HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM

HOOFDSTUK 30.

Belofte van genadige verlossing en bekering der Joden, met aanwijzing van den oorsprong der heilzame bekering en den zegen die daarop volgt, vs. 1, enz. Roem van de heerlijke openbaring des Goddelijken Woords, 11. Voorstelling van leven en dood, met een heftige betuiging en vermaning om het leven en den zegen te verkiezen, 15.


Genade voor een schuldig volk

1VOORTS zal het geschieden, wanneer al deze dingen over u zullen gekomen zijn, 1deze zegen of deze vloek, die ik u 2voorgesteld heb, zo zult gij het 3weder ter harte nemen onder alle volken waarheen u de HEERE uw God gedreven heeft;

1Eerst de zegen op de gehoorzaamheid, en daarna de vloek op de ongehoorzaamheid; zodat gij beide ondervonden zult hebben.

2Hebr. voor uw aangezicht gegeven heb, als Deut. 11:26 en onder, vss. 15, 19.

3Hebr. doen wederkeren tot aan of in uw hart. Vgl. Deut. 4 op vss. 29, 30, enz. Aldaar hebt gij een gelijke profetie als hier en in het volgende. Anders: en gij het weder ter harte zult genomen hebben.

2En 4gij zult u bekeren tot den HEERE uw God en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

4Anders: En gij u bekeerd zult hebben.

35En de HEERE uw God zal a6uw gevangenis wenden en Zich uwer ontfermen, en Hij zal u 7weder vergaderen uit al de volken waarheen u de HEERE uw God verstrooid had.

5Anders: Zo zal de HEERE, enz.

6Dat is, de menigte uwer gevangenen doen wederkeren; alzo Ps. 68:19. Ef. 4:8.

7Hebr. en Hij zal wederkeren en zal u vergaderen; dat is, Hij zal u weder vergaderen, of: Hij zal met Zijn genade wederkeren en u vergaderen, enz.

a Neh. 1:8. Ps. 106:45. Jer. 32:37.

4bAl waren uw verdrevenen 8aan het einde des hemels, vandaar zal u de HEERE uw God vergaderen en vandaar zal Hij u nemen.

8Vgl. Deut. 4 op vers 32.

b Neh. 1:9.

5En de HEERE uw God zal u brengen in het land dat uw vaderen erfelijk bezeten hebben, en gij zult dat erfelijk bezitten; en Hij zal u weldoen en zal u vermenigvuldigen boven uw vaderen.

6En de HEERE uw God c9zal uw hart besnijden en het hart van uw zaad, om den HEERE uw God lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, 10opdat gij leeft.

9Dat is, Hij zal u door de kracht Zijns Geestes verlichten, reinigen en tot Zijn dienst bekwaam maken. Vgl. Deut. 10 op vers 16, alwaar God beveelt te doen, hetgeen Hij hier belooft te werken dat men het zou kunnen doen. Zie ook Deut. 29:4. Zodat hier het verbond der genade, in Christus bevestigd, verhaald wordt.

10Hebr. om uws levens wil.

c Jer. 32:39. Ez. 11:19; 36:26.

7En de HEERE uw God zal al die vloeken leggen op uw vijanden en op uw haters, die u vervolgd hebben.

8Gij dan zult u bekeren en der stem des HEEREN gehoorzaam zijn, en gij zult doen al Zijn geboden die ik u heden gebied.

9dEn de HEERE uw God zal u doen overvloeien in al het werk uwer hand, in de vrucht uws buiks en in de vrucht uwer beesten en in de vrucht uws lands, ten goede; want de HEERE zal 11wederkeren om Zich over u te verblijden ten goede, gelijk als Hij Zich over uw vaderen verblijd heeft;

11Dat is, zal Zich weder verblijden om u wel te doen, als Jer. 32:41.

d Deut. 28:11.

10Wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods zult gehoorzaam zijn, houdende Zijn geboden en Zijn inzettingen, die in dit wetboek geschreven zijn; wanneer gij u zult bekeren tot den HEERE uw God, met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

Mozes' prediking van dood en leven

11Want ditzelve gebod hetwelk ik u heden gebied, dat is van eu niet 12verborgen en dat is niet ver.

12Anders: te hoog, te wonderlijk. Zie Gen. 18:14. Deut. 17:8. Spr. 30:18. Jer. 32:17. Vgl. Rom. 10:6, 7, 8, alwaar de apostel dezen tekst past op de leer en genade van het Evangelie, zonder dewelke men de geboden des Heeren niet recht verstaan, veel minder naar dezelve Gode behaaglijk leven kan. Vgl. Deut. 29:4 met de aant. aldaar.

e Jes. 45:19.

12Het is niet in den hemel, om te zeggen: fWie zal voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons 13hale en ons hetzelve horen late, dat wij het doen?

13Hebr. neme, dat is, neme en brenge. Zie Gen. 12 op vers 15. En zo in het volgende vers.

f Rom. 10:6.

13Het is ook niet op gene zijde der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren aan gene zijde der zee, dat hij het voor ons hale en ons hetzelve horen late, dat wij het doen?

14Want dit Woord is 14zeer nabij u, in uw mond en in uw hart, om dat te doen.

14Alsof Mozes zeide: Gij hebt geen excuus van onwetendheid voor te wenden; dewijl dit Woord ulieden ten volle verklaard is, en gij het dagelijks in den mond hebt, en genoeg verstaat wat de HEERE van u eist. Vgl. Deut. 31 op vers 19, waarop deze woorden wijders passen. Zie Rom. 10:8.

15Zie, ik heb u heden voorgesteld 15het leven en het goede, en den dood en het kwade.

15Het leven met allerlei zegen, zo gij gehoorzaam zijt; den dood met mijn vloek, zo gij ongehoorzaam zijt. Gelijk de volgende verzen verklaren.

16Want ik gebied u heden den HEERE uw God lief te hebben, in Zijn wegen te wandelen, en te houden 16Zijn geboden en Zijn inzettingen en Zijn rechten, opdat gij leeft en vermenigvuldigt, en de HEERE uw God u zegene in het land waar gij naartoe gaat om dat te erven.

16Zie Deut. 5 op vers 31.

17Maar indien uw hart zich zal afwenden en gij niet horen zult, en gij gedreven zult worden, dat gij u voor andere goden buigt en dezelve dient;

18Zo verkondig ik ulieden heden, dat gij 17voorzeker zult omkomen; gij zult de dagen niet verlengen op het land naar hetwelk gij over de Jordaan zijt heen gaande om daarin te komen, dat gij het erfelijk bezit.

17Hebr. omkomende omkomen.

19gIk 18neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en de aarde; het leven en den dood heb ik 19u voorgesteld, den zegen en den vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw zaad,

18Zie Deut. 4 op vers 26.

19Hebr. voor uw aangezicht gegeven.

g Deut. 4:26.

20Liefhebbende den HEERE uw God, Zijner stem gehoorzaam zijnde en Hem aanhangende, want Hij 20is uw Leven en de Lengte uwer dagen; opdat gij blijft in het land dat de HEERE uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft hun te zullen geven.

20Dat is, Die u het leven geeft, onderhoudt en verlengt. Vgl. Hand. 17:25, 28.