HET TWEEDE BOEK VANMOZES,GENAAMDÉXODUS

HOOFDSTUK 13.

God beveelt dat men Hem alle eerstgeborenen zal heiligen, vs. 1, enz. Dat men gedenken zal aan den dag van den uittocht uit Egypte, 3. Dat men het feest van het ongezuurde brood in het land Kanaän houden zou, 6. En dat zij hun kinderen de oorzaak daarvan zouden zeggen, 8. Dat men den HEERE de eerstelingen der beesten zou afzonderen, 12. Dat zij gedenktekenen maken zouden, 16. Wat weg hen God in de woestijn geleid heeft, 17. Zij nemen Jozefs beenderen mede uit Egypte, 19. Israël legert zich te Etham, 20. God geleidt hen met een wolk- en vuurkolom, 21.


De heiliging der eerstgeborenen

1TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

21aHeilig Mij allen 2eerstgeborene, 3wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; 4dat is Mijne.

1Dat is, beveel dat men Mij afzondere, of toe-eigene tot Mijn heiligen dienst. Zie Lev. 8:10.

2Te weten, die mannelijk is.

3Hebr. opening aller baarmoeder.

4Te weten daarom, omdat Ik uw eerstgeborenen verschoonde, toen Ik alle eerstgeborenen in Egypteland gedood heb. Zie vers 15.

a Ex. 22:29; 34:19. Lev. 27:26. Num. 3:13; 8:17. Luk. 2:23.

3Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelven dag, in welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u 5door een sterke hand vanhier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden.

5Hebr. in kracht der hand.

4bHeden gaat gijlieden uit, 6in de maand Abib.

6Deze maand komt ten dele in maart, ten dele in april, als in de lente de dagen en nachten even lang zijn. Het Hebreeuwse woord abib betekent een groene aar, waarvan deze maand haar naam heeft, overmits in dezelve het gezaaide daar te lande groene aren kreeg.

b Ex. 23:15.

5En het zal geschieden als u de HEERE zal gebracht hebben in het land der Kanaänieten en der Hethieten en der Amorieten en der Hevieten en der Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land 7vloeiende van melk en honing, zo zult gij 8dezen dienst 9houden in deze maand.

7Zie Ex. 3:8.

8Die in de navolgende verzen verhaald wordt.

9Hebr. dienen.

6Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag zal den HEERE een feest zijn.

7Zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden, en het gedesemde zal bij u niet gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden in al uw palen.

8En gij zult uw 10zoon te kennen geven te dienzelven dage, zeggende: Dit is om hetgeen de HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte uittoog.

10Dat is, uw kinderen.

9En het zal u zijn tot een teken op uw hand en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft.

10Daarom, onderhoudt deze inzetting 11te bestemder tijd, 12van jaar tot jaar.

11Zie Ex. 12:6.

12Hebr. van dagen tot dagen. Aldus wordt ook het woord dagen genomen voor een jaar Lev. 25:29. Amos 4:4.

11Het zal ook geschieden wanneer u de HEERE in het land 13der Kanaänieten zal gebracht hebben, gelijk Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u zal gegeven hebben,

13Versta hieronder ook al de natiën die vers 5 en Genesis 15 genoemd worden.

12cZo zult gij 14tot den HEERE doen overgaan 15alles wat de baarmoeder opent; ook alles wat de baarmoeder opent van de 16vrucht der beesten die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn.

14Te weten van u tot den Heere, zodat het niet langer van u blijft, maar des Heeren is.

15Hebr. alle opening der baarmoeder, vers 2.

16Hebr. voortzetting of aanwas.

c Ex. 22:30; 34:19. Lev. 27:26. Num. 8:17. Ez. 44:30.

13Doch al wat de baarmoeder der 17ezelin opent, zult gij lossen met een 18lam; wanneer gij het nu niet lost, 19zo zult gij het den nek breken; maar allen eerstgeborene des mensen onder uw zonen 20zult gij lossen.

17Versta hieronder alle andere gedierten die tot de offerande onbekwaam waren.

18Versta zowel een lam der geiten als der schapen.

19Te weten, opdat hetgeen dat den Heere toegeëigend is, tot geen gemene dingen gebruikt worde.

20Te weten met vijf sikkelen des heiligdoms, Num. 18:16.

14Wanneer het geschieden zal dat uw zoon u 21morgen zal vragen, zeggende: 22Wat is dat? zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd.

21Zie Ex. 12:26.

22Dat is, wat beduidt dat?

15Want het geschiedde toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom 23offer ik den HEERE de mannetjes van alles wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik.

23Of: slacht.

16En het zal tot een teken zijn op uw hand en tot 24voorhoofdspanselen tussen uw ogen; want de HEERE heeft door een sterke hand ons uit Egypte uitgevoerd.

24Het schijnen enige gedenkcedels geweest te zijn, aan het voorhoofd gebonden, om daarbij des Heeren wet te gedenken. Zie Deut. 6:8.

De wolk- en vuurkolom

17En het is geschied toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde hen God niet op den weg van der Filistijnen land, hoewel die 25nader was; want 26God zeide: 27Dat het den volke 28niet berouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar Egypte.

25Te weten, om in het land Kanaän te komen.

26Te weten bij Zichzelven. Zie Gen. 8:21.

27Of: Dat het misschien, menselijkerwijze gesproken.

28Te weten, dat zij uit Egypteland getogen zijn.

18Maar God leidde het volk om, door den weg 29van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israëls nu togen 30bij vijven uit Egypteland.

29Versta de woestijn Etham, vers 20 en Num. 33:8.

30Hebr. gevijfd, dat is, bij vijven, vijf nevens elkander, of in vijf hopen of heiren. Anders: gewapend of geharnast, als Joz. 1:14; 4:12. Richt. 7:11.

19En Mozes nam Jozefs beenderen met zich; dwant hij had 31met een zwaren eed de kinderen Israëls bezworen, zeggende: God zal ulieden 32voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op vanhier.

31Hebr. bezwerende bezworen, dat is, ernstiglijk of met een zwaren eed bezworen.

32Hebr. bezoekende bezoeken.

d Gen. 50:25. Joz. 24:32.

20eAlzo reisden zij uit Sukkoth; en zij legerden zich in Etham, aan het einde der woestijn.

e Num. 33:6.

21fEn 33de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in 34een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hun lichtte, om voort te gaan dag en nacht.

33Hij wordt Ex. 14:19 genoemd de Engel Gods; Hij is geweest de eeuwige Zone Gods, 1 Kor. 10:9.

34Ps. 105:39 staat, dat deze kolom werd uitgespreid als een deksel, zodat zij den Israëlieten een schaduw was voor de hitte der zon.

f Ex. 40:38. Num. 14:14. Deut. 1:33. Neh. 9:12, 19. Ps. 78:14; 105:39. 1 Kor. 10:1.

22Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks.