DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEFILIPPENZEN

HOOFDSTUK 1.

1 Na het opschrift van dezen brief en den gewoonlijken groet, 3 Verklaart de apostel dat hij God dankt over de gemeenschap der Filippenzen aan het Evangelie. 6 En dat hij vertrouwt dat zij daarin, en voorts in alle christelijke deugden, meer en meer zullen toenemen. 12 Beschrijft zijn verdrukking en banden, die hij leed om des Evangelies wil, en de vrucht die door dezelve ontstond. 15 Leert dat het Evangelie van sommigen gepredikt wordt uit goedwilligheid en liefde, tot zijn verlichting, en van anderen uit nijd en twisting, tot zijn verzwaring in zijn banden. 19 Doch dat hij vertrouwt dat hetzelve gedijen zal tot zijn zaligheid, en tot grootmaking van Christus, hetzij door het leven, hetzij door den dood. 21 Verklaart dat hij tot beide bereid is, alzo het beide nut was: te blijven in het leven voor de gemeente, en te sterven voor zichzelven. 25 En dat hij hoopt dat hij nog een tijdlang in het leven zal blijven tot dienst der gemeente. 27 Voegt daar wederom bij een vermaning tot enigheid, tot kloekmoedigheid en lijdzaamheid in de verdrukkingen, 30 Volgens zijn voorbeeld.


Opschrift en zegengroet

1PAULUS en 1Timótheüs, dienstknechten van JEZUS CHRISTUS, al den heiligen in Christus Jezus die te 2Filippi zijn, met de 3opzieners en 4diakenen:

1Hij voegt Timotheüs hier bij zich, als een oprechten leraar des Evangelies, om te tonen dat dezelve ook toestemt al wat de apostel aan hen schrijft. Zie 2 Kor. 1:1. 1 Thess. 1:1. 2 Thess. 1:1.

2Van deze stad in Macedonië zie Hand. 16:12.

3Gr. episcopois, dat is, opzieners, waarvan het woord bisschop komt, hetwelk gemeen is aan alle opzieners en regeerders der kerk. Zie Hand. 20:17, 28. 1 Tim. 3:1. Tit. 1:5, 7. Want hier blijkt dat in een gemeente meer zulke bisschoppen zijn geweest dan een.

4Dit woord wordt somtijds in het gemeen genomen voor allerlei dienaren, Matth. 20:26. Rom. 13:4, ook voor de leraars der kerk, 1 Kor. 3:5. 2 Kor. 11:23. Ef. 3:7, somtijds in het bijzonder, gelijk hier, voor degenen die de gemeente dienen in het verzorgen der armen, 1 Tim. 3:8, 12, van welker instelling en ambt zie Handelingen 6.

2aGenade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus.

a Rom. 1:7. 1 Petr. 1:2.

Dankzegging en gebed

3bIk dank mijn God zo dikwijls als ik uwer gedenk

b Ef. 1:15. Kol. 1:3. 1 Thess. 1:2. 2 Thess. 1:3.

4(Allen tijd in al mijn gebed voor u allen met blijdschap het gebed doende),

55Over 6uw gemeenschap aan het Evangelie, van 7den eersten dag af tot nu toe;

5Namelijk ik dank God, vers 3.

6Dat is, over de grote weldaad, dat u ook het Evangelie is gepredikt, en dat gij hetzelve met het geloof hebt aangenomen. Zie 1 Joh. 1:3.

7Namelijk dat gij het Evangelie hebt ontvangen en aangenomen.

6Vertrouwende ditzelve, dat 8Hij Die in u c9een goed werk begonnen heeft, dat 10voleindigen zal tot 11op den dag van Jezus Christus;

8Namelijk God de Vader.

9Namelijk van het geloof in Christus en van de bekering tot God.

10Dat is, meer en meer zal vermeerderen, versterken en bewaren.

11Namelijk op welken Christus u uit dit leven tot Zich zal nemen, of uit de doden zal opwekken ten uitersten dage des oordeels.

c Joh. 6:29. 1 Thess. 1:3.

7Gelijk het 12bij mij recht is, dat ik van u allen dit gevoel, omdat ik in mijn hart houd, dat gij, beide din mijn banden en in mijn 13verantwoording en bevestiging des Evangelies, gij allen, zeg ik, 14mijner genade mededeelachtig zijt.

12Namelijk naar het recht en de wet der liefde, die geen kwaad denkt, en alle ding gelooft, en alle ding hoopt, 1 Kor. 13:5, 7.

13Namelijk in het rechthuis en elders. Zie vers 13.

14Dat is, die mij van God gegeven is, niet alleen om te geloven in Christus, maar ook om Zijnentwil te lijden.

d Ef. 3:1; 4:1. Kol. 4:3, 18. 2 Tim. 1:8.

8eWant 15God is mijn Getuige, hoezeer ik 16begerig ben naar u allen 17met innerlijke bewegingen 18van Jezus Christus.

15Dit is een wijze van eedzweren, welke de apostel hier gebruikt omdat het nodig was dat de Filippenzen van zijn liefde tot hen verzekerd zouden zijn.

16Dat is, u allen liefheb, of: naar u allen verlang. Zie 2 Kor. 9:14.

17Gr. in de ingewanden; een Hebreeuwse wijze van spreken, overmits door een grote inwendige affectie de ingewanden als ontroerd en ontsteld worden. Zie Luk. 1:78.

18Dat is, welke affectie of liefde ontstaat in mij om Christus' wil, Dien gij met geloof hebt aangenomen, of omdat wij Jezus Christus tot een gemeenschappelijken Zaligmaker hebben.

e Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. 1 Thess. 2:5. 1 Tim. 5:21. 2 Tim. 4:1.

9En dit bid ik God, dat 19uw liefde nog meer en meer overvloedig worde 20in erkentenis en alle 21gevoelen;

19Dat is, de deugd der liefde die in u is tot God en uw naaste, in welke alle deugden van de eerste en tweede tafel begrepen zijn.

20Of: met, door kennis, namelijk van Goddelijke zaken die ter zaligheid nodig zijn.

21Namelijk inwendig gevoelen des verstands, waardoor de Goddelijke zaken begrepen en onderscheiden worden.

10Opdat gij 22beproeft 23de dingen die daarvan verschillen, opdat gij 24oprecht zijt en 25zonder aanstoot te geven, tot 26den dag van Christus;

22Dat is, na beproeving en toetsing der leringen aan Gods Woord, recht moogt verstaan en onderscheiden.

23Of: die uitnemend zijn. Het Griekse woord betekent beide. Want de kennis dezer Goddelijke zaken verschilt veel en is uitnemender dan enige andere kennis van wereldse zaken. Zie Rom. 2:18.

24Dat is, zonder geveinsdheid of bedrog.

25Namelijk aan iemand, Matth. 18:7, waardoor hij zou verhinderd worden, of ten val gebracht, in de christelijke loopbaan. Gr. onergerlijk, of: onaanstotelijk.

26Zie vers 6.

11Vervuld met vruchten 27der gerechtigheid, 28die door Jezus Christus zijn, 29tot heerlijkheid en prijs van God.

27Dat is, der godzaligheid, vroomheid en nieuwe gehoorzaamheid.

28Dat is, die door den Geest van Christus in ons gewrocht en voortgebracht worden.

29Dit is het einde waartoe en waarom alle goede werken moeten gedaan worden. Zie Ps. 115:1. Matth. 5:16. 1 Kor. 10:31. 1 Petr. 2:12; 4:11.

De vrucht van Paulus' gevangenschap

12En 30ik wil dat gij weet, broeders, dat 31hetgeen aan mij is geschied, meer 32tot bevordering des Evangelies gekomen is;

30Dat is, wordt niet verslagen of geërgerd aan mijn gevangenis, maar wilt uit mij dit verstaan.

31Dat is, deze mijn gevangenis en verdrukking, die ik lijd om des Evangelies wil.

32Dat is, dat het zover vandaar is dat dezelve den loop en de verbreiding der evangelische leer zou hinderlijk zijn, dat zulks ook, door de bestiering Gods, daartoe dienstig en bevorderlijk is.

13Alzo dat 33mijn banden 34in Christus openbaar geworden zijn 35in het ganse rechthuis en aan 36alle anderen,

33Dat is, de oorzaak waarom ik met banden of ketenen gevangen ben en gehouden word; dat die niet is enig kwaad feit door mij bedreven, maar alleen de leer des Evangelies.

34Dat is, waarmede ik gebonden ben om Christus' wil. Zie Ef. 4:1.

35Of: hof of huis van den keizer Nero, dat is, aan zijn raadsheren en hofgezin. Zie Filipp. 4:22.

36Namelijk plaatsen, of mensen, namelijk in deze stad van Rome en hieromtrent.

14fEn dat het meerderdeel der broederen in den Heere, 37door mijn banden 38vertrouwen gekregen hebbende, overvloediger 39het Woord onbevreesd durven spreken.

37Dat is, door mijn onnozelheid, standvastigheid en kloekmoedigheid, die blijkt en van mij getoond wordt in deze mijn gevangenis.

38Dat is, kloekmoedig of vrijmoedig geworden zijnde.

39Namelijk Gods, dat is, de leer des Evangelies belijden en verkondigen.

f Ef. 3:13. 1 Thess. 3:3.

1540Sommigen prediken ook wel Christus 41door nijd en 42twist, maar sommigen ook 43door goedwilligheid.

40Door dezen verstaat de apostel enige leraars die de rechtzinnige leer wel predikten, omdat er staat dat zij Christus predikten, maar dat hun hart niet zuiver was, maar met nijd en twist tegen Paulus beladen.

41Namelijk misgunnende Paulus de eer die hem aangedaan werd van degenen die door zijn predicatiën bekeerd werden.

42Of: strijd, namelijk tegen Paulus en de andere oprechte leraars, dien zij zochten daarmede hinderlijk te zijn, of een deel van zijn eer aan zich te trekken.

43Gr. door een welbehagen, dat is, met een oprecht, goedwillig en genegen hart tot bevordering van der mensen zaligheid.

16Genen verkondigen wel Christus uit twisting, 44niet zuiver, menende aan mijn banden 45verdrukking toe te brengen;

44Namelijk ten aanzien van hun hart, met hetwelk zij de leer predikten, niet met een zuiver en oprecht gemoed. Zie vers 15.

45Dat is, mijn kruis nog meer te verzwaren, doordien zij met hun predicatiën mij zoeken bij de gemeente verdacht en veracht te maken.

17Doch dezen 46uit liefde, dewijl zij weten dat ik 47tot verantwoording des Evangelies 48gezet ben.

46Namelijk tot Gods eer, stichting der gemeente en zaligheid der mensen.

47Dat is, om de leer des Evangelies ook in deze banden te verkondigen en te verdedigen tegen alle vijanden derzelve; in hetwelk, dewijl het door de banden mij dikwijls verhinderd wordt, zij uit liefde mij te hulp komen. Of: vanwege de verantwoording.

48Of: hier lig, namelijk gevangen. Of: van God hiertoe geroepen ben.

1849Wat dan? Nochtans wordt Christus op 50allerlei wijze, hetzij 51onder een deksel, hetzij 52in der waarheid, verkondigd; en 53daarin verblijd ik mij, ja, ik zal mij ook verblijden.

49Namelijk zal dit zijn of teweegbrengen? Zal dit óf u óf mij ontroeren? Geenszins.

50Gr. alle.

51Namelijk van ijver tot verbreiding van het Evangelie, waarmede zij hun nijd en twist zoeken te bedekken.

52Dat is, met een oprecht en zuiver gemoed, zonder geveinsdheid of bedrog.

53Namelijk niet alleen dat Christus in der waarheid gepredikt wordt, maar ook dat Hij van deze anderen, hoewel met geen oprecht gemoed, immers gepredikt, en Zijn leer tot zaligheid der mensen door hen alzo verbreid wordt.

Paulus' verwachting

19gWant ik weet 54dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, 55door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus;

54Dat is, deze verdrukking die zij mij uit nijdigheid en haat aandoen.

55Dat is, door de toebrenging of verlening des Heiligen Geestes, die ik door uw gebed voor mij van Christus verkrijgen zal.

g 2 Kor. 1:11.

20Volgens mijn 56ernstige verwachting en hoop, hdat ik in geen zaak zal 57beschaamd worden, maar dat in alle vrijmoedigheid, 58gelijk allen tijd, alzo ook nu, Christus zal 59grootgemaakt worden 60in mijn lichaam, 61hetzij door het leven, 62hetzij door den dood.

56Het Griekse woord betekent een verwachting als met uitgestrekten hoofde of hals. Zie Rom. 8:19.

57Dat is, te schande komen door afwijking of bezwijking.

58Namelijk voordezen, in de voorgaande jaren van mijn dienst, in welke mij ook vele verdrukkingen overkomen en van mij kloekmoediglijk overwonnen zijn.

59Dat is, geëerd, geroemd. Zie van dit woord Luk. 1:46.

60Dat is, door het lijden dat mij in het lichaam zou mogen aangedaan worden. Of: door mijn verlossing.

61Dat is, hetzij dat ik het leven nog behoud, om Hem nog te dienen en te verheerlijken door de predicatie des Evangelies.

62Dat is, hetzij dat ik van den keizer omgebracht en gedood word, om Christus met mijn dood te vereren en Zijn leer met mijn bloed te bevestigen.

h Rom. 5:5.

2163Want 64het leven is mij Christus, en 65het sterven is mij gewin.

63Of: Want Christus is mijn gewin in het leven en in het sterven.

64Dat is, zo ik nog in het leven blijf, hetzelve zal ik besteden ter ere en ten dienste van Christus.

65Dat is, zo ik gedood word, dat zal mij geen schade, maar groot gewin toebrengen, alzo ik voor de aarde den hemel, en voor dit ellendig sterfelijk leven een gelukzalig eeuwig leven zal gewinnen.

22Maar 66of te leven in het vlees, 67hetzelve mij oorbaar zij, en 68wat ik verkiezen zal, 69weet ik niet.

66Dit betekent hier niet naar de lusten van het vlees te leven, gelijk Rom. 8:1, maar in dit lichamelijke en tijdelijke leven te blijven.

67Of: of het leven in het vlees mij nog gebeurde, hetzelve zou mij oorbaar zijn. Gr. een vrucht des werks.

68Namelijk indien mij de keus van beide gegeven werd: óf te sterven óf nog in het leven te blijven.

69Namelijk overmits daar aan weerszijden zeer gewichtige redenen zijn; zodat ik kwalijk weet welke als de gewichtigste mij meest behoren te bewegen.

23Want ik word van 70deze twee 71gedrongen, hebbende begeerte om 72ontbonden te worden en 73met Christus te zijn; want dat is 74zeer verre het beste;

70Namelijk verscheidene begeerten, die daarna uitgedrukt worden.

71Namelijk in mijn gemoed, niet wetende wat ik voor best zal houden, overmits daar aan weerszijden krachtige en dringende redenen zijn.

72Of: te verhuizen, te verherbergen, dat is, uit dit leven te scheiden. Een gelijkenis genomen van degenen die uit een herberg scheiden om hun reis naar hun vaderland voort te zetten, of ook die naar een ander land of plaats willende te scheep reizen, het touw van het schip losmaken om de reis aan te nemen. Zie dergelijke 2 Tim. 4:6.

73Namelijk in den hemel, met mijn ziel, die zij niet kunnen doden. Zie Matth. 10:28. Luk. 23:43.

74Gr. veel meer, beter, namelijk voor mij. Zie Ps. 16:11. Rom. 8:18.

24Maar 75in het vlees te blijven is nodiger 76om uwentwil.

75Dat is, in dit lichamelijk leven. Zie vers 22.

76Namelijk om u en andere gemeenten in het geloof te versterken, en nog vele anderen voor Christus te gewinnen.

25En 77dit vertrouw en weet ik, dat ik zal 78blijven en 79met u allen zal verblijven 80tot uw bevordering en blijdschap 81des geloofs;

77Sommige oude leraars menen dat de apostel dat zekerlijk wist uit een bijzondere openbaring Gods (gelijk Hand. 23:11), dat hij in de eerste gevangenis niet zou omgebracht worden; en dat hij vrijgelaten zijnde, daarna in Azië, Syrië, Griekenland en elders nog wel tien jaren zou gepredikt hebben, en daarna wederom te Rome gevangen en omgebracht zijn. Maar dat is onzeker; en het blijkt uit Filipp. 2:17, dat hij dit zegt niet van een zekere wetenschap, door Goddelijke openbaring, maar van een waarschijnlijke gissing en hoop uit al de omstandigheden der zaak, dat hij in deze eerste verantwoording niet zou ter dood veroordeeld worden, hetwelk ook geschied is, gelijk uit de brieven, daarna in zijn banden geschreven, kan blijken. In zijn tweede verantwoording verklaart hij dat de tijd zijner ontbinding nabij was, 2 Tim. 4:6, 16.

78Namelijk in het leven.

79Dat is, tot u, Filippenzen, nog zal komen en een wijle bij u verblijven.

80Dat is, om met mijn leringen en predicatiën u meer en meer in kennis en godzaligheid te doen toenemen.

81Dat is, spruitende uit het geloof, of: die ontstaan zal om de vermeerdering uws geloofs.

26Opdat 82uw roem in Christus Jezus overvloedig zij 83aan mij, door 84mijn tegenwoordigheid wederom bij u.

82Namelijk dat gij van mij, een apostel van Christus, tot het geloof bekeerd en daarin versterkt zijt.

83Gr. in mij, namelijk als gij door uw gebeden mijn verlossing zult verkregen hebben.

84Namelijk die ik hoop dat de Heere geven zal.

Opwekking tot standvastigheid

27iAlleenlijk 85wandelt 86waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met 87één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies;

85Of: gedraagt u. Het Griekse woord betekent: als een goed burger zich behoorlijk in zijn stad gedragen, zijn omgang en wandel aanstellen. Zie ook Filipp. 3:20.

86Dat is, gelijk betaamt dengenen die de leer des Evangelies hebben geleerd en aangenomen. Zie Ef. 4:1. 1 Thess. 2:12.

87Gr. ziel. Zie Hand. 4:32. Door den geest wordt betekend het verstand, en door de ziel de wil en genegenheden. Of het een kan ook zijn een verklaring van het ander. Anderen verstaan door dit woord geest den Heiligen Geest.

i Gen. 17:1. 1 Kor. 7:20. Ef. 4:1. Kol. 1:10. 1 Thess. 2:12; 4:1.

28En dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen 88die tegenstaan; hetwelk 89hun wel 90een bewijs is des verderfs, maar 91u der zaligheid, en dat 92van God.

88Dat is, die óf met valse leer, óf met zware vervolgingen en dreigementen zich stellen tegen de leer van Christus, om die te verdelgen.

89Namelijk den vervolgers en valsen leraars.

90Dat is, een zeker teken dat zij ten verderve lopen. Zie 2 Thess. 1:5.

91Namelijk gelovigen, die u noch door valse leer laat verleiden, noch door vrees voor vervolgingen verschrikken, om van het ware geloof af te wijken.

92Dat doet hij daarbij opdat zij niet zouden menen, dat hun standvastigheid een verdienende oorzaak zou zijn der zaligheid; en opdat zij zouden weten dat deze standvastigheid niet van henzelven, maar van God komt, gelijk in het volgende vers verklaard wordt.

29Want u is 93uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in 94Hem te geloven, maar ook 95voor Hem 96te lijden,

93Of: geschonken om Christus' wil. Zie Ef. 2:8.

94Namelijk Christus.

95Dat is, om Zijnentwil; omwille van Zijn leer en zaak.

96Om Christus' wil verdrukkingen en vervolgingen onderworpen te zijn, en die lijdzamelijk te verdragen en overwinnen, Matth. 5:12. Hand. 5:41.

30Denzelfden strijd 97hebbende, hoedanigen gij 98in mij gezien hebt en 99nu in mij hoort.

97Namelijk te strijden en uit te staan.

98Namelijk als ik bij u was. Zie hiervan Hand. 16:19, enz.

99Namelijk uit de geruchten wat ik hier te Rome dagelijks te lijden heb in mijn banden.