DE PROFEETAMOS

HOOFDSTUK 8.

Door het gezicht van een korf met zomervruchten wordt afgebeeld, dat Israëls einde was nakende, vs. 1, enz. Om de onderdrukking der armen, goddeloze gierigheid, bedrieglijken koophandel, schenderij en afgodisch zweren, 4, enz. (insgelijks 14). Zweert God Israël de uiterste algemene ruïnering en rouw, 7. Met troosteloosheid, vanwege gebrek van Zijn woord, 11.


De korf met zomervruchten

1DE Heere HEERE deed mij aldus 1zien; en zie, een 2korf met zomervruchten.

1Als Amos 7:1, 4, 7.

2Sommigen verstaan door het Hebreeuwse woord een haak, waarmede men de vruchten die in de toppen der bomen zitten, afneemt. Jer. 5:27 wordt het genomen voor een vogelkorf of kouw.

2En Hij zeide: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een korf met zomervruchten. Toen zeide de HEERE tot mij: Het 3einde is gekomen over Mijn volk Israël; Ik zal het voortaan niet meer 4voorbijgaan.

3In het Hebreeuws komt het woord zomer of zomervrucht, en het woord einde zeer na overeen, zodat de naam van het ene aan het andere kon doen gedenken. Vgl. Jer. 1:11.

4Zie Amos 7 op vers 8.

3Maar de gezangen des 5tempels zullen 6te dien dage huilen, spreekt de Heere HEERE; vele dode lichamen zullen er zijn, in alle 7plaatsen zal 8men ze stilzwijgend wegwerpen.

5Het gezang of de muziek, die zij in den afgodischen tempel te Bethel en elders plachten te gebruiken (Amos 5:23), zal in gehuil veranderd worden. Zie vers 10.

6Ten tijde der straf.

7Hebr. plaats.

8Of: men zal horen: Werp weg, zwijg. Of: in alle plaatsen zal hij die ze weggeworpen heeft, zeggen: Zwijg. Vgl. Amos 6:10. De zin is, dat er zulke menigte van doden zal zijn, dat men daarvan geen werk zal maken, noch zich moeien met begrafenis, maar men zal ze stillekens en zonder beweging wegwerpen of wegstoppen.

Honger naar het woord des HEEREN

4Hoort dit, gij die 9den nooddruftige 10opslokt, en dat om te 11vernielen de 12ellendigen des lands,

9Of: naar den nooddruftige hijgt.

10Hebr. opslorpt.

11Hebr. doen ophouden, en voorts wegdoen, vernielen, verwijderen, gelijk het Hebreeuwse woord ook gebruikt wordt.

12Of: zachtmoedigen, nederigen.

5Zeggende: Wanneer zal 13de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? En de sabbat, dat wij 14koren mogen openen? Verkleinende de 15efa, en den 16sikkel vergrotende, en 17verkeerdelijk handelende amet bedrieglijke weegschalen;

13Wanneer men moest vieren en den godsdienst waarnemen. Zie Num. 10:10; 28:11, enz. Dit was dezen wolven verdrietelijk, dat zij zo lang moesten stilstaan. Anders: deze maand, dat er een andere mag komen, waarin alles duurder is; maar het volgende van den sabbat past beter op de nieuwe maand of maan.

14Dat is, de korenhuizen openen, om koren veil te houden.

15Zie Lev. 5 op vers 11. Ez. 45:10, 11. Gebruikende kleine en valse maat in het uitleveren en verkopen, en nemende daarentegen hogen prijs en zwaar geld, gebruikende een zwaar gewicht in het ontvangen van geld, tegen de wet, Deut. 25:13.

16Zie Gen. 23:15; 24:22, met de aantt. Insgelijks Ez. 45:12. De sikkel wordt hier genomen voor het gewicht van den sikkel.

17Dat is, dat wij de waag vervalsende, daarmede bedriegen mogen. Of aldus: verkerende den koop met bedrieglijke of valse weegschalen. Hebr. verkerende de weegschalen des bedrogs.

a Hos. 12:8.

6Dat wij de armen voor bgeld mogen 18kopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; 19dan zullen wij 20het kaf van het koren verkopen.

18Niet alleen hen van goed beroven, maar ook hun personen ons tot slaven mogen maken, tegen Gods wet, Lev. 25:39, 40. Vgl. Amos 2:6.

19Of: ja, dat wij mogen, enz.

20Hebr. den afval, dat is, het kaf en andere vuiligheid die van het koren afvalt. Anders: kaf voor koren.

b Amos 2:6.

7De HEERE heeft gezworen bij Jakobs 21Heerlijkheid: 22Zo Ik 23al hun werken in eeuwigheid zal vergeten!

21Of: Excellentie, Hoogheid, Uitnemendheid, dat is, bij Zichzelven, Die Israëls eer en roem was, en behoorde te zijn. Zie Ps. 106:20 met de aant. Vgl. Amos 4:2; 6:8, met de aantt.

22Een afgebroken rede in het eedzweren gebruikelijk. Zie Ez. 34 op vers 8, enz.

23Of: enige van deze hun werken, enz.

824Zou het land hierover niet beroerd worden, en al wie daarin woont treuren? Ja, 25het zal geheel oprijzen als een 26rivier, en het zal heen en weder 27gedreven en verdronken worden, als door de 28rivier van Egypte.

24Alsof God zeide: Zouden zulke zonden niet genoeg zijn om het ganse land met plagen te ruïneren en te doen overzwemmen, gelijk de rivier Nijl Egypteland jaarlijks overloopt? Immers ja. Vgl. Amos 9:5. Versta door het land de inwoners, als volgt.

25Land. Anders: zou het niet geheel, enz., en alzo het volgende vraagsgewijze.

26Die opzwelt en overloopt. Of: als de rivier, namelijk Nijl; als in het volgende.

27Als de baren van een holle zee. Anders: weggeraapt worden.

28Zie Ez. 29:3.

9En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon op den 29middag zal doen 30ondergaan, en het land bij 31lichten dag verduisteren.

29Als zij zullen menen in hun fleur te zijn, zal Ik hen met de uiterste ellenden overvallen, betekend door de duisternis, enz. Zie Gen. 15 op vers 12, en vgl. Jes. 59:9, 10. Jer. 15:9. Joël 2:2, 30, 31, met de aantt.

30Hebr. ingaan, te weten in haar slaapkamer, dat is, ondergaan. Zie Ps. 19:6.

31Hebr. dag des lichts.

10En Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lendenen een 32zak en op alle hoofd 33kaalheid opbrengen; en Ik zal het 34land stellen in rouw, als er is over een enigen zoon, en 35deszelfs einde als een bitteren dag.

32Zie Gen. 37 op vers 34, en vgl. Jes. 15:3. Jer. 48:37. Ez. 7:18, enz.

33Zie Jer. 16 op vers 6.

34Dat is, Ik zal maken, dat de inwoners des lands over Mijn plagen zo bitterlijk zullen treuren, als ouders over den dood van een lieven enigen zoon plegen te doen. Zie Jer. 6:26. Zach. 12:10.

35Te weten des lands, zal Ik stellen, maken, enz. Of aldus: deszelfs einde (Hebr. achterste, uiterste, laatste. Zie Ps. 37 op vers 37) zal zijn als een bittere dag.

11Zie, de dagen komen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik een honger 36in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de 37woorden des HEEREN.

36Of: op de aarde.

37Om door dezelve enigen troost en verlichting te verkrijgen, en uit den mond van een profeet te vernemen wanneer er eens een einde zal zijn van al deze ellenden. Vgl. Ps. 74:9 met de aantt.

12En zij zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het 38oosten; zij zullen omlopen om het woord des HEEREN te zoeken, maar zullen het niet vinden.

38Hebr. opgang, te weten der zon, dat is, oosten.

13Te dien dage zullen de schone jonkvrouwen en de jongelingen van dorst 39versmachten;

39Of: bezwijken, bezwijmen. Vgl. Hos. 2:2.

14Die daar zweren bij de 40schuld van Samaría, en zeggen: Zo waarachtig als uw god 41van Dan leeft, en de 42weg van cBerséba leeft. En zij zullen vallen en niet weder 43opstaan.

40Dat is, bij de afgoden, door dewelke de Israëlieten zich schuldig maakten voor God, te Samaria, Dan, enz., waar dezelve afgoden waren opgericht. Vgl. Deut. 9:21. Jes. 27:9. Hos. 10:8, met de aantt.

41Of: o Dan.

42Dat is, de god die te Berseba als god geëerd en gediend wordt, naar den godsdienst die aldaar gebruikelijk is. Zie Amos 5:5 met de aant. Weg voor godsdienst, religie, wijze van God te dienen, hier in het kwade, elders in het goede. Zie Jer. 32 op vers 39.

43Als Amos 5:2.

c Amos 5:5.