HET BOEKEZRA

HOOFDSTUK 7.

De priester en schriftgeleerde Ezra (wiens geslachtsregister hier verhaald wordt) trekt in het zevende jaar van den koning Arthahsasta (anders Artaxerxes) met velen van het volk uit Babel naar Jeruzalem, vs. 1, enz. Kopie van de gunstige en sterke commissie die hem de koning medegaf, 11. Waarover Ezra God hartelijk dankt, 27.


Ezra's volmacht

1NA deze geschiedenissen nu, in het koninkrijk van 1Arthahsasta, koning van Perzië: Ezra, 2de zoon van Serája, den zoon van Azárja, den zoon van Hilkía,

1Zie Ezra 6 op vers 14.

2Vgl. 1 Kron. 6:4, enz., alwaar de voorouders van Ezra in meerder getal verhaald worden, enigen kortheidshalve hier uitgelaten zijnde.

2Den zoon van Sallum, den zoon van Zadok, den zoon van Ahítub,

3Den zoon van Amárja, den zoon van Azárja, den zoon van Merájoth,

4Den zoon van Zeráhja, den zoon van Uzzi, den zoon van Bukki,

5Den zoon van Abisúa, den zoon van Pínehas, den zoon van Eleázar, den zoon van Aäron, den 3hoofdpriester.

3Zie 2 Kon. 25 op vers 18.

6Deze Ezra toog op uit Babel, en hij was een vaardig 4schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls, gegeven heeft; en de koning gaf hem, 5naar de hand des HEEREN zijns Gods over hem, al zijn verzoek.

4Hebr. schrijver, waardoor verstaan wordt een die in de Heilige Schrift zeer geoefend en een leraar of meester is, of geacht wordt. Hetzelfde woord wordt ook dikwijls in het Nieuwe Testament gebruikt. Zie vss. 11, 21. Jer. 8:8. Vgl. Ps. 45:2.

5Dat is, dewijl de Heere met hem was en zijn voornemen zegende, bestierende de zaken door Zijn Goddelijke voorzienigheid, naar zijn wens. Vgl. vers 9.

7Ook sommigen van de kinderen Israëls en van de priesters en de 6Levieten en de zangers en de portiers en de 7Nethínim togen op naar Jeruzalem, in het zevende jaar van den koning Arthahsasta.

6Dit wordt hier vooraf in het gemeen gezegd, maar hoe de Levieten onderweg bij Ezra gekomen en mede opgetogen zijn, zie daarvan Ezra 8:15, enz.

7Zie Ezra 2 op vers 43.

8En hij kwam te Jeruzalem in de 8vijfde maand; dat was het zevende jaar van dezen koning.

8Genoemd Ab, passende voor een deel op juli, voor een deel op augustus.

9Want op den eerste der 9eerste maand was het 10begin des optochts uit Babel, en op den eerste der vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, 11naar de goede hand zijns Gods over hem.

9Genoemd Abib of Nisan.

10Hebr. de grondlegging of fundatie. Sommigen nemen het voor den raadslag of het beraad.

11Vgl. vers 6 met de aant. aldaar, en vers 28.

10Want Ezra had zijn hart gericht om de wet des HEEREN te zoeken en te doen, en om in Israël te leren de 12inzettingen en de rechten.

12Hebr. inzetting en recht.

11Dit is nu het afschrift van den brief dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde; den schriftgeleerde van de woorden der geboden des HEEREN en van Zijn inzettingen over Israël:

12Arthahsasta, koning der koningen, aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde der wet van den God des hemels, 13volkomen vrede en 14op zulken tijd.

13Anders: den volkomene schriftgeleerde.

14Zie Ezra 4 op vers 10.

13Van mij wordt bevel gegeven, dat al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk, van het volk van Israël, en van deszelfs priesters en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga;

14Dewijl gij van voor den koning en zijn 15zeven raadsheren gezonden zijt, 16om onderzoek te doen in Judéa en te Jeruzalem, naar de wet uws Gods, 17die in uw hand is;

15Vgl. Esth. 1:14.

16Om te informeren of de wet Gods wel wordt onderhouden of niet, en alles wat vervallen is, naar de wet weder op te richten en te verbeteren.

17Dat is, die gij steeds bij u hebt of medeneemt, waarmede gij omgaat, en die gij vaardiglijk weet te gebruiken. Alzo vers 25.

15En om heen te brengen het azilver en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwilliglijk gegeven hebben aan den God Israëls, Wiens woning te Jeruzalem is;

a Ezra 8:25.

16Mitsgaders al het zilver en goud dat gij 18vinden zult in het ganse landschap van Babel, met de vrijwillige gave des volks en der priesters, die vrijwilliglijk geven ten huize huns Gods, dat te Jeruzalem is;

18Dat is, bekomen of verkrijgen kunt.

1719Opdat gij spoediglijk voor dat geld koopt runderen, rammen, lammeren, met hun spijsoffers en hun drankoffers, en die offert op het altaar van het huis van ulieder God, dat te Jeruzalem is.

19Of: Daarom, koop, enz.

18Daartoe, wat u en uw broederen goeddunken zal met het overige zilver en goud te doen, zult gijlieden doen naar het welgevallen uws Gods.

19En geef de vaten die u gegeven zijn tot den dienst van het huis uws Gods, weder voor den God van Jeruzalem.

20Het overige nu dat van node zal zijn voor het huis uws Gods, dat u voorvallen zal uit te geven, zult gij geven uit het schathuis des konings.

21En van mij, mij koning Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatmeesters die aan gene zijde der rivier zijt, dat alles wat Ezra, de priester, de schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal begeren, spoediglijk gedaan worde;

22Tot honderd 20talenten zilver toe en tot honderd 21kor tarwe en tot honderd bath wijn en tot honderd bath olie, en zout 22zonder voorschrift.

20Van een talent zie Ex. 25 op vers 39.

21Van deze maten kor en bath zie 1 Kon. 4 op vers 22. 1 Kon. 7 op vers 26.

22Dat is, zonder daarvan maat voor te schrijven, of: zoveel men van node zal hebben.

23Al wat naar het bevel van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk gedaan worde voor het huis van den God des hemels; want waartoe zou er 23grote toorn zijn over het koninkrijk des konings en zijner kinderen?

23Hij wil zeggen dat hij Gods toorn en straf op zich, zijn rijk en kinderen zekerlijk zou laden, indien hij anders deed.

24Ook laten wij ulieden weten aangaande alle priesters en Levieten, zangers, portiers, Nethínim en dienaars van het huis dezes Gods, dat men 24den cijns, ouden impost en tol hun niet zal vermogen op te leggen.

24Zie Ezra 4 op vers 13.

25En gij, Ezra, naar de wijsheid 25uws Gods, die in uw hand is, stel 26regeerders en rechters, die al het volk richten dat aan gene zijde der rivier is, allen die de wetten uws Gods weten, en die ze niet weet, zult gijlieden die bekendmaken.

25Dat is, die uw God u gegeven of in u gewrocht heeft; of versta de wet Gods in dewelke Gods wijsheid is geopenbaard, als vers 14.

26Anders: rechters en onderzoekers van zaken.

26En al wie de wet uws Gods en de wet des konings niet zal doen, over dien laat spoediglijk recht worden gedaan: hetzij ter dood of tot 27verbanning, of tot boete van goederen, of tot de banden.

27Chald. uitworteling; omdat eens mensen vaderland of geboorteplaats is als een akker, waarin hij geplant en geworteld is, en de verdrijving daaruit is als een uitworteling.

Ezra dankt God

2728Geloofd zij de HEERE, de God onzer vaderen, Die alzulks in het hart des konings gegeven heeft, om te versieren het huis des HEEREN, dat te Jeruzalem is;

28Dit zijn nu de woorden van Ezra. Hebr. Gezegend.

28En heeft tot mij 29weldadigheid geneigd voor het aangezicht des konings en zijner raadsheren en aller geweldige vorsten des konings. Zo heb ik mij 30gesterkt 31naar de hand des HEEREN mijns Gods over mij, en de hoofden uit Israël vergaderd om met mij op te trekken.

29Of: goedertierenheid, goedgunstigheid.

30Dat is, ik heb moed gegrepen.

31Vgl. op vers 6.