HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM

HOOFDSTUK 18.

Van het erfdeel en recht der priesters en Levieten aan offeranden en eerstelingen, vs. 1, enz. Verbod van de heidense afgodische duivelse gruwelen na te volgen, 9. Een zeer heerlijke belofte van de zending van onzen Heere Christus, Die het Hoofd aller profeten is, 15. Van de straf en het kenteken van een valsen profeet, 20.


Erfdeel en recht van priesters en Levieten

1DE Levitische priesters, de ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israël; a1de vuuroffers des HEEREN en Zijn erfdeel zullen zij eten.

1Zie Lev. 1 op vers 9.

a Num. 18:20. Deut. 10:9. 1 Kor. 9:13.

2Daarom zal 2hij geen erfdeel hebben in het midden zijner broederen: b3de HEERE is zijn Erfdeel, gelijk als Hij tot hem gesproken heeft.

2Te weten de Leviet.

3Zie Num. 18:20. Deut. 10 op vers 9.

b Num. 18:20. Deut. 10:9. Ez. 44:28.

3Dit nu zal het recht der priesters zijn van het volk, van hen die een offerande offeren, hetzij een os of kleinvee: dat hij den priester zal geven den schouder en beide kinnebakken en de pens.

4De eerstelingen van uw koren, van uw most en van uw olie, en de eerstelingen van de beschering uwer schapen zult gij hem geven.

5Want de HEERE uw God heeft hem uit al uw stammen verkoren, dat hij 4sta om te dienen in den Naam des HEEREN, hij en zijn zonen, te alle dagen.

4Alzo vers 7. Zie Deut. 10 op vers 8.

6Voorts wanneer een Leviet zal komen uit een uwer poorten, uit gans Israël, alwaar hij woont, en hij komt naar alle begeerte zijner ziel tot de plaats die de HEERE zal hebben verkoren,

75En hij dienen zal in den Naam des HEEREN zijns Gods, als al zijn broederen, de Levieten, die aldaar voor het aangezicht des HEEREN staan,

5Of: Zo zal hij mogen dienen. En in het volgende vers: Een gelijk deel zullen zij eten.

86Zo zullen zij een gelijk deel eten, 7boven zijn verkopingen 8bij de vaderen.

6Hebr. deel gelijk deel.

7Of: boven eenieders verkopingen; dat is, boven hetgeen zij hebben en behouden zullen van den prijs hunner verkochte goederen die zij zullen mogen wederkopen en lossen. Zie Lev. 25:32, 33.

8Dat is, aan of bij de vaderlijke families gedaan. Anders: naar de vaderlijke huisgezinnen, in welke de Levieten waren afgedeeld, Numeri 3. Deze woorden voegen sommigen bij de eerste woorden van dit vers, in dezen zin: een gelijk deel zullen zij eten, alzo nochtans dat elk zich voegt bij zijn vaderlijke familie. Anders: alleenlijk van hetgeen hem geleverd is naar de vaderlijke huisgezinnen.

Waarzeggerij verboden

9Wanneer gij komt in het land dat de HEERE uw God u geven zal, zo zult gij niet leren te doen naar de gruwelen van dezelve 9volken.

9De Kanaänieten die daarin wonen.

10Onder u zal niet gevonden worden cdie zijn zoon of zijn dochter 10door het vuur doet doorgaan, d11die met waarzeggerijen omgaat, 12een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar,

10Zie de aant. Lev. 18 op vers 21.

11Hebr. een voorzegger der voorzeggingen, of: rader der raadselen, gisser der gissingen.

12Zie Lev. 19 op vers 26.

c Lev. 18:21. d Lev. 20:27. 1 Sam. 28:7. Jes. 8:19.

11Of een 13bezweerder, die met bezwering omgaat, of die 14een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die den doden vraagt.

13Hebr. die met bezwering zweert of bezwering bezweert; eigenlijk: die koppeling samenkoppelt.

14Zie Lev. 19 op vers 31. Lev. 20 op vers 6.

12Want al wie zulks doet, is 15den HEERE een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft 16hen de HEERE uw God voor uw aangezicht uit de bezitting.

15Hebr. een gruwel des HEEREN. Zie Deut. 17:1.

16Te weten de inwoners van Kanaän.

13Oprecht zult gij zijn met den HEERE uw God.

14Want deze volken 17die gij zult erven, horen naar guichelaars en waarzeggers; maar u aangaande, de HEERE uw God 18heeft u zulks niet toegelaten.

17Dat is, welker landen, als Deut. 9:1 en elders meer.

18Hebr. heeft u alzo niet toegelaten, versta te doen.

Christus als Profeet beloofd

15e19Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, 20als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen;

19Versta den Heere Jezus Christus, Hand. 3:22; 7:37.

20Niettegenstaande de eeuwige Godheid, onbevlekte mensheid en het zaligmakend ambt van onzen Heere Jezus Christus, mag Hij evenwel met Mozes worden vergeleken in de volgende zaken: I. Gelijk Mozes een waarachtig mens was, uit het zaad Abrahams, alzo ook Christus. II. Gelijk Mozes Gods volk gevoerd heeft uit de lichamelijke slavernij van Egypte, alzo heeft Christus Zijn volk verlost uit de geestelijke slavernij. III. Gelijk Mozes stond tussen God en het volk in het verbond der wet, Gal. 3:19, alzo is Christus de enige Middelaar tussen God en Zijn volk in het verbond der genade. IV. Gelijk Mozes getrouw was in het ganse huis Gods, Hebr. 3:2, alzo Christus bovenal, in Zijn gemeente te bezorgen, enz. V. Mozes was een groot profeet en leraar van het volk; Christus is het Hoofd aller profeten, door Wiens Geest Mozes en de anderen gesproken hebben, 1 Petr. 1:11. Doch dat hier de andere profeten niet verstaan worden, blijkt Deut. 34:10, alwaar gezegd wordt dat geen profeet in Israël is opgestaan gelijk Mozes.

e Joh. 1:46. Hand. 3:22; 7:37.

16Naar alles wat gij van den HEERE uw God aan Horeb ten dage der verzameling geëist hebt, zeggende: fIk zal niet voortvaren te horen de stem des HEEREN mijns Gods, en ditzelve grote vuur zal ik niet meer zien, dat ik niet sterve.

f Ex. 20:19. Deut. 5:25. Hebr. 12:19.

17Toen zeide de HEERE tot mij: 21Het is goed wat zij gesproken hebben.

21Hebr. Zij hebben goed gemaakt of wel gedaan wat zij gesproken hebben; als Deut. 5:28.

18Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn 22mond geven, gen Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebieden zal.

22Vgl. deze manier van spreken met Ex. 4:15. Deut. 31:19. 2 Sam. 14:3. Ps. 40:4. Jer. 1:9; 5:14, hoewel er een groot onderscheid is tussen dit werk Gods aan de Persoon van Jezus Christus en den dienst van Zijn knechten of het doen van andere mensen.

g Joh. 4:25.

19En het zal geschieden, de man die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken.

20Maar hde profeet die hoogmoediglijk zal handelen, sprekende een woord in Mijn Naam, hetwelk Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in den naam van andere goden, dezelve profeet zal sterven.

h Deut. 13:5. Jer. 14:14.

21Zo gij dan in uw hart zoudt mogen zeggen: Hoe zullen wij het woord kennen dat de HEERE niet gesproken heeft?

22Wanneer die profeet in den Naam des HEEREN zal hebben gesproken, en dat 23woord geschiedt niet en komt niet: dat is het woord dat de HEERE niet gesproken heeft; door trotsheid heeft die profeet dat gesproken; gij zult 24voor hem niet vrezen.

23Dat is het tweede merkteken van een valsen profeet. Van het eerste, bestaande in het punt van de leer, zie Deuteronomium 13.

24Anders: voor hetzelve, namelijk woord, profetie.