HET TWEEDE BOEK DERKRONIEKEN

HOOFDSTUK 16.

Asa verzoekt hulp aan den koning van Syrië tegen Baësa, den koning Israëls, vs. 1, enz. En krijgt haar, 4. Waarover hij van den profeet Hanani bestraft wordt, 7. Dien hij daarom in de gevangenis werpt, 10. Zijnde krank geworden, steunt meer op de medicijnmeesters dan op den Heere, 12. Sterft eindelijk, en wordt met grote kostelijkheid begraven, 13.


Drie zonden van Asa

1INa het zes en dertigste jaar 1van het koninkrijk van Asa toog Báësa, de koning van Israël, op tegen Juda en 2bouwde 3Rama, opdat hij 4niemand toeliet 5uit te gaan en 6in te komen tot Asa, den koning van Juda.

1Zie 2 Kron. 15 op het laatste vers.

2Dat is, sterkte. Alzo 2 Kron. 11:5; 14:6; en onder, vers 5.

3Een stad gelegen op een hoogte in den stam van Benjamin, niet ver van Silo, Joz. 18:25.

4Te weten van de tien stammen, waarover hij koning was; want dewijl velen zagen, dat de oprechte godsdienst onder Asa opgericht was en dat de Heere met hem was, zijn er velen tot Asa naar Juda overgelopen. Velen kwamen ook naar Jeruzalem, om op de feesten en anderszins God te dienen. Dit heeft Baësa hiermede willen beletten. Zie 2 Kron. 15:9. Hebr. om niet toe te laten den uitganger en inganger.

5Te weten uit zijn koninkrijk naar Juda.

6Te weten van Juda in zijn land.

a 1 Kon. 15:17.

2Toen bracht Asa het zilver en het goud voort uit de schatten van het huis des HEEREN en van het huis des konings, en zond tot Benhadad, den koning van Syrië, die te 7Damascus woonde, zeggende:

7Hebr. Darmesek.

38Er is een verbond tussen mij en tussen u, en tussen mijn vader en tussen uw vader. Zie, ik zend u zilver en goud; ga heen, 9maak uw verbond teniet met Báësa, den koning van Israël, dat hij van tegen mij 10aftrekke.

8Anders: Er zij een verbond, enz., als tussen, enz.

9Dat is, breek den vrede dien gij met hem hebt, en doe hem oorlog aan, opdat hij mij met vrede late.

10Hebr. optrekke.

4En Benhadad hoorde naar den koning Asa en zond de oversten der heiren die hij had, tegen de steden van Israël, en zij sloegen 11Ijon en Dan en Abel-Maïm, en alle 12schatsteden van Naftali.

11Zie van deze stad en de volgende 1 Kon. 15 op vers 20.

12Dat is, ammunitiesteden. Zie 1 Kon. 9 op vers 19. Hebr. schathuizen der steden.

5En het geschiedde als Báësa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en zijn werk staakte.

6Toen nam de koning Asa 13gans Juda, en zij droegen weg de stenen 14van Rama en het hout daarvan, waarmede Báësa gebouwd had; en 15hij bouwde daarmede 16Geba en 17Mizpa.

13Dat is, die tot den stam van Juda behoorden. Zie 1 Kon. 15 op vers 22.

14Dat is, met dewelke de koning Israëls Rama sterken wilde. Alzo in het volgende het hout daarvan.

15Namelijk de koning Asa, 1 Kon. 15:22.

16Namelijk Geba Benjamins, 1 Kon. 15:22. Zie aldaar de aant.

17Zie Richt. 11:11.

7En in denzelven tijd kwam de 18ziener 19Hanáni tot Asa, den koning van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund hebt op den koning van Syrië en niet gesteund hebt op den HEERE uw God, daarom is het heir des konings van Syrië 20uit uw hand ontkomen.

18Zie van dezen naam 2 Kron. 9 op vers 29.

19Deze was de vader van den profeet Jehu, 2 Kron. 19:2.

20Want anderszins zoudt gij beiden, zowel den koning van Syrië als van Israël, overwonnen hebben, gelijk gij de Moren gedaan hebt. Anders: ontgaan, onttrokken. Waarvan de zin zou zijn: Gij hebt verloren moeite en kosten gedaan, met de Syriërs tot uw hulp te roepen. Want ofschoon zij nu met hun inval den koning Baësa verhinderd hebben, in zijn fortificatie voort te gaan, nochtans, als zij zullen vertrokken zijn, zullen zij u niet helpen in den oorlog dien Baësa tegen u hervatten zal. Zie het einde van het volgende 9de vers.

8Waren niet de Moren en de Libiërs 21een groot heir 22met zeer vele wagens en ruiters? Toen gij nochtans op den HEERE steundet, heeft Hij hen in uw hand gegeven.

21Hebr. tot een heir, tot of in menigte.

22Zie 2 Kron. 14:9.

9Want den HEERE aangaande, bZijn 23ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen welker hart 24volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van nu af zullen oorlogen 25tegen u zijn.

23Versta Zijn voorzienigheid, waardoor Hij ziet en weet wat in alle landen geschiedt, niet alleen in het gemeen, maar ook in het bijzonder, acht nemende op eens iegelijks doen. Zie gelijke spreuk Zach. 4:10.

24Hoedanig de volmaaktheid der vromen in dit leven is, zie 1 Kon. 8 op vers 61. Hiermede nu schijnt gezegd te zijn, dat Asa's hart niet oprecht noch volkomen tot den Heere was, tegen hetgeen wij lezen 1 Kon. 15:14. 2 Kron. 15:17. Maar zie de vergelijking 1 Kon. 15 op vers 14.

25Te weten van den koning Baësa. Zie 1 Kon. 15:16.

b Job 34:21. Spr. 5:21; 15:3. Jer. 16:17; 32:19.

10Doch Asa werd toornig tegen den ziener en legde hem in 26het gevangenhuis, want hij was hierover tegen hem 27ontsteld; daartoe 28onderdrukte Asa enigen uit het volk terzelfder tijd.

26Hebr. in het huis des omkerens of uitroeiens, dat is, in den kerker, waar men die insloot die uitgeroeid of gedood zouden worden. Hij achtte dat de profeet zijn koninklijke majesteit tekortgedaan en daarom den hals verbeurd had. Sommigen zetten dit over: het stokhuis, waar men de gevangenen in den stok of boeien sloot. Hetzelfde woord staat ook Jer. 20:2; 29:26.

27Hebr. in ontsteltenis, te weten door toornigheid. Zie van de eigen betekenis van dit woord Gen. 40 op vers 6.

28Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk iets of iemand in stukken stoten, te gronde werpen, vertrappen, verdrukken.

11En zie, de geschiedenissen van Asa, de 29eerste met de laatste, zie, zij zijn beschreven in het boek der koningen van Juda en Israël.

29De eerste zijn goed geweest en prijzenswaardig; de laatste hadden grote gebreken en waren dienvolgens berispelijk. In het voorstaan van den zuiveren godsdienst was hij wel trouw en gestadig, maar zijn vertrouwen was klein op God, en zijn strafheid tegen enigen onder het volk groot.

12Asa nu werd in het negen en dertigste jaar van zijn koninkrijk krank aan zijn voeten; tot op het hoogste toe was zijn krankheid; daartoe ook 30zocht hij den HEERE niet in zijn krankheid, maar de 31medicijnmeesters.

30Dat is, hij vraagde den Heere niet om raad door enigen profeet; hij vernederde zich niet door bekentenis van zijn zonden, hij steunde op den Heere niet en riep Hem niet aan naar behoren; maar hij verliet zich slechts op de medicijnmeesters en menselijke hulp.

31Hebr. in of van de medicijnmeesters.

13Alzo ontsliep Asa met zijn vaderen; en hij stierf in het een en veertigste jaar zijner regering.

14En zij begroeven hem in zijn 32graf, dat hij voor zich gegraven had in de stad Davids, en legden hem op het bed, hetwelk hij gevuld had met specerijen en dat van verscheidene soorten, naar apothekerskunst toebereid; en zij 33brandden over hem een gans grote branding.

32Hebr. graven. Vgl. 2 Kon. 22:20 en zie de aant.

33Dat is, zij vereerden hem in zijn begrafenis met het branden van kostelijke en welriekende specerijen. Vgl. 2 Kron. 21:19. Jer. 34:5.