DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAANTIMÓTHEÜS

HOOFDSTUK 3.

1 De apostel voorzegt hoedanige mensen en verleiders in de laatste tijden zullen opstaan, en vermaant Timotheüs zulken te schuwen. 6 Leert op wat wijze en hoe zij de mensen zullen verleiden, voornamelijk de vrouwkens. 8 Dat zij Jannes en Jambres zullen gelijk zijn, in de waarheid tegen te staan. 10 Vermaant hem verder zijn voorbeeld te willen volgen in het verdragen van vervolgingen, die alle godzaligen te verwachten hebben. 14 En standvastelijk te blijven bij de zuivere leer, die hij van hem geleerd had. 15 Aanwijzende daarbij de volmaaktheid, Goddelijkheid, en veelvoudige nuttigheid der Heilige Schrift, die hij van kindsbeen af geleerd had, in welke deze leer gegrond is.


Het bederf in de laatste dagen

1ENa 1weet dit, dat 2in de laatste dagen 3ontstaan zullen 4zware tijden.

1Namelijk alzo, dat gij u daartegen wapent en anderen waarschuwt.

2Zo worden genaamd de tijden des Nieuwen Testaments, van de verbreiding van het Evangelie af tot het einde der wereld. Zie 1 Kor. 10:11. 1 Tim. 4:1. Of: in de volgende tijden, Hand. 2:17.

3Of: aanstaande zijn.

4Dat is, bezwaarlijk, vol droefheid en gevaarlijkheid voor de godzaligen.

a 1 Tim. 4:1. 2 Petr. 2:3. Jud. 1:18.

2Want 5de mensen zullen zijn 6liefhebbers van zichzelven, geldgierig, 7laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig;

5Dat is, het merendeel of de meeste hoop der mensen.

6Of: eigenlievende, dat is, zichzelve te zeer lievende, te veel van zichzelve houdende, en hun eigen nut in alle dingen zoekende.

7Dat is, pochers, roemers, van hun gaven en deugden.

38Zonder natuurlijke liefde, 9onverzoenlijk, achterklappers, 10onmatig, 11wreed, zonder liefde 12tot de goeden,

8Namelijk die God van nature geplant heeft in de harten der ouders jegens hun kinderen, en der kinderen jegens hun ouders; die men ook ziet den onredelijken beesten van nature ingeplant. Zie Jes. 49:15. Rom. 1:31.

9Dat is, met welke geen verbond van vriendschap kan gemaakt worden. Of: verbondsbrekers, Rom. 1:31.

10Namelijk in spijze, drank of vleselijken wellust.

11Of: wild, niet tam; of: niet gevoeglijk, met welke het zwaar is om te gaan.

12Of: tot het goede, dat is, tot de deugd.

4Verraders, 13roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods;

13Dat is, die zich door hun genegenheden haastelijk herwaarts of derwaarts laten drijven.

5Hebbende 14een gedaante van godzaligheid, maar die 15de kracht derzelve verloochend hebben. b16Heb ook een afkeer van dezen.

14Gr. morphosin, welk woord ook wel betekent een afbeelding of voorschrift, Rom. 2:20, maar wordt hier genomen voor een uiterlijke gedaante of schijn.

15Dat is, de dadelijke oefening derzelve betrachten zij niet.

16Dat is, houd geen gemeenschap met zulke lieden, maar vlied hen.

b Matth. 18:17. Rom. 16:17. 2 Thess. 3:6. Tit. 3:10. 2 Joh. 1:10.

6cWant van dezen zijn het die in de 17huizen 18insluipen, en 19nemen de 20vrouwkens gevangen die met zonden 21geladen zijn en door menigerlei 22begeerlijkheden 23gedreven worden;

17Of: huisgezinnen.

18Dat is, op bedrieglijke wijze en onbeschaamdelijk zich voegen in dezelve.

19Dat is, met schoonspreken haar harten tot zich trekken, en leiden haar waar zij willen, gelijk men doet degenen die in den krijg gevangen worden.

20Namelijk die lichtvaardig van zinnen en ongestadig zijn.

21Of: opgehoopt, dat is, die met het pak harer zonden, als een opgehoopten last, zwaar beladen zijn.

22Namelijk zotte en lichtvaardige, die bij zulke vrouwkens vele en verscheidene gevonden worden.

23Namelijk gelijk men de onvernuftige dieren voor zich heen drijft.

c Matth. 23:14. Tit. 1:11.

7Vrouwkens die 24altijd leren en nimmermeer tot kennis 25der waarheid 26kunnen komen.

24Dat is, die uit nieuwsgierigheid en ongestadigheid van zinnen altijd wat nieuws willen leren, en te dien einde leraars zoeken die hun nieuwsgierigheid zouden voldoen.

25Namelijk van het ware en oprechte fundament der christelijke religie, in welke de rechte kennis der zonden en de troost der consciënties tegen de zonde moet gezocht worden.

26Namelijk overmits zulke leraars dat fundament noch zelven kennen, noch anderen leren.

8dGelijkerwijs nu 27Jannes en 28Jambres Mozes tegenstonden, alzo staan ook dezen 29de waarheid tegen; mensen, verdorven zijnde 30van verstand, 31verwerpelijk aangaande het geloof.

27Dit zijn de namen van de Egyptische tovenaars, die de wonderen van Mozes zochten krachteloos te maken, Exodus 7, welker namen in de Heilige Schrift, Ex. 7:11, niet staan uitgedrukt, maar worden van den apostel óf uit enige Joodse schrijvers, óf door enige oude overlevering van hand tot hand hier verhaald. Waaruit men niet mag besluiten, dat er enige onbeschreven overleveringen of tradities zouden zijn aangaande enige hoofdstukken der leer, alzo dit alleen de historie aangaat. Zie van dezelve Eusebius, Over de evangelische voorbereiding, boek 9, hfdst. 3, die uit een pythagorischen filosoof Numenius deze namen verhaalt; gelijk ook Plinius, boek 30, hfdst. 1, van dezen Jannes verhaal doet. Waaruit blijkt dat deze namen niet alleen onder de Joden, maar ook onder de heidenen toen bekend zijn geweest.

28Anderen noemen hem Mambres.

29Namelijk de leer des Evangelies, en degenen die deze waarheid leren en voorstaan.

30Of: van zinnen, door hun boze genegenheden verblind zijnde.

31Dat is, zijn voor geen oprechte leraars van de leer des geloofs, of voor gelovigen te houden. Zie 1 Kor. 9:27.

d Ex. 7:11.

9Maar zij zullen 32niet meerder toenemen; want 33hun uitzinnigheid zal allen openbaar worden, gelijk ook die 34van genen geworden is.

32Namelijk in aanzien bij de mensen, om die daardoor te verleiden; hoewel zij toenemen zullen in het boze, vers 13.

33Dat is, hun dwaze en valse leer; of: hun geveinsdheid en schijnheiligheid.

34Namelijk van de Egyptische tovenaars, tevoren genoemd.

Vasthouden aan de Schriften en aan de gezonde leer

10Maar gij hebt 35achtervolgd mijn leer, 36wijze van doen, 37voornemen, 38geloof, 39lankmoedigheid, 40liefde, 41lijdzaamheid,

35Of: nagetracht, dat is, mij gestadiglijk volgende, geleerd en nagevolgd. Of: verstaan, zo van mij als van anderen. Want Timotheüs was toen bij Paulus nog niet als hij te Antiochië deze vervolging leed, Hand. 16:1. Zie van dit woord Luk. 1:3. 1 Tim. 4:6.

36Of: beleid, namelijk zo in mijn leven aan te stellen, als in mijn ambt te bedienen.

37Dat is, mijn oogmerk en doel, dat ik mij altijd heb voorgesteld in mijn bediening.

38Of: getrouwheid, vertrouwen, standvastigheid in het geloof.

39Namelijk zo jegens de tegensprekers, om hen te winnen of te overtuigen, als jegens de broeders in het verdragen van hun zwakheden.

40Namelijk zo jegens de vijanden als jegens de vrienden betoond.

41Namelijk in het verdragen van ongelijk, lasteringen, smaadheden en allerlei vervolgingen.

11eMijn 42vervolgingen, mijn lijden, zulks als mij overkomen is 43in Antiochíë, in fIkónium en in gLystre; 44hoedanige vervolgingen ik geleden heb, hen de Heere heeft mij uit alle verlost.

42Namelijk die ik geleden heb, of: die mij zijn aangedaan.

43Namelijk niet in Syrië, maar in Pisidië gelegen, omtrent Ikonium en Lystre. Zie de historie hiervan Handelingen 13; 14.

44Namelijk nog vele andere dergelijke. Zie 2 Kor. 11:23, enz.

e Hand. 13:50. f Hand. 14:2. g Hand. 14:19. h Ps. 34:20. 2 Kor. 1:10.

12iEn ook allen 45die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen 46vervolgd worden.

45Dat is, die de christelijke leer of religie standvastelijk willen belijden, beleven en verbreiden.

46Namelijk van de goddeloze mensen. En derhalve moeten zij zich daartoe bereiden, en zich daartegen met lijdzaamheid en standvastigheid wapenen.

i Matth. 16:24. Luk. 24:26. Joh. 17:14. Hand. 14:22. 1 Thess. 3:3.

13Doch 47de boze mensen en 48bedriegers zullen 49tot erger voortgaan, 50verleidende en 51wordende verleid.

47Hoedanige zijn de tirannen en vervolgers.

48Gr. goochelaars, die de mensen met valse leer gelijk als betoveren, Gal. 3:1.

49Dat is, meer en meer afwijken van de zuivere leer, en hoe langer hoe meer de mensen zoeken te verleiden, en de godzaligen te haten, kwellen en vervolgen.

50Dat is, alle listigheden en vlijt aanwendende om de mensen te verleiden van den rechten weg der zaligheid.

51Of: zijnde verleid, zelven dwalende, op den dwaalweg zijnde.

14Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en 52waarvan u verzekering gedaan is, wetende 53van wien gij het geleerd hebt,

52Namelijk dat het de rechte leer is. Of: dat u toebetrouwd is.

53Namelijk van mij die een apostel ben, van den Heere Christus Zelven beroepen, Gal. 1:1, en in den derden hemel ben opgenomen geweest, 2 Kor. 12:2, enz. Zie 2 Tim. 2:2.

15En dat gij 54van kinds af de 55heilige Schriften geweten hebt, die u 56wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is.

54Namelijk van uw grootmoeder en moeder in de Schrift geoefend zijnde. Zie 2 Tim. 1:5.

55Namelijk met welke mijn leer volkomenlijk overeenkomt, en uit welke dezelve genomen is en bevestigd wordt. Zie Hand. 26:22.

56Of: onderwijzen, dat is, u kunnen leren al de wijsheid die den mensen nodig is te weten om tot de zaligheid te komen.

16k57Al de Schrift is 58van God ingegeven, en is nuttig tot 59lering, tot 60wederlegging, tot 61verbetering, tot 62onderwijzing die in de rechtvaardigheid is;

57Dat is, de ganse Schrift, gelijk dit woord al genomen wordt 1 Kor. 13:2, waardoor verstaan worden voornamelijk de Schriften des Ouden Testaments, van welke de Schriften des Nieuwen Testaments een nadere verklaring zijn, en die daarom mede daaronder begrepen worden, zovele van dezelve toen geschreven waren als Paulus dezen brief schreef, kort voor zijn dood, 2 Tim. 4:6; hetwelk ook van de andere, die toen nog niet geschreven waren, desgelijks moet verstaan worden. Zie 2 Petr. 3:16. Openb. 1:1; 22:16, enz.

58Gr. van God ingeblazen, dat is, door ingeven van den Heiligen Geest, Die een Geest der waarheid is en de schrijvers van deze Schriften in alle waarheid geleid heeft, dat zij niet hebben kunnen dwalen. Zie Joh. 16:13. 2 Petr. 1:20, 21.

59Namelijk van de hoofdstukken der christelijke religie.

60Of: bestraffing, overtuiging, namelijk van dwalingen en valse leringen.

61Namelijk van het leven en van de kwade zeden.

62Dat is, leert volkomenlijk wat recht en onrecht is, eerlijk en oneerlijk, en hoe men matiglijk, rechtvaardiglijk en godzaliglijk moet leven in deze wereld, Tit. 2:12.

k 2 Petr. 1:20.

17Opdat 63de mens Gods 64volmaakt zij, tot alle goed werk 65volmaaktelijk toegerust.

63Zie van dit woord 1 Tim. 6:11.

64Volkomenlijk daaruit lere en versta al de delen van zijn ambt.

65Dat is, van alles welvoorzien.