HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM

HOOFDSTUK 16.

Van het houden der feesten, als pascha, vs. 1, enz. Pinksteren, 9. Loofhuttenfeest, 13. Wie, waar en hoe zij op deze feesten moesten verschijnen, 16. Van het ambt der rechters, 18. Van afgodische bossen en pilaren, 21.


Het vieren der drie grote feesten

1NEEM waar de maand 1Abib, dat gij den HEERE uw God a2pascha 3houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE uw God uit Egypteland uitgevoerd, 4bij nacht.

1Ex. 13:4. Deut. 1 op vers 3.

2Zie Ex. 12:11. Hebr. pesach.

3Anders: maakt of doet. Anders: pascha bereidt.

4Zie Ex. 12:31.

a Ex. 12:2. Lev. 23:5. Num. 9:1; 28:16.

2Dan zult gij den HEERE uw God het pascha 5slachten, 6schapen en runderen, in de plaats die de HEERE verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te doen wonen.

5Of: offeren, en zo vss. 4, 5, 6.

6Dat is, al zulke offeranden als de Heere op dit feest te slachten en te offeren bevolen had, Num. 28:16; een jong lam of geit was eigenlijk het paasoffer genoemd. Zie Ex. 12:3, 4, 5, 27. Daarbenevens moesten ook andere offeranden op het feest geslacht en geofferd worden.

3Gij zult bniets gedesemds 7op hetzelve eten; zeven dagen zult gij ongezuurde broden op hetzelve eten, een brood 8der ellende (want inderhaast zijt gij uit Egypteland uitgetogen); opdat gij gedenkt aan den dag van uw uittrekken uit Egypteland, al de dagen uws levens.

7Te weten feest. Anders: daarmede, te weten met het lam en daarna met de offeranden.

8Dat is, waarmede gij indachtig zult zijn de verdrukking die gij in Egypte geleden hebt; of zulk brood dat inderhaast zo wat toegemaakt wordt, wanneer de nood en haast niet toelaten dat men het naar gewoonlijke wijze ten volle bereidt en aangenaam of smakelijk maakt.

b Ex. 12:19; 34:18.

4Er zal bij u in zeven dagen geen zuurdeeg gezien worden in enige uwer landpalen; ook zal cvan het vlees dat gij aan den avond aan den eersten dag geslacht zult hebben, niets tot den morgen overnachten.

c Ex. 12:10.

5Gij zult het pascha niet mogen slachten in een uwer 9poorten die de HEERE uw God u geeft.

9Dat is, binnen een uwer steden of woonplaatsen.

6Maar 10aan de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal om daar Zijn Naam te doen wonen, aldaar zult gij het pascha slachten aan den avond, als de 11zon ondergaat, 12te bestemder tijd van uw uittrekken uit Egypte.

10Anders: reizende naar de plaats, enz., aldaar zult gij, enz.

11Zie Ex. 12:6. 2 Kron. 35:14.

12Dat is, juist of even op dien tijd als gij uit Egypte uittoogt, op den veertienden dag van de maand Abib, Ex. 13:3, 4.

7Dan zult gij het 13koken en eten in de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal. 14Daarna zult gij u des morgens keren en heengaan naar uw 15tenten.

13Dat is, braden. Zie Ex. 12:9. 2 Kron. 35 op vers 13.

14Als het feest over is, hetwelk zeven dagen duurde.

15Versta woningen of huizen, zo die alsdan zouden zijn.

8Zes dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag is een 16verbodsdag den HEERE uw God; dan zult gij geen werk doen.

16Zie Lev. 23 op vers 36.

9dZeven weken zult gij u tellen; van dat men met de 17sikkel begint in het staande koren, zult gij de zeven weken beginnen te tellen.

17Om den Heere een garve te offeren. Zie Lev. 2:14; 23:10.

d Ex. 23:16. Lev. 23:15. Num. 28:26.

10Daarna zult gij den HEERE uw God het feest der 18weken houden; het zal een 19vrijwillige schatting uwer hand zijn, dat gij geven zult, naar dat u de HEERE uw God zal gezegend hebben.

18Namelijk der zeven voorzeide weken. Dit feest wordt anders genoemd het feest der eerstelingen, Num. 28:26. Insgelijks pinksterfeest, Hand. 2:1.

19Hebr. tribuut of schatting der vrijwilligheid. Zie hiervan Deut. 26:1, enz. Anders: met een vrijwillige schatting, of genoegzaamheid ener vrijwillige offerande.

11En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet die in uw poorten is, en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in het midden van u zijn, in de plaats die de HEERE uw God zal verkiezen om Zijn Naam aldaar te doen wonen.

12En gij zult gedenken dat gij een dienstknecht geweest zijt in Egypte; en gij zult deze inzettingen houden en doen.

13eHet feest der 20loofhutten zult gij u zeven dagen houden, als gij zult hebben ingezameld van uw dorsvloer en van uw wijnpers.

20Zie Lev. 23 op vers 34.

e Ex. 23:16. Lev. 23:34.

14En gij zult vrolijk zijn op uw feest, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in uw poorten zijn.

15Zeven dagen zult gij den HEERE uw God feest houden in de plaats die de HEERE verkiezen zal; 21want de HEERE uw God zal u zegenen in al uw inkomen en in al het werk uwer handen; daarom zult gij immers vrolijk zijn.

21Anders: wanneer de HEERE uw God u zal gezegend hebben.

16fDriemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen in de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden en op het feest der weken en op het feest der loofhutten; gmaar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen:

f Ex. 23:17; 34:23. g Ex. 23:15.

17Eenieder 22naar de gave zijner hand, naar den zegen des HEEREN uws Gods, dien Hij u gegeven heeft.

22Naar dat zijn hand vermag te geven, als de volgende woorden schijnen te verklaren. Anders: naar dat aan zijn hand gegeven is. Hetwelk ook op het volgende niet kwalijk past. Vgl. Ps. 55 op vers 23. Num. 18:6. Ez. 46:5, 7, 11.

Rechters en ambtlieden

1823Rechters en ambtlieden zult gij u stellen in al uw poorten die de HEERE uw God u geven zal 24onder uw stammen; dat zij het volk richten met een gericht der gerechtigheid.

23Vgl. 1 Kron. 23:4; 26:29. 2 Kron. 19:8.

24Of: voor, naar uw stammen.

19Gij zult het gericht niet buigen; gij zult hhet 25aangezicht niet kennen; ook zult gij igeen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de 26woorden der rechtvaardigen.

25Zie Deut. 1 op vers 17.

26Versta de woorden der rechters, dat zij kwade vonnissen uitspreken; of: de woorden dergenen die een rechtvaardige zaak hebben, die bij den gecorrumpeerden rechter verkeerd en verdraaid worden. Anders: zaken.

h Lev. 19:15. Deut. 1:17. i Ex. 23:8.

2027Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij najagen; opdat gij leeft en erfelijk bezit het land dat u de HEERE uw God geven zal.

27Dat is, enkel of louter gerechtigheid, niet anders dan gerechtigheid. Het is gesproken met een nadruk. Vgl. Deut. 2:27. Jes. 26:5, 15. Ez. 21:9 met de aant.

21Gij zult u geen bos planten 28van enig geboomte 29bij het altaar des HEEREN uws Gods, dat gij u maken zult.

28Of: bos planten noch enig geboomte.

29Dat is, met mening van enige godsdienstigheid; hetwelk gij daarmede zoudt te kennen geven, als gij enig bos nabij het altaar of den tempel des HEEREN zoudt planten, of anderszins hetzelve nevens des HEEREN altaar enige heiligheid zoudt toeschrijven en van gelijke of meerdere waarde houden. Zie 2 Koningen 16; 17.

22Ook zult gij u geen 30opgericht beeld stellen, hetwelk de HEERE uw God haat.

30Of: pilaarbeeld, statue.