DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANÉFEZE

HOOFDSTUK 6.

1 De apostel komt verder tot den schuldigen plicht der kinderen jegens hun ouders. 4 En der vaders jegens hun kinderen. 5 Daarna der dienstknechten jegens hun heren. 9 En der heren jegens hun dienstknechten. 10 Vermaant hen ten laatste in het gemeen sterk te zijn in den Heere. 11 En beschrijft de listigheid en macht des satans, waar zij den strijd tegen hebben. 13 Wapent hen tegen dezelve met de ganse wapenrusting Gods, die hij in alle delen verhaalt. 18 Vermaant hen daarbenevens tot gedurig bidden. 19 En dat ook voor hem, opdat hij in zijn banden het Evangelie vrijmoediglijk mag spreken. 21 Betuigt dat hij daarom Tychikus tot hen zendt, om hun van zijn gelegenheid in alles kennis te doen. 23 En besluit den brief met een wens tot vrede, liefde, met geloof en genade.


Gehoorzaamheid

1GIJa kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam 1in den Heere; want dat is recht.

1Gelijk Ef. 5:21 in de vreze Gods, dat is, in alles wat tegen den Heere of Zijn bevel en vreze niet strijdt. Zie Luk. 14:26.

a Kol. 3:20.

2bEer uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is 2met een belofte),

2Gr. in belofte, dat is, met een bijzondere belofte van een lang leven en voorspoed. Want anders heeft het tweede gebod ook een algemene belofte van Gods barmhartigheid over vele duizenden.

b Ex. 20:12. Deut. 5:16; 27:16. Matth. 15:4. Mark. 7:10.

3Opdat het u welga en dat gij lang leeft 3op de aarde.

3Hetgeen het vijfde gebod zegt: in het land dat de Heere u zal geven, ziende op het land Kanaän, dat zegt Paulus in het gemeen: op de aarde, omdat de Heere onder het Nieuwe Testament alle landen van het ganse aardrijk nu heeft geheiligd, en Zijn zegen belooft aan degenen die Hem gehoorzamen, in wat land zij ook zijn. Want de godzaligheid heeft de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens, 1 Tim. 4:8.

4En gij vaders, verwekt uw kinderen niet 4tot toorn, cmaar voedt hen op in 5de lering en 6vermaning des Heeren.

4Dat is, door te grote hardigheid tot zulken toorn waaruit mismoedigheid zou rijzen of een weerzin der kinderen tegen de ouders; anders gebiedt God ook somwijlen behoorlijke strengheid te gebruiken tegen de grote gebreken der kinderen. Zie Spr. 13:24; 19:18; 23:13, enz.

5Of: tuchtiging, gelijk dit woord ook betekent. Zie Hebr. 12:7.

6Of: onderwijzing, die tot de vreze des Heeren kan leiden, of uit het Woord des Heeren is genomen.

c Deut. 6:7, 20. Ps. 78:4. Spr. 19:18; 29:17.

5dGij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren 7naar het vlees, 8met vreze 9en beven, in eenvoudigheid uws harten, 10gelijk als aan Christus;

7Dat is, naar het lichaam, of naar den uiterlijken stand des mensen. Want over de consciëntie en in het geestelijke is God alleen een Heere.

8Dat is, met eerbied.

9Dat is, zorgvuldigheid van hen niet te vertoornen. Want een slaafse vrees, die alleen uit bedenking van een bereide straf voortkomt, prijst de apostel in de Christenen niet, gelijk de volgende woorden verklaren. Zie Rom. 13:5.

10Namelijk ons aller Heere. Zie Ef. 5:22.

d Kol. 3:22. 1 Tim. 6:1. Tit. 2:9. 1 Petr. 2:18.

6Niet 11naar ogendienst als mensenbehagers, maar als dienstknechten van Christus, doende 12den wil Gods van harte;

11Dat is, om in de tegenwoordigheid en voor de ogen der heren hen alleen wel te dienen, gelijk sommige dienstknechten plegen, die hen achter hun rug dikmaals bespotten en bestelen.

12Namelijk van trouwelijk en oprechtelijk te dienen. Want dat is Gods wil aangaande de dienstknechten. Gr. doende den wil Gods uit de ziel.

7Dienende met goedwilligheid 13den Heere en 14niet de mensen;

13Namelijk Christus Jezus, in dezen uw dienst, als Die denzelven u in dit beroep opgelegd heeft. Zie Joh. 15:14.

14Namelijk alleen of voornamelijk.

8Wetende dat zo wat goed een iegelijk gedaan zal hebben, hij 15datzelve van den Heere 16zal ontvangen, hetzij dienstknecht, hetzij vrije.

15Dat is, het loon van datzelve. Hij spreekt hier van loon uit genade, gelijk Paulus daarom dit loon der dienstknechten, dat God zal geven dengenen die getrouwelijk zullen gediend hebben, noemt een vergelding der erfenis, Kol. 3:24.

16Of: zal behalen, wegdragen, namelijk in het uiterste oordeel. Zie 2 Kor. 5:10.

9eEn gij heren, 17doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet dat ook uws zelfs Heere in de hemelen is, fen dat geen 18aanneming des persoons bij Hem is.

17Namelijk wat goed is, en van den Heere beloond wordt, gelijk hij in het voorgaande vers van de dienstknechten heeft gesproken. Want hij gebiedt den heren niet hun dienstknechten te gehoorzamen, of te dienen, maar dezelve in alle billijkheid en zachtmoedigheid te gebieden en regeren, gelijk de volgende woorden verklaren.

18Dat is, de Heere zal den uiterlijken staat des mensen niet aanzien in Zijn oordeel, namelijk of iemand heer of knecht, edel of onedel, rijk of arm is, maar of hij Zijn geboden, elk in zijn beroep, heeft gehoorzaamd. Zie Rom. 2:11.

e Kol. 4:1. f Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Hand. 10:34. Rom. 2:11. Gal. 2:6. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17.

De geestelijke wapenrusting

10Voorts, mijne broeders, 19wordt krachtig in den Heere en in de sterkte Zijner macht.

19Dat is, weest dagelijks meer en meer, door de kracht des Heeren, tegen uw vijanden versterkt. Waartoe de middelen van het 13de vers voorts worden voorgesteld.

11gDoet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de 20listige omleidingen des duivels.

20Dat is, bedrieglijke verleidingen. Zie Ef. 4:14.

g Kol. 3:12. 1 Thess. 5:8.

12Want wij hebben den strijd 21niet tegen 22vlees en bloed, maar tegen 23de overheden, htegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld 24der duisternis dezer eeuw, tegen 25de geestelijke boosheden 26in de lucht.

21Namelijk alleen, of voornamelijk. Want ook de wereld en ons eigen vlees leveren ons gedurigen strijd, maar onze voornaamste vijand, die ook de wereld en ons vlees daartoe gebruikt, is de satan. Zie 1 Petr. 5:8.

22Dat is, zwakke mensen, gelijk wij ook zelven zijn. Zie Matth. 16:17. Gal. 1:16.

23De apostel geeft hier den satan en zijn engelen deze titels, niet omdat zij van God tot rechte oversten en regeerders der wereld gesteld zijn, gelijk God den dienst der goede engelen dikmaals gebruikt, Ef. 1:21; 3:10, maar omdat zij dezelve macht, die de goede engelen van God hebben, en deze door hun val verloren hebben, nochtans als tirannen met list en geweld over de verdorven en boze wereld nog gebruiken; en dat door een rechtvaardig oordeel Gods hun hetzelve, tot straf der kwaden en een oefening der goeden, voor een tijd wordt toegelaten. Zie 2 Kor. 4:4. 2 Thess. 2:9, 10. Zie ook de aantt. op Ef. 2:2.

24Zo wordt het rijk des satans genaamd, omdat hij door onkunde of onwetendheid van God en Zijn Woord de mensen tot allerlei zonden en boosheden brengt. Zie Hand. 26:18. Kol. 1:13.

25Gr. de geestelijke der boosheid, dat is, geesten die tot alle boosheid zijn genegen en de mensen daartoe ook zoeken te brengen.

26Gr. in de hemelse of overhemelse plaatsen; dit woord wordt hier anders verstaan dan in de andere plaatsen van dezen brief, omdat de lucht somwijlen hemel wordt genaamd, Lev. 26:19. Matth. 6:26, en de apostel noemt hiervoor, Ef. 2:2, den satan uitdrukkelijk den overste van de macht der lucht, want dat de satan geen plaats noch macht meer heeft in den rechten hemel, blijkt uit 2 Petr. 2:4. Jud. vs. 6. Openb. 12:8, enz.

h Ef. 2:2.

13Daarom, neemt aan i27de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in 28den bozen dag, en alles 29verricht hebbende, staande blijven.

27Of: de gehele wapening, namelijk waarmede ons God in Zijn Woord wapent tegen alle aanvallen des satans.

28Dat is, den tijd der verzoeking, gelijk Christus spreekt Luk. 8:13. Want hoewel wij altijd op onze hoede moeten zijn, zo zijn er nochtans enige tijden en gelegenheden, in welke ons de satan allermeest zoekt te bestrijden, om ons tot den val te brengen.

29Of: uitgewrocht hebbende, namelijk hetgeen ons in dezen strijd te doen staat tot overwinning dezer vijanden; hetwelk daarna wordt beschreven.

i 2 Kor. 10:4.

14k30Staat dan, uw lendenen 31omgord hebbende met 32de waarheid, len aangedaan hebbende het borstwapen 33der gerechtigheid,

30Namelijk als goede krijgslieden, wakker, en elk in zijn orde, zonder in het minste toe te geven of te wijken. Zie 1 Petr. 5:9.

31De krijgsgordels waren eertijds breed en sterk, van sterke stof gemaakt, en met ijzeren of koperen plaatjes beslagen, waardoor de zwakste partijen des lichaams, dat is, de lendenen en opperbuik, werden gegord, gestijfd, en beschermd.

32Sommigen verstaan hierdoor oprechtheid, gesteld tegen geveinsdheid; anderen de waarheid der leer, gesteld tegen alle dwalingen en ketterijen. Zie 1 Tim. 1:18, 19.

33Dat is, godzaligheid des levens, en een goede consciëntie, gelijk Paulus tot Timotheüs ook spreekt in de aangehaalde plaats.

k Luk. 12:35. 1 Petr. 1:13. l Jes. 59:17. 2 Kor. 6:7.

15En 34de voeten geschoeid hebbende met 35bereidheid van het Evangelie 36des vredes;

34Waardoor ook de schenen of benen tot de knieën toe worden verstaan, die de ouden in den krijg tezamen met laarsjes en scheendeksels wapenden, niet alleen tegen de ongemakken van het weder, maar ook om een pijl of slag te wederstaan.

35Dat is, met altijd bereid te zijn om het geloof te belijden en rekenschap te geven van de hoop die in u is, Rom. 10:10. 1 Petr. 3:15. Want de schaamachtigen of vreesachtigen in dit stuk pleegt de satan lichtelijk tot zware zonden te brengen.

36Dat is, waardoor ons de vrede met God wordt verkondigd, Rom. 10:15.

16Bovenal aangenomen hebbende 37het schild des geloofs, met hetwelk gij al 38de vurige pijlen des bozen zult kunnen 39uitblussen.

37Dat is, des waren vertrouwens op God door Christus. Want hierdoor worden al de onvolmaaktheden der voorgaande wapenen gedekt, en wij tegen alle aanvallen des satans beschermd, Ps. 91:1, enz. 1 Petr. 5:9, enz.

38Sommigen verstaan dit van venijnige pijlen, die door hun venijn het lichaam en de kwetsuur ontsteken als met een brand, gelijk er vele eertijds in den krijg plachten gebruikt te worden; anderen, van pijlen die met de punten in het vuur gelegd werden, om te harder te zijn en te meer te beschadigen; of ook om den brand ergens in te schieten. Dit alles komt met de natuur van de verzoekingen des satans wel overeen, die als een venijn en vuur de ziel kwetsen en doordringen, zo zij niet intijds gestuit en geblust worden.

39Dat is, niet alleen af te weren, maar ook al hun venijnige kracht van beschadigen te benemen.

17mEn neemt den helm 40der zaligheid, nen het zwaard 41des Geestes, hetwelk is Gods Woord;

40Dat is, van de hoop der zaligheid, gelijk Paulus daarbij voegt 1 Thess. 5:8, waardoor wij bewogen worden om alle vergankelijke dingen te verachten, Rom. 8:18, 24.

41Dat is, des Heiligen Geestes, hetwelk Hij ons gelijk als in de hand geeft, om den satan op alle voorgestelde verzoekingen te wederstaan. Zie Hebr. 4:12, en het voorbeeld van Christus tegen den satan, Matth. 4:1, enz.

m Jes. 59:17. 1 Thess. 5:8. n Hebr. 4:12. Openb. 2:16.

18Met alle 42bidding en smeking biddende ote allen tijde 43in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking 44voor al de heiligen;

42Sommigen onderscheiden dit alzo, dat door het woord bidding verstaan wordt een afbidden van het kwaad, of van de verzoeking; en door het woord smeking verstaan wordt een ernstig gebed om Gods hulp en genade, teneinde, zo het God immers belieft ons daarin te laten vallen, wij in de verzoeking kunnen bestaan, en een goede uitkomst mogen verkrijgen, 1 Kor. 10:13. Zie van dit onderscheid ook 1 Tim. 2:1.

43Dat is, met ernst en van harte; gelijk Joh. 4:24. Of: door den Geest, dat is, den Heiligen Geest, Rom. 8:26, 27.

44Dat is, gelovigen, die in deze wereld ook in dergelijken strijd zijn.

o Luk. 18:1. Rom. 12:12. Kol. 4:2. 1 Thess. 5:17.

19En pvoor mij, opdat mij 45het woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid des Evangelies bekend te maken;

45Dat is, de bekwaamheid om het Woord Gods te spreken met standvastigheid en vrijmoedigheid. Een Hebreeuwse wijze van spreken, gelijk het volgende vers verklaart.

p Hand. 4:29. 2 Thess. 3:1.

20qWaarover ik 46een gezant ben r47in een keten, opdat ik in hetzelve vrijmoediglijk moge spreken, gelijk mij betaamt te spreken.

46Namelijk van Gods- en Christuswege. Zie 2 Kor. 5:19, enz.

47Van deze wijze van gevangenis zie de aant. op Hand. 28:16.

q 2 Kor. 5:20. r Hand. 28:20.

Mededeling en zegenbede

21sEn opdat ook gij moogt weten 48hetgeen mij aangaat, en wat ik doe, dat alles zal u t49Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere, bekendmaken;

48Of: mijn zaken; dat is, hoe mijn zaken hier te Rome in mijn gevangenis staan, hetwelk Lukas, Handelingen 28, in het kort verhaalt van het 16de vers tot het einde van het hoofdstuk.

49Deze Tychikus heeft Paulus overal vergezelschapt in zijn reizen door Azië, gelijk te zien is Hand. 20:4, en heeft hem in zijn gevangenis te Rome niet verlaten, welken Paulus ook heeft gebruikt om naar Efeze en andere kerken in Azië te zenden, tot versterking derzelve. Zie van hem ook Kol. 4:7. Tit. 3:12.

s Kol. 4:7. t Hand. 20:4. Kol. 4:7. Tit. 3:12.

22Denwelken ik te dienzelven einde vtot u gezonden heb, opdat gij onze zaken zoudt weten en hij 50uw harten zou vertroosten.

50Namelijk niet alleen door andere redenen uit Gods Woord als een dienaar van Christus, maar ook door het bericht dat hij u doen zal van de vrijheid die mij in deze mijn banden van den keizer wordt gegeven.

v 2 Tim. 4:12.

2351Vrede zij den broederen en 52liefde met geloof, van God den Vader en den Heere Jezus Christus.

51Hierdoor wordt, naar de wijze van spreken der Hebreeën, allerlei gelukzaligheid naar ziel en lichaam verstaan.

52Dat is, toeneming of vermeerdering in de liefde met geloof. Want hij schrijft tot degenen die alrede geloofden, Ef. 1:1.

24De genade zij met al degenen die onzen Heere Jezus Christus liefhebben 53in onverderfelijkheid. Amen.

53Dat is, tot verkrijging van de onverderfelijkheid en onverwelkelijke erve in den hemel, gelijk Petrus spreekt 1 Petr. 1:4. Anderen verstaan door dit woord onverderfelijkheid de oprechtheid der liefde, waarvan hij hier spreekt.

-Aan die van Efeze geschreven van Rome en gezonden door Tychikus.

Einde van den zendbrief van PAULUS aan die van Éfeze.