HET TWEEDE BOEK VANMOZES,GENAAMDÉXODUS

HOOFDSTUK 35.

Mozes beveelt het volk wederom den sabbat te vieren, vs. 1, enz. Dat het een vrijwillig hefoffer den Heere brengen zou, van goud, zilver, en koper, tot den tabernakel en deszelfs gereedschap, 4. Mannen en vrouwen brengen hun juwelen en andere dingen daartoe, 20. De kloeke vrouwen spinnen de stof, 25. De oversten brengen kostelijke stenen en specerijen, 27. Bezaleël en Aholiab zijn de mannen aan wie God den Geest der wijsheid heeft gegeven om dit werk te maken, 30.


Het sabbatsgebod

1TOENa deed Mozes de ganse vergadering der kinderen Israëls verzamelen en zeide tot hen: Dit zijn 1de woorden die de HEERE geboden heeft, dat men ze doe.

1Anders: zaken, dingen. Alzo ook vers 4 en elders.

a Ex. 34:32.

2bZes dagen zal men het werk doen; maar op den zevenden dag zal ulieden 2heiligheid zijn, een sabbat der rust den HEERE; al wie daarop werk doet, zal gedood worden.

2Dat is, een heilige dag.

b Ex. 20:8; 31:15. Lev. 23:3. Deut. 5:12. Luk. 13:14.

3cGij zult 3geen vuur aansteken in 4enige uwer woningen op den sabbatdag.

3Te weten, om spijze te koken, Ex. 16:23; of om te werken; maar men mocht het vuur ten brandoffer wel aansteken.

4Hebr. al uw, enz.

c Ex. 16:23.

Vrijwillige offers voor den tabernakel

4Verder sprak Mozes tot de ganse vergadering der kinderen Israëls, zeggende: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft, zeggende:

5dNeemt van 5hetgeen dat gijlieden hebt een hefoffer den HEERE; eenieder wiens hart 6vrijwillig is, zal het brengen ten hefoffer des HEEREN: goud en zilver en koper,

5Hebr. dat bij ulieden is.

6Zie Job 12 op vers 21.

d Ex. 25:2.

6eAlsook hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn linnen en geitenhaar,

e Ex. 25:4.

7fEn roodgeverfde ramsvellen en dassenvellen en sittimhout,

f Ex. 25:5.

8gEn olie tot den luchter, en specerijen ter zalfolie, en tot roking welriekende specerijen,

g Ex. 25:6.

9hEn sardonyxstenen en vervullende stenen, tot den efod en tot den borstlap.

h Ex. 25:7; 28:17, 20.

10En allen die wijs van hart zijn onder ulieden, zullen komen en maken alles wat de HEERE geboden heeft:

11iDen tabernakel, zijn tent en zijn deksel, zijn haakjes en zijn berderen, zijn richels, zijn pilaren en zijn voeten;

i Ex. 26:26.

12De ark en haar 7handbomen, het verzoendeksel en den voorhang 8des deksels;

7Waarmede men de ark droeg van de ene plaats tot de andere.

8Dit deksel was van geitenhaar gemaakt, Ex. 26:7.

13De ktafel en haar handbomen, en al haar gereedschap, en 9lde toonbroden;

9Zie Ex. 25:30.

k Ex. 25:23. l Ex. 25:30.

14En den kandelaar 10tot het licht, en zijn gereedschap en zijn lampen, en de olie tot het licht;

10Anders: des lichts, dat is, licht gevende. Alzo staat er Ps. 148:3 sterren des lichts, dat is, schijnende sterren.

15mEn het 11reukaltaar en zijn handbomen, en nde zalfolie en het reukwerk van welriekende specerijen; en ohet deksel der deur aan de deur des tabernakels;

11Versta dit van het gouden altaar, Ex. 30:1.

m Ex. 30:1. n Ex. 31:11. o Ex. 26:36.

16pHet altaar des brandoffers en den koperen rooster dien het hebben zal, zijn handbomen en al zijn gereedschappen; qhet wasvat en zijn voet;

p Ex. 27:4. q Ex. 30:18.

17rDe behangsels des voorhofs, zijn pilaren en zijn voeten, en shet deksel van de poort des voorhofs;

r Ex. 27:9. s Ex. 27:16.

18tDe 12nagelen des tabernakels en de pinnen des voorhofs, met haar 13zelen;

12Hiermede maakten zij de onderste einden van het deksel of behangsel vast in de aarde, opdat de wind ze niet bewegen of verwaaien zou.

13Deze zelen dienden daartoe om de voorhangsels of deksels van den tabernakel te binden en vast te maken.

t Ex. 27:19.

19De ambtsklederen om in het heilige te dienen, de heilige klederen van den priester Aäron en de klederen zijner vzonen, om 14het priesterambt te bedienen.

14Te weten des hogepriesters ambt, als Ex. 31:10.

v Exodus 28; 31:10.

20Toen ging de ganse vergadering der kinderen Israëls uit van voor het aangezicht van Mozes.

21En zij kwamen, alle man wiens hart hem 15bewoog; en eenieder wiens geest hem vrijwillig maakte, die brachten des HEEREN hefoffer tot het werk van de tent der samenkomst en tot al haar dienst en tot 16de heilige klederen.

15Anders: verhief.

16Hebr. klederen der heiligheid.

22Zo kwamen dan de mannen met de vrouwen, alle vrijwilligen van hart; zij brachten haken en oorsierselen en ringen en 17spanselen, alle gouden vaten; en alle man die een gouden beweegoffer den HEERE 18offerde,

17Anders: hangende gordels.

18Hebr. bewoog; omdat het goud dat de mannen brachten, bewogen en opgeheven werd, als zij het den Heere gaven; daarom wordt het genoemd een beweegoffer, hier en Ex. 38:24.

23En alle man bij wien 19gevonden werd hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn linnen en geitenhaar, en roodgeverfde ramsvellen en dassenvellen, die brachten ze.

19Dat is, was, als Esth. 1:5. Mal. 2:6. Alzo ook er is geen bedrog in Zijn mond gevonden, dat is, er was geen bedrog in Zijn mond.

24Allen die een hefoffer van zilver of koper offerden, die brachten het ten hefoffer des HEEREN; en allen bij welke sittimhout gevonden werd, brachten het tot al het werk van den 20dienst.

20Versta den godsdienst.

25En xalle vrouwen die wijs van hart waren, sponnen 21met haar handen; en zij brachten het gesponnene, de hemelsblauwe zijde en het purper, het scharlaken en het fijn linnen.

21Zij lieten het haar maagden of gehuurde vrouwen niet spinnen, maar zij sponnen het zelven.

x Spr. 31:19.

26En alle vrouwen welker hart haar bewoog in wijsheid, die sponnen het geitenhaar.

27De oversten nu brachten sardonyxstenen en vulstenen, tot den efod en tot den borstlap,

28En specerij en olie, ytot den luchter en tot de zalfolie, en ztot roking welriekende specerijen.

y Ex. 25:6. z Ex. 25:6.

29Alle man en vrouw, welker hart hen vrijwillig bewoog te brengen tot al het werk hetwelk de HEERE geboden had te maken door 22de hand van Mozes; dat brachten de kinderen Israëls tot een vrijwillig offer den HEERE.

22Dat is, bestelling, order, bevel van Mozes.

Aanstelling van Bezáleël en Ahóliab

30Daarna zeide Mozes tot de kinderen Israëls: Ziet, ade HEERE heeft bmet name geroepen Bezáleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

a Ex. 31:2. b Ex. 31:3.

31En de Geest Gods heeft hem vervuld met wijsheid, met verstand en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

32En com te bedenken vernuftigen arbeid, te werken in goud en in zilver en in koper,

c Ex. 31:4.

33En din kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding; om te werken in alle vernuftig handwerk.

d Ex. 31:5.

34Hij heeft hem ook in zijn hart gegeven anderen te onderwijzen, hem en Ahóliab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan.

35eHij heeft hen vervuld met wijsheid des harten, om te maken alle werk eens werkmeesters en des allervernuftigsten handwerkers en des borduurders in hemelsblauw en in purper, in scharlaken en in fijn linnen, en des wevers; makende alle werk en bedenkende vernuftigen arbeid.

e Ex. 26:1.