DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DETHESSALONICENZEN

HOOFDSTUK 3.

1 De apostel vermaant de Thessalonicenzen dat zij voor hem bidden. 3 En betuigt zijn betrouwen dat hen de Heere zal versterken. 5 Bidt God ook voor hen. 6 En beveelt dat zij zich onttrekken van een iederen broeder die ongeregeld wandelt. 7 Bewijst met zijn voorbeeld, dat een iegelijk moet arbeiden om zich te onderhouden. 10 Of dat hij anderszins niet moet eten. 13 Vermaant hen dat zij niet vertragen in het goeddoen. 14 En dat zij die tekenen en straffen, die zijn bevel hierin niet gehoorzaam zijn. 16 Besluit met den gewoonlijken groet. 17 Dien hij in al zijn zendbrieven met zijn eigen hand daarbij voegt.


Verzoek om voorbede

1VOORTS, broeders, abidt voor ons, opdat 1het Woord des Heeren 2zijn loop hebbe, en 3verheerlijkt worde, gelijk ook bij u;

1Dat is, de predicatie van het Evangelie.

2Gr. lope, dat is, haastelijk en gelukkiglijk mag verbreid en bevorderd worden.

3Dat is, in eer en achting mag gehouden worden, en waardige vruchten voortbrengen.

a Matth. 9:38. Ef. 6:19. Kol. 4:3.

2bEn opdat wij mogen 4verlost worden van de ongeschikte en boze mensen; cwant het geloof 5is niet aller.

4Dat is, ontslagen of vrijgehouden van zulke mensen die den loop des Evangelies zoeken te verhinderen, gelijk de hardnekkige Joden en hun aanhang onder hen waren geweest, Handelingen 17; 18.

5Dat is, het is niet allen gegeven in Christus te geloven. Zie Matth. 13:11. Joh. 6:44, enz.

b Rom. 15:31. c Joh. 6:44.

3dMaar de Heere is getrouw, Die u zal 6versterken een bewaren 7van den boze.

6Namelijk in het geloof.

7Namelijk waarvan hij in het voorgaande vers had gehandeld. Of: van het boze, namelijk dat gij daarin niet vervalt. Of: van den duivel, dat gij van hem niet verzocht wordt, Matth. 6:13.

d 1 Thess. 5:24. e Joh. 17:15.

4En wij vertrouwen van u in den Heere, dat gij hetgeen wij u 8bevelen, ook doet en doen zult.

8Namelijk in den Naam des Heeren, gelijk hierna vers 6 uitgedrukt wordt, en hiervoor 1 Thess. 4:2.

5Doch de Heere 9richte uw harten tot 10de liefde Gods en tot 11de lijdzaamheid van Christus.

9Dat is, stiere uw harten recht zonder aan de ene of de andere zijde te wankelen.

10Dit kan verstaan worden óf van de liefde waarmede wij God liefhebben, óf van de liefde waarmede ons God liefheeft, opdat wij namelijk in het gevoelen derzelve meer en meer worden gesterkt. Zie Rom. 5:5; 8:39.

11Dat is, de verdraagzaamheid in het kruis en de verdrukking om Christus' wil; of: tot de lijdzame verwachting van Christus ten oordeel.

Waarschuwing tegen een ongeregelden wandel

6fEn wij bevelen u, broeders, 12in den Naam van onzen Heere Jezus Christus, 13dat gij u onttrekt van een iegelijken 14broeder 15die ongeregeld wandelt, en niet naar g16de inzetting die hij van ons ontvangen heeft.

12Dat is, als gelast zijnde, of autoriteit daartoe hebbende van Christus. Zie 2 Kor. 5:19, 20.

13Dat is, schuwt, geen gemeenzamen omgang houdt met zodanigen; namelijk nadat behoorlijke kennis in de gemeente daarvan is genomen, en hij vermaand zijnde, ongehoorzaam blijft. Zie vers 14. Matth. 18:15, enz. 1 Kor. 5:11.

14Dat is, die de belijdenis doet van het geloof in Christus, hoewel hij zulks niet recht beleeft, gelijk Paulus verklaart 1 Kor. 5:11.

15Dit kan hier in het gemeen voor alle ongeregeldheid worden genomen waardoor ergernis wordt gegeven in de gemeente Gods; of van die bijzondere ongeregeldheid waarvan hij vers 11 nadere verklaring doet, namelijk dergenen die ledig omgingen en ijdele dingen pleegden, zonder hun beroep behoorlijk waar te nemen, gelijk het vervolg schijnt te vereisen.

16Dat is, bevelen en vermaningen, gelijk hiervoor 2 Thess. 2:15.

f vers 14. 1 Kor. 5:11. Tit. 3:10. g 2 Thess. 2:15.

7Want gij zelven weet hhoe men 17ons behoort na te volgen; iwant wij hebben ons niet 18ongeregeld gedragen onder u,

17Namelijk niet alleen mij, maar ook Timotheüs en Silvanus, uit welker naam deze brief ook is geschreven.

18Namelijk als deze lediggangers of doeners van ijdele dingen buiten hun beroep.

h 1 Kor. 11:1. 1 Thess. 1:6, 7. i 1 Thess. 2:10.

8kEn wij hebben 19geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag 20werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn;

19Of: geen brood van iemand, dat is, geen spijze en drank genoten, gelijk Gen. 3:19.

20Dat is, boven het zorgvuldig waarnemen van ons apostelambt ook werkende met onze handen om onszelven te onderhouden. Zie Hand. 20:34. 1 Thess. 2:9.

k Hand. 18:3; 20:34. 1 Kor. 4:12. 2 Kor. 11:9; 12:13. 1 Thess. 2:9.

9lNiet dat wij 21de macht niet hebben, maar opdat wij onszelven u geven zouden tot meen voorbeeld om 22ons na te volgen.

21Van u lastig te vallen, of onderhoud van u te nemen, gelijk andere apostelen deden, en hij elders leert dat de dienaren des Woords ook vermogen te doen. Zie hiervan breder 1 Kor. 9:3, enz.

22Namelijk in het waarnemen van uw arbeid, elk in zijn beroep; en niet onder een dekmantel, óf van het Evangelie te willen bevorderen, óf dat Christus tot het oordeel haast zou komen, uw lediggang en plegen van ijdele dingen te ontschuldigen.

l 1 Kor. 9:3, 6. 1 Thess. 2:9. m 1 Kor. 4:16; 11:1. Filipp. 3:17. 1 Thess. 1:6.

10Want ook toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat 23zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete.

23Namelijk gezondheid, sterkte en gelegenheid daartoe hebbende; want anderszins is de gemeente gehouden ook eenieder die gebrek heeft, zoveel doenlijk is, te verzorgen. Zie 2 Korinthe 8; 9.

11Want 24wij horen dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, niet werkende, maar 25ijdele dingen doende.

24Dit doet de apostel daarbij om aan te wijzen dat hij deze voorgaande vermaningen en voorbeelden hun niet tevergeefs voorstelt; en dit hangt eigenlijk aan hetgeen van hem vers 6 is gezegd.

25Dat is, doende dingen zonder beroep, buiten hun beroep en tegen hun beroep; gelijk dit woord van sommige lediggaande weduwen ook gebruikt wordt, 1 Tim. 5:13.

12nDoch de zodanigen bevelen en vermanen wij door onzen Heere Jezus Christus, dat zij met stilheid owerkende, 26hun eigen brood eten.

26Dat is, dat zij met hun eigen arbeid hebben verkregen. Zie 1 Thess. 4:11.

n 1 Thess. 4:11. o Ef. 4:28.

13En gij, broeders, p27vertraagt niet in goed te doen.

27Het Griekse woord betekent eigenlijk erger, dat is, slapper of trager worden; de apostel doet dit hierbij om hen te vermanen dat zij om het misbruik van deze lediggangers niet moesten slapper of trager worden in het weldoen aan de rechte armen.

p Gal. 6:9.

14Maar indien iemand 28ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, 29tekent dien, en q30vermengt u niet met hem, opdat hij 31beschaamd worde;

28Dat is, deze onze vermaning van in stilheid te werken, zijn eigen zaken waar te nemen, en een geregeld leven te leiden. Zie voorts vers 6.

29Sommigen voegen hier dit woord tekenen bij het voorgaande woord brief, alsof de apostel zeide: Tekent dien, of wijst mij dien aan door een brief; doch deze samenvoeging komt met het Griekse woord semeiousthai en met hetgeen volgt niet wel overeen. Want dit Griekse woord betekent eigenlijk niet iemand aanwijzen, maar wel iemand merken of merktekenen die men enige schande aandoet, of uit enige eerlijke vergaderingen laat, en zijn naam, als zulke eer onwaardig, aantekenen of uitdoen. Zodat dit woord hier van anderen zeer bekwamelijk wordt verstaan van den christelijken ban en uitsluiting uit de gemeenschap der kerk, volgens de orde van Christus ingesteld, Matth. 18:15, gelijk ook de volgende woorden klaarlijk medebrengen.

30Zie van ditzelve woord en de zaak daardoor betekend breder 1 Kor. 5:9, 11.

31Namelijk en door deze schaamte wederkere tot zijn schuldigen plicht, gelijk het Griekse woord medebrengt. Zie Matth. 21:37.

q vers 6. Matth. 18:17. 1 Kor. 5:9.

15En houdt hem niet 32als een vijand, maar vermaant hem 33als een broeder.

32Namelijk dien gij geheel moet vlieden, of verlaten, gelijk men vijanden pleegt te doen.

33Namelijk die verdwaald is, en dien men derhalve weder ten rechten wege moet brengen, 2 Kor. 2:7.

16r34De Heere nu des vredes Zelf geve u vrede allen tijd 35in allerlei wijze. De Heere zij met u allen.

34Dat is, Die een Auteur is van allen vrede en gelukzaligheid.

35Dat is, zo met God als onder elkander.

r Rom. 15:33; 16:20. 1 Kor. 14:33. 2 Kor. 13:11. Filipp. 4:9. 1 Thess. 5:23.

Groet en zegenbede

17sDe groetenis met mijn hand, van Paulus, hetwelk is 36een teken in iederen zendbrief: alzo schrijf ik.

36Namelijk waardoor mijn eigen brieven van andere, die op mijn naam zouden mogen versierd zijn, bij de gemeenten kunnen worden onderscheiden. Zie Kol. 4:18.

s 1 Kor. 16:21. Kol. 4:18.

18De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.

-*De tweede zendbrief aan de Thessalonicenzen is geschreven van Athene.

*Dit onderschrift, gelijk vóór dezen in andere zendbrieven is aangetekend, gaat niet vast, en het is geloofwaardiger dat deze brief, gelijk de voorgaande, van Korinthe ook is geschreven, waar Paulus na zijn vertrek van Thessalonica anderhalf jaar is gebleven, en waar Timotheüs en Silas tot hem eerst zijn gekomen, in welker naam deze zendbrief ook is geschreven, 2 Thess. 1:1. Zie Hand. 18:5, 11.

Einde van den tweeden zendbrief van PAULUS aan de Thessalonicenzen.