HET TWEEDE BOEK VANMOZES,GENAAMDÉXODUS

HOOFDSTUK 40.

God beveelt Mozes den tabernakel op te richten, vs. 1. En alle ding in orde te schikken, 4. En het voorhof daar rondom te stellen, 8. Insgelijks den tabernakel met al het gereedschap, ook het altaar, en het wasvat met olie te zalven, 9. Aäron en zijn zonen te wassen, te kleden, te zalven, en te heiligen, 12. Mozes doet dit alles, 16. Hij brengt de ark in den tabernakel, 21. En zet de tafel, 22. Den kandelaar, 24. Het gouden altaar, 26. En koperen altaar, 29. En het wasvat, 30. Hij richt ook het voorhof op, en alzo voleindde hij het gehele werk, 33. Een wolk bedekt den tabernakel, en Gods heerlijkheid vervult denzelven, 34. Dewelke was op den tabernakel bij dag, en het vuur bij nacht, 38.


Mozes richt den tabernakel op

1VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2Op den dag der eerste maand, te weten op den eerste der maand, zult 1gij den tabernakel, de tent der samenkomst, oprichten.

1Te weten gij Mozes, door den dienst der Levieten.

3En gij zult aldaar zetten de ark der getuigenis, en 2gij zult de ark met den voorhang bedekken.

2De mening is: Gij zult den voorhang voor de ark hangen, dat men ze niet zie, makende alzo een onderscheidsel tussen het allerheiligste en het heilige, Ex. 26:33, 34.

4aDaarna zult gij de tafel daarin brengen en gij zult 3schikken wat daarop te schikken is; bgij zult ook den kandelaar daarin brengen en zijn lampen aansteken.

3Dat is, gij zult alles in bekwame orde schikken; verstaande inzonderheid de toonbroden.

a Ex. 26:35. b Ex. 27:20.

5En gij zult het gouden altaar ten reukwerk voor de ark der getuigenis zetten; cdan zult gij het deksel van de deur des tabernakels ophangen.

c Ex. 26:36.

6Gij zult ook het altaar des brandoffers zetten voor de deur van den tabernakel, van de tent der samenkomst.

7En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar, en gij zult water daarin doen.

8dDaarna zult gij het voorhof rondom zetten, en gij zult het deksel ophangen aan de poort des voorhofs.

d Ex. 27:16.

9Dan zult gij de zalfolie nemen en zalven den tabernakel en al wat daarin is; en gij zult denzelven heiligen, met al zijn gereedschap, en het zal een heiligheid zijn.

10eGij zult ook het altaar des brandoffers zalven en al zijn gereedschap; en gij zult het altaar heiligen, en het altaar zal heiligheid der heiligheden zijn.

e Ex. 29:37.

11Dan zult gij het wasvat zalven en deszelfs voet, en gij zult het heiligen.

12Gij zult ook Aäron en zijn zonen doen naderen tot de deur van de tent der samenkomst, en gij zult hen met water wassen.

13En gij zult Aäron de heilige klederen aantrekken, en gij zult hem zalven en hem heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene.

14Gij zult ook zijn zonen doen naderen, en zult hun de rokken aantrekken.

15En gij zult hen zalven, gelijk als gij hun vader gezalfd zult hebben, dat zij Mij het priesterambt bedienen. En het zal geschieden dat hun hun zalving zal zijn 4tot een eeuwig priesterdom bij hun geslachten.

4Alzo namelijk, dat het niet van node zou zijn de zalving te vernieuwen, als hun nakomelingen tot priesters gewijd zouden worden, want naderhand werden alleen de hogepriesters gezalfd.

16Mozes nu deed het; naar alles wat hem de HEERE geboden had, alzo deed hij.

17En het geschiedde in de eerste maand, 5in fhet tweede jaar, op den eerste der maand, dat de tabernakel opgericht werd.

5Te weten na den uitgang uit Egypte.

f Num. 7:1.

18Want 6Mozes richtte den tabernakel op, en zette zijn voeten en stelde zijn berderen en zette zijn richels daaraan, en hij richtte deszelfs pilaren op.

6Te weten door de handen der Levieten.

19En hij spreidde de tent uit over den tabernakel en hij zette het deksel der tent daar bovenop; gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

20Voorts nam hij en legde 7de getuigenis in de ark, en deed de handbomen aan de ark, en hij zette het verzoendeksel boven op de ark.

7Dat is, de twee tafelen der wet Gods, Ex. 25:16.

21En hij bracht de ark in den tabernakel, en ghij hing den voorhang van het deksel op en bedekte de ark der getuigenis; gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

g Ex. 35:12.

22Hij zette ook de tafel in de tent der samenkomst aan de zijde des tabernakels tegen het noorden, buiten den voorhang.

23hEn hij schikte daarop 8het brood in orde, voor het aangezicht des HEEREN; gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

8Hebr. de orde van het brood, te weten de twaalf toonbroden, representerende de twaalf stammen, en daaronder alle gelovigen.

h Ex. 25:30.

24Hij zette ook den kandelaar in de tent der samenkomst, recht over de tafel, aan de zijde des tabernakels zuidwaarts.

25En hij stak de lampen aan voor het aangezicht des HEEREN; gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

26En hij zette het gouden altaar in de tent der samenkomst 9voor den voorhang.

9Die het heilige van het heilige der heiligen onderscheidde.

27En hij stak daarop aan reukwerk van welriekende specerijen; gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

28Hij hing ook het deksel van de deur des tabernakels.

29En hij zette het altaar des brandoffers aan de deur des tabernakels, van de tent der samenkomst; en hij offerde daarop brandoffer en spijsoffer, 10gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

10Dit wordt meermaals herhaald, aanwijzende dat zij in zaken die God en den godsdienst aangaan, niets gedaan hebben dan wat God hun bevolen had.

30Hij zette ook het wasvat tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar; en hij deed water daarin om te wassen.

31En Mozes en Aäron en zijn zonen wiesen daaruit hun handen en hun voeten.

32Als zij ingingen tot de tent der samenkomst en als zij tot het altaar naderden, zo wiesen zij zich; gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

33Hij richtte ook het voorhof op, rondom den tabernakel en het altaar, en hij hing het deksel van de poort des voorhofs op. Alzo voleindde Mozes het werk.

De wolk boven den tabernakel

3411iToen bedekte de wolk de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den tabernakel;

11Hier wordt voltrokken hetgeen God de Heere beloofd heeft Ex. 25:8. Zie dergelijke 2 Kron. 5:14. Ez. 43:4, 5.

i Num. 9:15. 1 Kon. 8:10.

35Zodat Mozes niet kon ingaan in de tent der samenkomst, dewijl de wolk daarop bleef, en de heerlijkheid des HEEREN den tabernakel vervulde.

36Als nu de wolk opgeheven werd van boven den tabernakel, zo reisden de kinderen Israëls voort, in al hun reizen.

37Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo reisden zij niet, tot op den dag dat zij opgeheven werd.

38kWant de wolk des HEEREN was op den tabernakel bij dag, en 12het vuur was er bij nacht op, voor de ogen van het ganse huis Israëls, 13in al hun reizen.

12Te weten de vuurkolom.

13Te weten door de woestijn, totdat zij in het beloofde land Kanaän kwamen.

k Ex. 13:21. Num. 14:14. Deut. 1:33. Neh. 9:19. Ps. 78:14; 105:39. 1 Kor. 10:1.