HET TWEEDE BOEK DERKRONIEKEN

HOOFDSTUK 10.

Rehabeam trekt naar Sichem, om van het volk, dat aldaar vergaderd was, koning gemaakt te worden, vs. 1, enz. Het volk begeert door Jerobeam verlichting van de zware lasten, 2. Rehabeam volgende den raad niet der oude, maar der jonge heren, geeft het volk een hard antwoord, 6. Daarom vallen tien stammen van hem af, 16. En stenigen zijn commissaris Hadoram, maar hij vlucht naar Jeruzalem, 18.


De scheuring van het rijk

1ENa 1Rehábeam toog naar 2Sichem; want het ganse Israël was te Sichem gekomen om hem koning te maken.

1De bredere verklaring van dit hoofdstuk is te vinden 1 Koningen 12, alwaar deze historie eerst beschreven is.

2Zie Gen. 12 op vers 6.

a 1 Kon. 12:1.

2Het geschiedde nu als Jeróbeam, de zoon van Nebat, dat hoorde b(dezelve nu was in Egypte, alwaar hij 3van het aangezicht van den koning Sálomo gevloden was), dat Jeróbeam uit Egypte 4wederkeerde;

3Uit vrees voor Salomo, die hem zocht te doden, misschien vernomen hebbende de profetie van Ahia, 1 Kon. 11:40.

4Welverstaande niet terstond als hij hoorde dat Salomo overleden was, maar als hij van de Israëlieten ontboden was. Zie 1 Kon. 12:2, 3, en hier het volgende vers.

b 1 Kon. 11:40.

3Want zij 5zonden heen en lieten hem roepen; zo kwam Jeróbeam met het ganse Israël, en spraken tot Rehábeam, zeggende:

5Te weten boden.

4Uw vader heeft ons juk 6hard gemaakt; nu dan, 7maak gij uws vaders harden dienst en zijn zwaar juk dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen.

6Versta dit van de burgerlijke lasten. Want zij moesten Salomo zijn onderhoud opbrengen, die zeer kostelijk hof hield. Zie 1 Kon. 4:7, enz., en voornamelijk vss. 22, 23.

7Hebr. verlicht of licht van uws vaders harden dienst en van zijn zwaar juk. Alzo vers 9. Men kan dit ook aldus overzetten: minder van den harden dienst uws vaders; en alzo in het volgende.

5En hij zeide tot hen: Komt over drie dagen weder tot mij. En het volk ging heen.

6En de koning Rehábeam hield raad met de oudsten, die gestaan hadden voor het aangezicht van zijn vader Sálomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden dat men dit volk antwoorden zal?

7En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij dit volk 8goedertieren en jegens hen goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden spreken, zo zullen zij 9te alle dagen uw knechten zijn.

8Hebr. voor goed of ten goede, dat is, genegen tot goedertierenheid, vriendschap en weldadigheid. Vgl. Neh. 5:19. Ps. 86:17.

9Dat is, zolang als gij leeft.

8Maar hij verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield raad met 10de jongelingen die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht stonden.

10Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 44 op vers 20. Deze jonge heren moeten redelijk bedaagd geweest zijn, dewijl Rehabeam, met denwelken zij opgewassen waren, een en veertig jaren oud was, toen hij aan de regering kwam, 1 Kon. 14:21. 2 Kron. 12:13.

9En hij zeide tot hen: Wat raadt gijlieden dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter?

10En de jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: 11Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lendenen.

11Zie de verklaring 1 Kon. 12 op vers 10.

11Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; 12mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik 13zal u met 14schorpioenen kastijden.

12Zie 1 Kon. 12 op vers 11.

13Deze woorden zijn hier en vers 14 ingevoegd uit 1 Kon. 12:11, 14. Zie ook aldaar op vers 11 de verklaring derzelve.

14Dat is, met geselen, die scherpe en kromme haken hebben, om het vlees ijselijk te verscheuren, gelijk de schorpioenen met hun kromme en scherpe staarten dodelijke wonden geven.

12Zo kwam Jeróbeam en al het volk tot Rehábeam op den derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag.

13En de koning antwoordde 15hun hardelijk; want de koning Rehábeam verliet 16den raad der oudsten.

15Dat is, het volk, dat met Jerobeam tot den koning gekomen was, 1 Kon. 12:13.

16Namelijk dien zij hem geraden hadden; gelijk staat 1 Kon. 12:13, en zie den raad vers 7.

14En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.

15Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want deze 17omwending was van God, opdat de HEERE Zijn woord bevestigde, chetwelk Hij door den 18dienst van Ahía, den Siloniet, gesproken had tot Jeróbeam, den zoon van Nebat.

17Het Hebreeuwse woord nesibbah, hetwelk wij hier hebben, is naar sommiger gevoelen nagenoeg van enerlei betekenis met sibbah, dat 1 Kon. 12:15 staat; gelijk zij ook zijn van enerlei oorsprong. Zij betekenen beide omwending, omgang, omkering; insgelijks oorzaak. Versta dan door deze omwending het werk dat alhier geschiedde, waardoor de Israëlieten zich omgekeerd hebben van het huis Davids; voor zover de oorzaak daarvan geweest is in Gods rechtvaardig oordeel, straffende de zonden der mensen. Zie hiervan breder de verklaring 1 Kon. 12 op vers 15.

18Hebr. de hand.

c 1 Kon. 11:31.

16Toen het 19ganse Israël zag dat de koning naar hen niet hoorde, zo 20antwoordde het volk den koning, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; eenieder naar uw tenten, o Israël; voorzie nu uw huis, o David. Zo ging het ganse Israël naar zijn tenten.

19Welverstaande, uitgenomen den stam van Juda en de Israëlieten die daaronder ressorteerden; van dewelke gesproken wordt in het volgende vers.

20Het Hebreeuwse woord is ook voor antwoorden genomen zonder het woord dabar bij zich te hebben, Job 13:22; 33:32, maar het wordt erbij gevonden 1 Kon. 12:16.

17Doch aangaande de kinderen van Israël die in de steden van Juda woonden, over die regeerde Rehábeam ook.

18Toen 21zond de koning Rehábeam 22Hadóram, die over de 23schatting was, en de kinderen Israëls stenigden hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehábeam verkloekte zich om op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte.

21Te weten om de verstoorde Israëlieten tevreden te stellen en tot de gehoorzaamheid van het huis Davids weder te brengen.

22Ook genaamd Adoram, 1 Kon. 12:18; insgelijks (naar eniger gevoelen) Adoniram, 1 Kon. 4:6.

23Versta de persoonlijke schatting; waarvan zie 1 Kon. 5:13, 14.

19Alzo vielen de Israëlieten van het huis van David af, 24tot op dezen dag.

24Dat is, welke afval en ontrouw misdrijf nog duurt tot op dezen dag, te weten als dit geschreven werd.