbaard zou worden, gelijk tevoren.

24sZo dan, de wet is 6onze 7tuchtmeester geweest 8tot Christus, opdat wij 9uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden.

6Namelijk der Joden, die onder de wet waren.

7Gr. paedagogos, hetwelk betekent een die de kinderen leidt ter school, onderwijst en tuchtigt. Zo vergelijkt hij dan de Joden onder de wet bij kinderen, en de gelovige Christenen bij volwassenen, die geen tuchtmeester meer van node hebben.

8Dat is, om ons te leiden tot Christus. Hetwelk de wet der zeden doet als zij ons van zonde overtuigt en den vloek verkondigt, en derhalve ons toont dat wij dan, om behouden te worden, onze toevlucht tot Christus moeten nemen, Die ons van de zonde en den vloek verlost heeft. En de wet der ceremoniën, dewijl dezelve de mensen niet alleen overtuigden van hun zonden, maar ook voorbeelden en afbeeldingen van Christus en Zijn weldaden waren, 1 Kor. 5:7. Kol. 2:17, en leerden dat hetgeen door dezelve afgebeeld was, in Christus alleen te vinden is, Hebr. 9:10, 11, enz.

9Dat is, door de verdiensten van Christus met waar geloof van ons aangenomen, en ons van God uit genade toegerekend.

s Matth. 5:17. Hand. 13:38. Rom. 10:4.

25Maar als 10het geloof gekomen is, zo zijn wij 11niet meer onder den tuchtmeester.

10Dat is, Christus, op Welken het geloof ziet, gelijk vers 23.

11Overmits dezelve dezen zijn dienst nu volbracht heeft, en wij nu tot mannelijken ouderdom zijn gekomen, Ef. 4:13.

26tWant 12gij zijt allen 13kinderen Gods 14door het geloof 15in Christus Jezus.

12Namelijk die het Evangelie hebt aangenomen, zowel heidenen als Joden.

13Gr. zonen, namelijk volwassenen, die niet meer staan onder den tuchtmeester. Want hoewel de gelovigen des Ouden Testaments onder de wet ook Gods kinderen geweest zijn, zo is het nochtans dat zij als kleine kinderen onder den tuchtmeester gehouden werden, en daarom van dienstknechten niet verschilden, Gal. 4:1.

14Zie Joh. 1:12.

15Dat is, door Christus, Dewelke, zijnde de eigen en eniggeboren Zone Gods, ons verdiend heeft dat wij om Zijnentwil uit genade tot kinderen aangenomen worden, Ef. 1:5.

t Jes. 56:5. Joh. 1:12. Rom. 8:15. Gal. 4:5.

27vWant 16zovelen als gij 17in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus 18aangedaan.

16Dat is, allen die gedoopt zijn; hetwelk verstaan moet worden van al degenen die niet alleen den uitwendigen doop des waters, maar ook den inwendigen doop des Geestes ontvangen, 1 Petr. 3:21, gelijk blijkt in Simon den tovenaar, Hand. 8:13, 21, die wel den uitwendigen, maar den inwendigen doop niet heeft ontvangen.

17Dat is, in den Naam en in het geloof van Christus.

18Namelijk als een geestelijk kleed, waarmede onze geestelijke naaktheid en schaamte bedekt wordt, en wij als met een bruiloftskleed versierd worden, Rom. 13:14.

v Rom. 6:3.

2819Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. xWant gij allen zijt 20één 21in Christus Jezus.

19Hetgeen hij in het gemeen gezegd had van alle gelovigen, dat verklaart hij breder, en betuigt dat onder dezelve geen onderscheid meer is, van wat natie, conditie, of geslacht zij zijn.

20Dat is, als één mens, de een zowel als de ander, door Christus erfgenaam gemaakt des eeuwigen levens.

21Niet in de burgerlijke orde of huishouding, waar ongelijkheid is, maar aangaande de weldaden van Christus.

x Joh. 17:21.

29yEn indien 22gij van Christus zijt, zo zijt gij dan 23Abrahams zaad, en 24naar de beloftenis 25erfgenamen.

22Namelijk Galaten, die tevoren heidenen waart en nu in Christus gelooft.

23Dat is, Abrahams kinderen, gelijk gesproken wordt vers 7, van welke allen Christus het Hoofd is, als het beloofde Zaad Abrahams, vss. 16, 19.

24Namelijk die Abraham en zijn zaad gedaan is, en dienvolgens niet uit de werken der wet. Zie vers 18.

25Namelijk des eeuwigen levens, waarvan het land Kanaän een voorbeeld was, Hebr. 11:9.

y Gen. 21:12. Rom. 9:7. Hebr. 11:18.