DE PROFEETEZECHIËL

HOOFDSTUK 10.

Verder gezicht van de heerlijkheid des Heeren, zijnde gelijk het voorgaande, dat de profeet aan de rivier Chebar gezien had, en van de vurige kolen, die de Man met linnen bekleed, ontving om over de stad te strooien, vs. 1, enz. De heerlijkheid des HEEREN schijnt hier driemaal haar plaats veranderd te hebben, ten eerste van de cherubs tot den dorpel des tempels, 4. Ten tweede vandaar weder op de cherubs, 18. Ten derde op de cherubs tot de Oostpoort of voorste poort, om uit te gaan uit Zijn huis, 19.


De HEERE verlaat den tempel

1DAARNA 1zag ik, en zie, boven het 2uitspansel hetwelk was over het hoofd der 3cherubs, was als een 4saffiersteen, als de gedaante van de gelijkenis eens 5troons; en 6Hij verscheen 7op dezelve.

1Te weten in den geest. Want de profeet was in optrekking der zinnen.

2Zie Ez. 1 op vers 22, en vgl. aldaar vers 26.

3Dat is, de gelijkenis van cherubs. Zie van dezen Gen. 3 op vers 24. Zij worden Ez. 1:5 dieren genaamd, en waren in getal vier. Zie de aantt.

4Zie Ez. 1 op vers 26.

5Zie Ez. 1 op vers 26.

6Te weten God, Die onder genoemd wordt de Heere, vers 18, en de God Israëls, vers 19.

7Te weten het uitspansel en den troon. Of: boven dezelve, te weten cherubs.

2En Hij sprak tot 8den Man, bekleed met linnen, en Hij zeide: Ga in 9tot tussen de 10wielen, 11tot onder den cherub, en vul Uw vuisten met 12vurige kolen 13van tussen de cherubs en 14strooi ze over de stad. En 15Hij ging in 16voor mijn ogen.

8Zie van Dezen Ez. 9 op vers 2. Als men door Hem hier verstaat den Heere Christus, zo wordt Hij hier aangezien als de Rechter der goddelozen.

9Hebr. tot de tussenheden der wielen; dat is, tot in het midden derzelve. Alzo in het volgende.

10Versta door deze de raderen, welker beschrijving en betekenis zie Ez. 1 op vers 15.

11Want de wielen of raderen waren bij de cherubs.

12Dewelke waren afbeeldingen van Gods rechtvaardige straffen. Zie Ez. 1 op vers 13, en vgl. Ps. 18:9.

13Hebr. van de tussenheden der cherubs, dat is, van de plaats die tussen de cherubs is.

14Tot een teken dat zij verteerd zal worden door een brand van het zwaard, den honger en de pest, ja, ook met materieel vuur, 2 Kon. 25:9.

15Namelijk de Man met linnen bekleed.

16Dat is, dat ik Hem met mijn ogen in dit gezicht aanschouwde.

3De cherubs nu stonden 17ter rechterzijde 18van het huis, als diezelve Man inging; en een 19wolk vervulde het 20binnenste voorhof.

17Dat is, aan de noordzijde; dewelke zag naar het land der Chaldeeën, tot een teken dat des tempels en der Joden verderf vandaar komen zou.

18Dat is, van den tempel des Heeren, welverstaande in het binnenste voorhof, gelijk blijkt uit de volgende woorden van dit vers.

19Dewelke betekende Gods gramschap, en de verstoring die den tempel was nakende. Zo is de wolk hier een teken van Gods toorn en de aanstaande zwarigheden, als Ps. 18:12, 13, en niet van Zijn genadige bijwoning, als wel Ex. 40:34. Num. 9:15. 1 Kon. 8:10, 11.

20Hetwelk was het voorhof der priesters. Zie 1 Kon. 6 op vers 36.

4Toen hief zich 21de heerlijkheid des HEEREN omhoog 22van boven den 23cherub, 24op den dorpel van het 25huis; en het huis werd vervuld met een wolk, en het 26voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN.

21Zie Ez. 1 op vers 28.

22Te weten waarop de Heere in het heilige der heiligen Zijn gewone woning gehad had, 1 Sam. 4:4. Ps. 80:2. Jes. 37:16. Of: van op deze vier cherubs tot den dorpel des huizes.

23Of: cherubs; want het enkelvoud is hier voor het meervoud genomen. Zie op vers 1. Ez. 9 op vers 3.

24Tot een teken dat God van den tempel en van dat volk verhuizen wilde.

25Dat is, van het deel des tempels, genaamd het heilige. Eerst is God gescheiden van het allerheiligste, Ez. 9:3. Nu scheidt Hij ook uit het heilige.

26Te weten het binnenste, anders genaamd: het voorhof der priesters.

5En het 27geruis van de 28vleugelen der 29cherubs werd gehoord tot 30het uiterste voorhof, 31als de stem des 32almachtigen Gods, wanneer Hij spreekt.

27Dit wordt breder bij gelijkenissen beschreven Ez. 1:24.

28Zie Ez. 1 op vers 6.

29Te weten die alzo deze rechtvaardige verhuizing des Heeren als met lofzegging toestemden, of de schrikkelijke zwarigheid die daarop zou volgen, als met ontzetting voorzegden.

30Anders genaamd: het grote voorhof. Zie 1 Kon. 7:9 en de aant.

31Zie Ez. 1 op vers 24.

32Zie Gen. 17 op vers 1.

6Het geschiedde nu als 33Hij den Man, bekleed met linnen, geboden had, zeggende: Neem 34vuur 35van tussen de wielen, van tussen de cherubs, dat hij inging en stond bij 36een rad.

33Namelijk de Heere, Wiens heerlijkheid beschreven is vers 4.

34Genaamd vers 2 vurige kolen. Het vuur betekent Gods toorn en wraak. Zie Job 22 op vers 20.

35Zie op vers 2.

36Te weten van die vier raderen of wielen die bij de cherubs waren. Anders: bij de raderen. En zo wordt hier het enkelvoud voor het meervoud genomen. Vgl. vers 4, de aant. op het woord cherub.

7Toen stak 37een cherub zijn hand uit van tussen de cherubs, tot het vuur, hetwelk was tussen de cherubs, en nam daarvan, en gaf het in de vuisten Desgenen Die met linnen bekleed was; Die nam het en 38ging uit.

37Te weten een van die vier van dewelke zie Ez. 1:5 en de aantt.

38Te weten om dat te strooien over de stad Jeruzalem; hetwelk hier wel geschied is in een gezicht tot voorzegging van het toekomende, maar weinige jaren hierna in de daad, tot vervulling van het voorzegde.

8Want 39er werd gezien aan de cherubs de gelijkenis van eens mensen 40hand onder hun vleugelen.

39Zie Ez. 1 op vers 8.

40Versta evenwel dat zij elk twee handen hadden. Een enkelvoud voor een meervoud. Vgl. vers 4 op het woord cherub; insgelijks vers 21.

9Toen zag ik, en zie, 41vier raderen waren bij 42de cherubs; 43één rad was bij elken cherub; en de gedaante der raderen awas als de verve van een 44turkooissteen.

41Zie Ez. 1 op vers 15.

42Dewelke ook vier waren in getal, Ez. 1:5, alwaar zij dieren genoemd worden. Zie de aantt.

43Hebr. een rad bij een cherub, en een rad bij een cherub, dat is, bij elken cherub een rad. Zie van deze manier van spreken Gen. 7 op vers 2. Num. 7:11; 13 op vers 2.

44Een edelgesteente, van hetwelk zie Ez. 1:16.

a Ez. 1:16.

10En aangaande hun gedaanten, die vier hadden 45enerlei gelijkenis, 46gelijk of het ware geweest een rad in het midden van een rad.

45Dewelke betekent dat in al Gods werken een wonderbare gelijkheid is van wijze, orde en volmaaktheid.

46Zie Ez. 1:15 op de woorden vier aangezichten. Insgelijks zie de aant. in dezelfde plaats op vers 16.

11Als 47die gingen, zo gingen 48deze op hun vier zijden; 49zij keerden zich niet om als zij gingen; maar de plaats waarheen het 50hoofd zag, die volgden zij na; zij keerden zich niet om als zij gingen.

47Te weten de cherubs, bij dewelke de raderen waren. Zie Ez. 1 op vers 9.

48Te weten de raderen. Zie Ez. 1 op vers 17.

49Zie Ez. 1:17.

50Versta een der vier hoofden die een iedere cherub had, dewelke tegen de vier winden zagen.

1251Hun ganse 52lichaam nu, en hun ruggen en hun handen en hun vleugelen, mitsgaders de raderen, waren vol ogen rondom; 53die vier hadden hun raderen.

51Te weten der cherubs, denwelken hier ogen toegeschreven worden (hoewel niet in het eerste gezicht, Ezechiël 1), betekenende de voorzienigheid Gods, waardoor zij verlicht worden en al hun werk wijselijk gestierd en uitgevoerd wordt. Vgl. Ez. 1 op vers 18, alwaar van de ogen der raderen gesproken is.

52Hebr. vlees. Want het lichaam des mensen bestaat uit vlees. Zie Job 12 op vers 10.

53Te weten cherubs. Zie Ez. 1 op vers 15. Insgelijks hier vers 9. De zin is, dat iedere cherub een rad had.

13Aangaande de raderen, elkeen derzelve werd 54voor mijn oren genaamd Galgal.

54Dat is, dat ik het hoorde, werd elk rad genoemd galgal, dat is, wiel, of kogel, of kloot, of aldus: daar werd tot hen geroepen: O wiel, of: Het wiel, enz.

14En 55elkeen had vier aangezichten: het 56eerste aangezicht was het aangezicht eens 57cherubs, en het tweede aangezicht was het aangezicht eens mensen, en het derde het aangezicht eens leeuws, en het vierde het aangezicht eens arends.

55In dit gezicht is enig onderscheid in de orde en benaming, van het gezicht Ezechiël 1, hoewel het in de daad hetzelfde geweest is. Zie vss. 15, 22.

56Te weten van elkeen der cherubs. Nu, dit eerste aangezicht van den cherub was dat voorwaarts uitzag, het tweede dat naar de rechterhand, het derde naar de linkerhand, het vierde achterwaarts uitzag. Zulke vier aangezichten hadden zij alle vier. Hebr. het aangezicht van den eersten.

57Sommigen menen dat hier in de plaats van het aangezicht van een os gesteld wordt het aangezicht van een cherub, om te tonen dat zij allen cherubs geweest zijn. Anderen stellen andere redenen.

15En die cherubs hieven zich omhoog; 58dit was hetzelfde dier dat ik bij de rivier Chebar gezien had.

58Of: dit waren dezelfde dieren. Een enkelvoud voor een meervoud. Hij spreekt van de vier dieren waarvan te zien is Ez. 1:5.

16bEn als de cherubs gingen, zo gingen die raderen nevens dezelve; en als de cherubs hun vleugelen ophieven om zich van de aarde omhoog te heffen, zo keerden zich diezelve raderen ook niet om van bij hen.

b Ez. 1:19.

17Als 59die stonden, stonden 60deze, en als die opgeheven werden, hieven zich deze ook op; c61want de Geest der dieren was in hen.

59Te weten de cherubs.

60Te weten de raderen. Alzo in het volgende.

61Te weten de Heilige Geest. Zie Ez. 1 op vers 12. Anders: de geest des levens.

c Ez. 1:20.

18Toen ging 62de heerlijkheid des HEEREN 63van boven den dorpel des huizes weg, en 64stond boven de cherubs.

62Dat is, God, Die heerlijk is. Zie Ez. 1 op vers 28.

63Te weten waarop zij tevoren van de cherubs gekomen was. Zie vers 4 en de aantt.

64Of: stelde zich.

19En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog 65voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren 66tegenover hen; en elkeen 67stond aan de deur 68der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid van den God Israëls was van boven over 69hen.

65Dat is, dat ik het aanzag, te weten met de ogen mijns geestes, zijnde in optrekking der zinnen.

66Of: nevens hen.

67Of: bleef staan.

68Of: voorste poort. Sommigen verstaan door deze poort de poort van het voorhof der priesters; anderen de poort van het voorhof des volks. Dit betekende dat God eindelijk ten enenmale uit Zijn huis verhuizen zou. Vgl. Ez. 9, de aantt. op vers 3, en in dit hoofdstuk op vers 4.

69Namelijk over de cherubs.

2070Dit is het dier dat ik zag 71onder den God Israëls dbij de rivier Chebar; en ik 72bemerkte dat het cherubs waren.

70Zie op vers 15.

71Want deze dieren stonden onder het uitspansel, boven hetwelk de heerlijkheid Gods zich vertoonde. Zie Ez. 1:26, en hier vers 1.

72Zodat dit gezicht den profeet gediend heeft tot verklaring van het eerste, beschreven Ezechiël 1.

d Ez. 1:3.

21eElkeen had vier aangezichten, en elkeen had vier vleugelen; en de gelijkenis van mensenhanden was onder hun vleugelen.

e Ez. 1:6, 8; 10:8, 14.

22En aangaande de gelijkenis van hun aangezichten, het waren dezelfde aangezichten die ik gezien had bij de rivier Chebar, hun gedaanten en zij zelven; 73zij gingen ieder rechtuit voor zijn aangezicht heen.

73Zie Ez. 1 op vers 9.