HET TWEEDE BOEK VANMOZES,GENAAMDÉXODUS

HOOFDSTUK 27.

Het koperen altaar ten brandoffer, met zijn gereedschap, vs. 1, enz. Voorhof des tabernakels, 9. De maat des hofs, 18. Olie tot de lampen van den luchter, die de priester allen dag aanstak, 20.


Het brandofferaltaar

1GIJ zult ook een aaltaar maken van sittimhout; vijf ellen zal de lengte zijn en vijf ellen de breedte 1(vierkant zal dit altaar zijn), en drie ellen zijn hoogte.

1Te weten, zoveel de lengte en de breedte aangaat; maar hij was maar drie cubieten of ellen hoog.

a Ex. 38:1.

2En gij zult zijn 2hoornen maken op zijn vier hoeken; 3uit hetzelve zullen zijn hoornen zijn, en 4gij zult het met koper overtrekken.

2Deze hoornen dienden niet alleen tot sieraad van het altaar, maar ook, zo het schijnt, om te beletten dat hetgeen dat op het altaar lag, niet afviel.

3Dat is, uit hetzelve stuk, niet aangezet noch aangehecht; alzo dikwijls in dit verhaal.

4Daarom werd dit altaar niet alleen vanbuiten, maar ook vanbinnen met koper overtrokken, ja, daarmede alzo bedekt dat men geen hout daaraan zag, om vrij en onbeschadigd van het vuur te zijn, en te blijven.

3Gij zult het ook potten maken om zijn as te ontvangen, ook zijn 5schoffels en zijn 6besprengbekkens en zijn 7krauwels en zijn koolpannen; 8al zijn gereedschap zult gij van koper maken.

5Of: schoppen. Anders: bezems.

6Te weten, om het bloed des brandoffers daarin te ontvangen, en daarmede te besprengen.

7Of: gaffels, instrumenten met tanden, bekwaam om het vlees uit den pot te trekken, als 1 Sam. 2:13, 14.

8Hebr. tot al zijn vaten zult gij koper maken of bereiden.

4Gij zult het 9een rooster maken van koperen netwerk, en gij zult aan dat net vier koperen ringen maken aan zijn vier einden.

9Dit was een brede koperen plaat, met veel kleine gaatjes, waar het bloed, as, en kleine kooltjes, of iets dergelijks, konden doorvallen; en dit was de haard des altaars, waarop het vuur lag te branden.

5En gij zult het onder den omloop des altaars van beneden opleggen, alzo dat het net tot het midden des altaars zij.

6Gij zult ook handbomen maken tot het altaar, handbomen van sittimhout; en gij zult ze met koper overtrekken.

7En de handbomen zullen in de ringen gedaan worden, alzo dat de handbomen zijn aan beide zijden des altaars, als men het draagt.

8Gij zult het hol, van planken maken; gelijk als 10Hij u op den berg gewezen heeft, alzo zullen 11zij doen.

10Te weten God de Heere.

11Te weten de werkmeesters.

Het voorhof

9bGij zult ook 12het voorhof des tabernakels maken; aan den zuidhoek zuidwaarts zullen aan het voorhof behangsels zijn van fijn getweernd linnen; de lengte ener zijde zal honderd ellen zijn.

12Dit was een open plaats waar het volk dagelijks kwam tot de offeranden, en tot den openbaren godsdienst, Ps. 100:4; 116:17, 18, 19.

b Ex. 38:9.

10Ook zullen 13zijn twintig 14pilaren en derzelver twintig voeten van koper zijn; de haken dezer pilaren en hun banden zullen van zilver zijn.

13Te weten des voorhofs.

14Deze pilaren dienden daartoe om de behangsels daaraan vast te maken met zilveren haken; alsook tot sieraad. Ex. 38:17, 19 staat, dat de hoofden derzelve verzilverd waren.

11Alzo zullen ook aan den noorderhoek, in de lengte, de behangsels honderd ellen lang zijn; en zijn twintig pilaren en derzelver twintig voeten van koper; de haken der pilaren en de banden derzelve zullen van zilver zijn.

12En in de breedte des voorhofs aan 15den westerhoek zullen behangsels zijn van vijftig ellen; hun pilaren tien en derzelver voeten tien.

15Hebr. aan de zeezijde of aan de zijde der zee. Zie Gen. 12:8.

13Desgelijks zal de breedte des voorhofs aan den oosterhoek oostwaarts van vijftig ellen zijn.

14Alzo dat er vijftien ellen der behangsels op de ene 16zijde zijn, hun pilaren drie en hun voeten drie;

16Hebr. schouder. Versta hier en in het volgende vers de zijden van het voorhof.

15En vijftien ellen der behangsels aan de andere zijde; hun pilaren drie en hun voeten drie.

16In de poort nu des voorhofs zal een deksel zijn van twintig ellen, hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen, geborduurd werk; hun pilaren vier en hun voeten vier.

17Al de pilaren des voorhofs zullen rondom met zilveren banden bezet zijn; hun haken zullen van zilver zijn; maar hun voeten zullen van koper zijn.

18De lengte des voorhofs zal honderd ellen zijn, en de breedte 17doorgaans vijftig en de hoogte 18vijf ellen, van fijn getweernd linnen; maar 19hun voeten zullen van koper zijn.

17Hebr. vijftig en vijftig, dat is, vijftig aan elke zijde.

18Half zo hoog als de tabernakel, Ex. 26:16.

19Te weten der pilaren.

19Aangaande al het gereedschap des tabernakels, in al deszelfs dienst, ja, al zijn 20pinnen en al de pinnen des voorhofs, zullen van koper zijn.

20Of: nagelen, daartoe dienende om het werk en al deszelfs delen vast aaneen te sluiten.

De olie voor den kandelaar

20cGij nu zult den kinderen Israëls gebieden dat zij tot u 21brengen reine olie van olijven, gestoten 22tot den luchter; dat men geduriglijk de lampen aansteke.

21Hebr. nemen, dat is, nemen en brengen. Zie Gen. 12:15.

22Daar waren zeven brandende lichten in den kandelaar, Ex. 25:37.

c Lev. 24:2.

21In de tent der samenkomst, van buiten den voorhang die vóór 23de getuigenis is, zal ze Aäron en zijn zonen toerichten, van den avond tot den morgen, voor het aangezicht des HEEREN; dit zal een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten vanwege de kinderen Israëls.

23Dat is, ark der getuigenis.