DE PROFEETAMOS

HOOFDSTUK 1.

Afkomst en tijd der profetering van Amos, vs. 1. Hij verkondigt Gods schrikkelijke oordelen, 2. Over Syrië, 3. Over de Filistijnen, 6. Over Tyrus, 9. Over Edom, 11. En over Ammon, 13. Voornamelijk om de vervolging en verdrukking Zijns volks.


Het gericht over Israëls naburen

1DE 1woorden van Amos, die onder de 2veeherders was, van 3Tekóa, dewelke hij 4gezien heeft over Israël, in de dagen van 5Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jeróbeam, zoon van Joas, koning van Israël; twee jaren voor a6de aardbeving.

1Of: zaken, dingen.

2Zie Amos 7:14. Het Hebreeuwse woord staat ook 2 Kon. 3:4, alwaar het van den Moabitischen koning gebruikt wordt, voor een veehandelaar.

3Zie 2 Sam. 14 op vers 2.

4Dat is, die hem door gezichten van God zijn geopenbaard; alzo Micha 1:1. Zie Ez. 13 op vers 3, enz.

5Hieruit blijkt dat deze profeet terzelfder tijd ook geprofeteerd heeft als Hosea. Zie Hos. 1:1.

6Vgl. Zach. 14:5. De Joden geloven, dat deze aardbeving geschied is ten tijde als Uzzia met melaatsheid van God gestraft werd, omdat hij trad in het ambt der priesters, 2 Kron. 26:19. Anderen menen dat zij geschied is na den dood van dezen Jerobeam, voor de schrikkelijke conspiraties en moorderijen, die daarna in Israël (inzonderheid onder de groten) gevolgd zijn, en van den profeet Hosea dikwijls vermeld worden.

a Zach. 14:5.

2En hij zeide: De HEERE zal b7brullen uit Sion en Zijn stem verheffen uit Jeruzalem; en de 8woningen der herders zullen treuren en de 9hoogte van Karmel zal verdorren.

7Zie Jer. 25:30. Joël 3:16, met de aantt.

8Of: weiden, schone landouwen, waar de herders hun hutten hebben en het vee gaan weiden. Die zullen jammerlijk gesteld zijn, als lijdende om der mensen zonden. Vgl. Amos 4:6, 7. Uit deze woorden leiden sommigen af, dat God hier profeteert van een grote droogte in Israël, die Hij door een profeet in Juda zou laten voorzeggen en uit Sion (als Zijn woonstede) uitzenden. Vgl. Amos 3:8.

9Hebr. het hoofd. Van Karmel zie Jer. 50 op vers 19.

b Jer. 25:30. Joël 3:16.

3Alzo zegt de HEERE: 10Om drie overtredingen van 11Damascus, en om vier, zal Ik 12dat niet afwenden; omdat zij 13Gilead met 14ijzeren dorswagens hebben gedorst.

10Dat is, om vele grove zonden (inzonderheid tegen Mijn volk begaan) die zij van tijd tot tijd hebben opgehoopt, Mijn lankmoedigheid schandelijk misbruikende. Een zeker getal voor een onzeker. Vgl. Job 5 op vers 19; 33:29. Alzo vss. 6, 9, 11, 13. Amos 2:4, 6.

11Dat is, Syrië, en voorts de Syriërs. Van Damascus zie Gen. 14 op vers 15. 2 Sam. 8:5.

12Te weten het oordeel, dat in het volgende verhaald wordt, niet langer ophouden of uitstellen. Sommigen nemen het aldus: Om drie, enz., ja, om vier zal Ik hen niet vergelden, maar omdat zij Gilead, enz., alsof de Heere zeide: Vele voorgaande zonden zou Ik nog hebben overzien, en hen om die zo hard niet hebben gestraft, maar nu zij zo tiranniglijk met Mijn volk hebben gehandeld, zal Ik met Mijn oordeel voortgaan; alzo in het volgende. Anders: zal Ik hem niet wederbrengen, te weten zo ver in Mijn gunst, dat Ik hem zou verschonen.

13Dat is, Israël, wonende in Gilead, gelegen over de Jordaan, naar Syrië toe. Zie Gen. 31 op vers 21.

14Vgl. vers 13. 2 Sam. 12 op vers 31. Dit kan men verstaan van Hazaëls en Benhadads wreedheid (zie 2 Kon. 8:12; 10:32, 33; 12:18; 13:3, 7), welke twee tirannen in het volgende genoemd worden.

4Daarom zal Ik een 15vuur in Házaëls huis zenden, dat zal Benhadads paleizen verteren.

15Plaag van krijg en verwoesting, enz. Zie Jer. 49:27 met de aantt. Alzo in het volgende dikwijls.

5En Ik zal den 16grendel van Damascus cverbreken, en zal uitroeien den inwoner uit 17Bíkeat-Aven, en dien die den 18scepter houdt, uit Beth-Eden; en het volk van Syrië zal gevankelijk weggevoerd worden naar d19Kir, zegt de HEERE.

16Dat is, de macht, sterkte en vastigheid van het koninkrijk van Syrië, en in het bijzonder van de hoofdstad Damascus. Zie 2 Kon. 16:9. Jes. 17:1.

17Dit schijnen twee steden of koninklijke lustplaatsen geweest te zijn in Syrië, uit vergelijking van vers 8. Bikeat-Aven is te zeggen vallei der ijdelheid, Beth-Eden huis van den wellust of lusthuis. Zie van Eden Gen. 2 op vers 8.

18Dat is, den regent; want zulks was een teken van regering. Zie Gen. 49 op vers 10. Ez. 19:11, 14.

19Zie 2 Kon. 16 op vers 9 en vgl. Amos 9:7.

c Jes. 17:1. Jer. 49:23. d 2 Kon. 16:9.

6Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van e20Gaza, en om vier, zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk 21gevankelijk hebben weggevoerd 22met een volkomen wegvoering, om aan Edom over te leveren.

20Zie Richt. 16 op vers 1. Hieronder worden de andere hoofdsteden der Filistijnen mede verstaan. Zie vers 8.

21Hebr. om hun gevankelijk wegvoeren, enz. Zie 2 Kron. 21:16, 17; 28:18. Joël 3:4, 6.

22Of: in een volkomen gevangenis, hen overleverende aan Edom.

e 2 Kron. 21:16, 17; 28:18.

7Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Gaza; dat zal haar paleizen verteren.

8En Ik zal den inwoner uitroeien uit 23Asdod, en dien die den scepter houdt, uit Askelon; en Ik zal Mijn 24hand wenden tegen Ekron, en het overblijfsel der Filistijnen 25zal vergaan, zegt de Heere HEERE.

23Asdod en de andere steden, in dit vers genoemd, waren alle hoofdsteden der Filistijnen, in de Schrift bekend.

24Dat is, Mijn macht uitstrekken. Zie de manier van spreken 2 Sam. 8:3. Ez. 38:12.

25Hebr. zullen, dat is, de overgeblevenen zullen vergaan.

9Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van 26Tyrus, en om vier, zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk met een volkomen 27wegvoering hebben overgeleverd aan Edom, en niet gedacht aan het 28verbond der broederen.

26Zie Joz. 19 op vers 29, en wijders van Tyrus Jesaja 23. Jer. 47:4. Ezechiël 26; 27; 28.

27Vgl. Joël 3:4, 6, met de aant.

28Omdat David en Salomo met Hiram, den koning van Tyrus, een verbond hadden gemaakt en elkander broederen genoemd. Zie 2 Sam. 5:11. 1 Kon. 5:1; 9:13.

10Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Tyrus; dat zal haar paleizen verteren.

11Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van 29Edom, en om vier, zal Ik dat niet afwenden; omdat hij zijn 30broeder met het zwaard heeft vervolgd, en zijn 31barmhartigheden verdorven, en dat zijn toorn eeuwiglijk verscheurt, en hij zijn 32verbolgenheid altoos behoudt.

29Zie Jes. 21:11. Jer. 49:7. Ez. 25:12. Obadja vs. 1.

30Dat is, bloedverwant, namelijk Israël of de Israëlieten, afkomstig van Jakob, Ezaus broeder, die der Edomieten vader is geweest. Zie Gen. 27:40. Deut. 23:7.

31Dat is, de natuurlijke affectie en mededogendheid, die bloedverwanten elkander behoren toe te dragen en te bewijzen.

32Die Ezau eerst tegen zijn broeder Jakob opgenomen heeft (Gen. 27:41), en die schandelijk van de nakomelingen vervolgd of gecontinueerd is. Zie Ps. 137:7, enz.

12Daarom zal Ik een vuur zenden in 33Theman; dat zal de paleizen van 34Bozra verteren.

33Zie Jer. 49 op vers 7.

34Der Edomieten, als Jes. 34:6; 63:1. Jer. 49:22. Want het schijnt ganselijk dat er een ander Bozra geweest is, behorende tot Moab, Jer. 48:24, anders (naar sommiger gevoelen) genoemd: Bezer, Joz. 21:36, waar vele weiden en schapen waren. Zie Micha 2:12 en vgl. 2 Kon. 3:4. Tenware dat de Edomieten Moabs Bozra, door krijgszuchtigheid, als niet ver van hun grenzen gelegen, mochten hebben overmeesterd en aan zich getrokken.

13Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen der 35kinderen Ammons, en om vier, zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de zwangere vrouwen van 36Gilead hebben 37opengesneden, om hun 38landpale te verwijden.

35Zie Jer. 49:1. Ez. 25:2.

36Zie op vers 3.

37Versta onder deze ene gruwelijke soort van tirannie al de andere, als vers 3. Hos. 14:1.

38Dewijl der Ammonieten land aan Gilead grensde, beide in het oosten over de Jordaan gelegen.

14Daarom zal Ik een vuur aansteken in den muur van 39Rabba; dat zal 40haar paleizen verteren, met een 41gejuich ten dage des strijds, met een 42onweder ten dage des wervelwinds.

39Zie 2 Sam. 11 op vers 1.

40Van de stad Rabba, der Ammonieten hoofdstad.

41Of: bazuingeklank, veldgeschrei; alzo Amos 2:2.

42Van oorlog, die hun door Gods zwaren toorn haastelijk en schrikkelijk zal overvallen, als een storm, wervel- of draaiwind. Zie Job 9:17. Spr. 1:27; 10:25. Hos. 8:7, met de aantt.

15En hunlieder 43koning zal gaan in gevangenis, hij en zijn vorsten tezamen, zegt de HEERE.

43Anders: Malcam, dat is, der Ammonieten afgod, zal weggevoerd worden in gevangenis, naar de wijze der volken, wanneer zij een land overwonnen. Zie Jes. 46:1. Jer. 48:7; 49:1, 3. Hos. 10:6, met de aantt.