DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DETHESSALONICENZEN

HOOFDSTUK 1.

1 Na het gewoonlijke opschrift van den zendbrief, 3 Dankt de apostel God over hun overvloedig toenemen in geloof, liefde en verdraagzaamheid in de verdrukkingen. 6 Betuigt dat God hun verdrukkers zal straffen, maar hen verlossen en verkwikken in den dag der heerlijke toekomst van Christus, dien hij breder beschrijft. 11 Bidt God dat Hij hen nog meer in het goede versterke. 12 Opdat de Naam van Christus in hen te meer verheerlijkt worde.


Opschrift en zegengroet

1PAULUS en 1Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is 2in God onzen Vader en den Heere Jezus Christus:

1Dat is, Silas. Zie het eerste vers van den voorgaanden zendbrief.

2Zie de aant. op het eerste vers van den voorgaanden zendbrief.

2a3Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus.

3Hiervan zie in de beginselen van de voorgaande zendbrieven.

a 1 Kor. 1:3. 1 Thess. 1:1. 1 Petr. 1:2.

Dankzegging en gebed

3bWij moeten God allen tijd danken over u, broeders, gelijk 4billijk is, omdat uw geloof 5zeer wast, en dat de liefde van een iegelijk van u allen jegens elkander overvloedig wordt,

4Gr. waardig, dat is, billijk of betamelijk. Zie Matth. 3:8. Hand. 26:20.

5Gr. overwast, namelijk boven hetgeen het tevoren geweest is.

b Ef. 1:15. Filipp. 1:3. Kol. 1:3. 1 Thess. 1:2.

4Alzo dat wij zelven c6van u roemen in de gemeenten Gods, over uw lijdzaamheid en geloof in al uw vervolgingen en verdrukkingen, die gij verdraagt:

6Gr. in u roemen, dat is, u prijzen en God danken vanwege Zijn zegen over u, en u voorstellen aan de andere gemeenten tot een voorbeeld der navolging.

c 1 Thess. 2:19.

5d7Een bewijs van Gods rechtvaardig oordeel, opdat gij 8waardig geacht wordt het Koninkrijk Gods, evoor hetwelk gij ook lijdt;

7Dat is, hetwelk een bewijs is, dat Gods rechtvaardig oordeel eens over de wereld zal komen, overmits de vromen hier moeten lijden en de goddelozen de overhand hebben. Zie ook Filipp. 1:28.

8Of: waardig gemaakt, namelijk van God uit genade, gelijk hierna vers 11 wordt verklaard, en hiervoor Kol. 1:12. Niet dan omdat de verdraagzaamheid der vervolgingen zulks in zichzelve waardig is, of verdient, want dat ontkent de apostel uitdrukkelijk, Rom. 8:18, maar omdat God Zijn kinderen in Christus dit Koninkrijk genadiglijk waardig acht of maakt, als die in het lijden aan Christus gelijkgemaakt worden, opdat zij ook daarna in Zijn heerlijkheid Hem gelijk mogen worden, Rom. 8:17. 2 Tim. 2:12. Openb. 3:21.

d Jud. 1:6. e 1 Thess. 2:14.

6fAlzo het recht is bij God, verdrukking te vergelden dengenen die u verdrukken,

f Zach. 2:8.

7En 9u die verdrukt wordt, verkwikking 10met ons, gin de 11openbaring van den Heere Jezus van den hemel 12met de engelen Zijner kracht,

9Namelijk is het recht bij God verkwikking te vergelden. Hetwelk alzo niet moet verstaan worden, alsof zulke verdrukkingen en kastijdingen der gelovigen deze verkwikking verdienden en waardig waren voor God, gelijk de verdrukkers de rechtvaardige straf Gods verdienen en waardig zijn. Want het tegendeel betuigt ons Gods Woord doorgaans. Zie Jes. 47:6, enz.; 51:21. Dan. 9:16. Hebr. 12:6, 7. 1 Petr. 4:16, 17, enz. Maar omdat den gelovigen zulk lijden van de verdrukkers aangedaan wordt om Christus' en der gerechtigheid wil, waarover God hun zulke beloningen van verkwikking belooft uit genade, Matth. 5:11, 12. 1 Petr. 4:14, enz. En omdat God rechtvaardig en getrouw is in het volbrengen van Zijn genadige beloften, zo wordt gezegd dat het recht of rechtvaardig is bij God dat Hij zulks doet, gelijk het woord recht en rechtvaardig ook elders voor deze getrouwheid en waarheid Gods wordt genomen. Zie Ps. 143:1. 1 Joh. 1:9.

10Namelijk apostelen van Jezus Christus, die zulke belofte van Christus ook bijzonderlijk hebben ontvangen, Matth. 19:28.

11Dat is, openbare toekomst, Matth. 24:30.

12Dat is, met Zijn krachtige engelen, waardoor Hij Zijn oordelen krachtiglijk zal uitvoeren, Ps. 103:20. Matth. 13:41, 42; 24:31.

g 1 Thess. 4:16.

8h13Met vlammend vuur wraak doende iover degenen die God 14niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus 15niet gehoorzaam zijn;

13Gr. In het vuur der vlam wraak gevende. Een Hebreeuwse wijze van spreken, gelijk tevoren engelen Zijner kracht. Zie een nadere beschrijving daarvan Ps. 50:2, enz.

14Namelijk als het behoort, en daarom ook niet liefhebben noch op Hem betrouwen.

15Dat is, niet geloven, en naar hetzelve hun leven niet aanstellen.

h 2 Petr. 3:7. i Rom. 2:8.

9kDewelke zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, 16van het aangezicht des Heeren en van 17de heerlijkheid Zijner sterkte,

16Dat is, óf dat het toornig aangezicht van Christus, den Rechter, hun dit verderf zal aandoen; óf dat zij hetzelve zullen lijden, van het aangezicht van Christus verstoten zijnde. Zie Matth. 25:41.

17Dat is, Zijn sterke heerlijkheid, gelijk tevoren vers 8. Ef. 1:7.

k Jes. 2:19.

10lWanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en 18wonderbaar te worden in allen die geloven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) 19in dien dag.

18Dat is, Zijn wonderlijke kracht en goedheid in de verheerlijking Zijner gelovigen te bewijzen.

19Namelijk der openbaring van Christus, gelijk vers 7.

l Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. Openb. 1:7.

11Waarom wij ook altijd bidden voor u, dat onze God u 20waardig achte 21der roeping en vervulle al 22het welbehagen Zijner goedheid, en 23het werk des geloofs 24met kracht;

20Of: waardig make. Zie vers 5.

21Dat is, der heerlijkheid waartoe gij geroepen zijt; want zij waren al tevoren krachtiglijk tot het geloof geroepen en gebracht.

22Dat is, al hetgeen Hij naar Zijn welbehagen en goedheid over u heeft besloten. Zie Matth. 25:34, enz. Luk. 12:32.

23Dat is, het geloof dat Hij in u gewrocht heeft, Filipp. 1:6. 1 Thess. 1:3.

24Dat is, krachtiglijk, of: door Zijn kracht.

12Opdat 25de Naam van onzen Heere Jezus Christus 26verheerlijkt worde in u, en gij in Hem, naar 27de genade van onzen God en den Heere Jezus Christus.

25Dat is, Jezus Christus met al Zijn eigenschappen, gelijk Filipp. 2:10.

26Dat is, heerlijk bekend en geroemd.

27Dat is, naar de mate der genade of gave van Christus, gelijk hij spreekt Ef. 4:7.