HET TWEEDE BOEK VANMOZES,GENAAMDÉXODUS

HOOFDSTUK 31.

Bezaleël en Aholiab worden van God geroepen tot het maken van het werk des tabernakels en van deszelfs gereedschap, vs. 1, enz. Het heiligen van den sabbat wordt wederom bevolen, 12. Mozes ontvangt de twee tafelen der wet, 18.


De roeping van Bezáleël en Ahóliab

1DAARNA sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2aZie, Ik heb 1met name geroepen Bezáleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

1Dat is, vóór alle anderen tot dit werk verkoren, als Ex. 35:30.

a Ex. 35:30. 1 Kron. 2:20.

3En Ik heb hem vervuld 2met den Geest Gods, met wijsheid en met verstand en met wetenschap, namelijk in 3alle handwerk,

2Dat is, met de gaven van den Geest Gods, zulke als straks verhaald worden. Waaruit dan genoegzaam blijkt, dat fraaie handwerken maken een gave Gods is.

3Dat is, allerlei, en alzo vers 5.

4Om te bedenken 4vernuftigen arbeid; te werken in goud en in zilver en in koper,

4Hebr. bedenkingen.

5En in kunstige 5steensnijding om 6in te zetten en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

5Versta hier edelgesteenten.

6Hebr. te vullen.

6En Ik, zie, Ik heb 7hem bijgevoegd Ahóliab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk die wijs van hart is, heb Ik 8wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7Hebr. met of bij hem gegeven.

8Dat is, kloekheid, of vernuft in de kunst die zij oefenen.

7Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent,

8En de tafel met haar gereedschap, en 9den louteren kandelaar met al zijn gereedschap, en het reukaltaar,

9Dat is, die uit louter goud zou gemaakt worden. Zie Ex. 25:31.

9Ook des brandoffers altaar met al zijn gereedschap, en het wasvat met zijn voet,

10En de 10ambtsklederen, en de heilige klederen 11van den priester Aäron en de klederen van zijn zonen 12om het priesterambt te bedienen,

10Versta hier onder den naam van ambtsklederen ook de tapijten en behangsels van den tabernakel waarvan Exodus 26; 36 gesproken wordt. Insgelijks de deksels waar men de tafel, de ark, het altaar, en het ander heilig gereedschap mede bedekte en in bewond, als men opbrak, en van de ene plaats naar de andere trok. Zie Num. 4:5, 9, 11, 12.

11Te weten van den hogepriester.

12Dat is, die zij aantrokken als zij het priesterambt bedienden.

11Ook de zalfolie en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

De heiliging van den sabbat

12Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13Gij nu, spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Gij zult 13evenwel 14Mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden bij uw geslachten; opdat men wete dat Ik de HEERE ben, Die u heiligt.

13Alsof God zeide: Ofschoon het werk van den tabernakel op het spoedigste moet volmaakt worden, zo zult gij evenwel op den sabbat daaraan niet arbeiden; of ganselijk, immers.

14Dat is, tot Mijn dienst ingesteld.

14bOnderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden 15heilig is; wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want eenieder die op denzelven enig werk doet, die 16ziel zal 17uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15Hebr. heiligheid.

16Dat is, die persoon.

17Zie Gen. 17:14.

b Ex. 20:8. Deut. 5:12. Ez. 20:12.

15Zes dagen zal men het werk doen, doch aan den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN; wie op den sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16Dat dan de kinderen Israëls den sabbat houden, den sabbat onderhoudende in hun geslachten 18tot een eeuwig verbond.

18Zie Gen. 17:7.

17Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israëls 19een teken in eeuwigheid zijn; cdewijl de HEERE in zes dagen den hemel en de aarde gemaakt en op den zevenden dag 20gerust en 21Zich verkwikt heeft.

19Vgl. Gen. 17:11.

20Zie Gen. 2:2.

21God, Die een Geest is, wordt nimmermeer moede; het is dan een manier van spreken van de mensen genomen, die na langen en zwaren arbeid zich door de rust verkwikken en ademhalen.

c Gen. 1:31; 2:2, 3. Ex. 20:11.

De twee stenen tafelen

18En 22Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinaï te spreken geëindigd had, dde twee tafelen 23der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met 24den vinger Gods.

22Te weten de HEERE.

23Dat is, der wet, in dewelke God getuigt hoe Hij van Zijn volk wil geëerd en gediend zijn.

24De vinger des Heeren betekent hier de kracht en het werk Gods. Vgl. Ex. 8:19. Luk. 11:20 vgl. met Matth. 12:28 en elders.

d Ex. 32:16.