HET TWEEDE BOEK DERKRONIEKEN

HOOFDSTUK 5.

Salomo laat al het geheiligde zijns vaders, vs. 1, enz. en de ark Gods met ander gereedschap in den tempel brengen, 2. Wat in de ark geweest is, 10. Gode wordt van de Levieten lof en prijs gezongen, 11. Waarover de HEERE in een wolk verschijnt, die het huis vervult, 13.


De ark in den tempel gebracht

1ALZO werd al het werk volbracht dat Sálomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Sálomo de 1geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver en het goud en al de vaten legde hij onder de schatten van het huis Gods.

1Hebr. heiligheden, dat is, die den Heere geheiligd waren. Zie 1 Kon. 7 op vers 51.

22Toen vergaderde Sálomo de oudsten van Israël en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen onder de kinderen Israëls, te Jeruzalem, om de ark des 3verbonds des HEEREN 4op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion.

2Vgl. dit verhaal met 1 Kon. 8:1, enz., en zie daar de aantt. die tot deze plaats mede behoren.

3De reden dezer benaming zie Num. 10 op vers 33.

4Te weten in den tempel, in denwelken men met trappen moest opklimmen.

3En alle mannen Israëls verzamelden zich tot den koning op het feest, hetwelk was in de 5zevende maand.

5Genoemd 1 Kon. 8:2 Ethanim, meest overeenkomende met onzen september. Zie aldaar de aant.

4En al de oudsten van Israël kwamen, en de 6Levieten namen de ark op.

6Namelijk de priesters uit het geslacht van Levi. Vgl. vss. 5, 7. 1 Kon. 8:3; insgelijks zie Num. 4 op vers 15.

5En zij brachten de ark en de tent der samenkomst opwaarts, mitsgaders al de 7heilige vaten die in de tent waren; deze brachten de priesters en Levieten opwaarts.

7Hebr. vaten der heiligheid, dat is, heilige vaten, alzo genoemd omdat zij tot een heilig gebruik verordend waren. Zie Lev. 16 op vers 4.

6De koning Sálomo nu en de ganse vergadering Israëls, die bij hem vergaderd waren voor de ark, offerden 8schapen en runderen, die vanwege de menigte niet konden geteld noch gerekend worden.

8Zie van de eigen betekenis dezer woorden Gen. 12 op vers 16.

7Alzo brachten de priesters de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de 9aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder 10de vleugelen der cherubs.

9Dat is, het binnenste deel des tempels, terstond in het volgende genaamd het heilige der heiligen. Waarom het de aanspraakplaats heette, is te zien 1 Kon. 6 op vers 5.

10Zie de aantt. op 1 Kon. 6:27; 8:6.

8Want de cherubs spreidden de beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubs overdekten de ark en haar 11handbomen van boven.

11Zie van deze Ex. 25:13, 14, 15.

9Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de 12hoofden der handbomen gezien werden 13uit de ark, vóór aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij was daar 14tot op dezen dag.

12Dat is, de uiterste einden.

13Te weten, alzo de einden der handbomen daaruit voortgetrokken en uitgeschoven waren. Zie hiervan breder 1 Kon. 8 op vers 8.

14Dat is, tot de verbranding des tempels, geschied door de Babyloniërs.

1015Er was niets in de ark dan alleen de twee tafelen, die Mozes bij 16Horeb daarin gedaan had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypte uitgetogen waren.

15Zie de verklaring hiervan 1 Kon. 8 op vers 9.

16In de woestijn, in het leger der Israëlieten, waar de ark met haar toebehoren is gemaakt geweest. Zie van dezen berg ook Num. 10 op vers 33.

11En het geschiedde als de priesters uit het 17heilige uitgingen (want al de priesters die gevonden werden, 18hadden zich geheiligd, zonder de 19verdelingen te houden;

17Zie 1 Kon. 8 op vers 10.

18Dat is, hadden zich naar de ordinantie der wet gereinigd en bereid tegen deze plechtige handeling van het inwijden des tempels, hetwelk geschied was door gebeden, vasten, wassing der klederen, onthouding van de huwelijksgemeenschap. Vgl. Gen. 35:2 en zie de aant.; insgelijks Ex. 19:10 en de aant.

19Versta de onderscheiding der beurten, die de priesters in het bedienen van hun ambt onderhouden moesten, volgens de orde van David gesteld 1 Kronieken 24. Deze konden zij nu niet volgen in dit buitengewone werk, waaraan zij allen moesten bezig zijn.

12En de Levieten die zangers waren van hen allen, van 20Asaf, van Heman, van Jedúthun en van hun zonen en van hun broederen, in fijn linnen gekleed, met cimbalen en met luiten 21en harpen, stonden tegen het oosten des altaars, en met hen tot honderd en twintig priesters toe, trompettende met trompetten);

20Dezen zijn opperzangmeesters geweest, en zeer wijze lieden uit den stam van Levi, hebbende onder zich vele andere zangers, en onder deze hun zonen, enz. Zie van dezelve 1 Kron. 25:1, 2, enz.

21Anders: citers.

13Het geschiedde dan als zij 22eenpariglijk trompetten en zongen om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE, en als zij de stem verhieven met trompetten en met cimbalen en andere muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, 23dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN.

22Hebr. als één, te weten mens.

23Men meent dat zij zongen en speelden op de muzikale instrumenten den 136sten psalm; in denwelken de verzen met deze woorden geëindigd worden. Het kan ook zijn, dat zij nog enige andere psalmen gezongen en daarbij deze woorden gevoegd hebben, als den 96sten, den 105den, enz. Vgl. 1 Kron. 16:7, 8, enz.

14En de priesters konden vanwege die wolk niet staan om te dienen; want de 24heerlijkheid des HEEREN had het huis Gods vervuld.

24Zie Num. 14 op vers 10.