DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 7.

1 De apostel trekt uit de voorgaande beloften Gods een nieuwe vermaning tot heiligmaking. 2 En verantwoordt wederom zijn wandel onder hen. 3 Betuigt zijn bijzondere genegenheid jegens hen, ook zelfs in het midden van alle verdrukkingen, en verzekert ook zich van de hunne jegens hem. 6 In welk gevoelen hij door Titus' komst en getuigenis meer is gesterkt. 8 En hoewel hij hen door zijn ernstige bestraffing tevoren bedroefd had, zo bekent hij dat deze droefheid nochtans een droefheid naar God is geweest. 10 Hetwelk hij bewijst uit de vruchten van dezelve droefheid. 13 En uit de blijdschap van Titus na zijn wederkeren. 14 Die alles alzo bij hen had bevonden gelijk de apostel van hen had vertrouwd.


1DEWIJL wij dan 1deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting 2des vleses en des geestes, 3voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods.

1Namelijk waarvan in het einde van het voorgaande hoofdstuk is gesproken.

2Dat is, des lichaams en der ziel; gelijk hoererij, afgoderij, enz., beide lichaam en ziel besmetten. Zie 1 Kor. 6:20.

3Dat is, meer en meer volbrengende door het voortbrengen van de vruchten derzelve. Zie Joh. 15:1, 2.

Paulus' zorg en blijdschap

24Geeft ons plaats; wij hebben niemand 5verongelijkt, wij hebben niemand 6verdorven, wij hebben bij niemand 7ons voordeel gezocht.

4Dat is, geeft onze vermaning plaats. Of: geeft ons plaats in uw hart, gelijk wij u doen in het onze. Zie 2 Kor. 6:11, 12, 13.

5Namelijk door heerschappijzucht over u.

6Namelijk door valse leringen of kwade voorbeelden.

7Namelijk door pluimstrijkingen, om gewin van u te hebben. Zie van de eigenschap van dit woord 2 Kor. 2:10. Deze zijn de drie fouten waardoor hij meteen de valse apostelen beschrijft.

3Ik zeg dit niet 8tot uw veroordeling; want ik heb atevoren gezegd dat gij in onze harten zijt, om 9tezamen te sterven en tezamen te leven.

8Namelijk alsof gij ondankbaar of trouweloos jegens mij geweest waart; of alsof ik mij van u beklaagde; maar (wil hij zeggen) om den valsen apostelen, die mij bij u zoeken verdacht te maken, den mond te stoppen, en om mijn zorg over u te bewijzen, gelijk vers 12 wordt verklaard.

9Een manier van spreken waardoor de meeste liefde en gunst jegens iemand wordt uitgedrukt, namelijk dat hij bereid is met hem te leven en te sterven.

a 2 Kor. 6:11, 12, 13.

4Ik heb veel vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting, bik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking.

b Matth. 5:12. Hand. 5:41. Filipp. 2:17. Kol. 1:24.

5Want ook als wij in Macedónië gekomen zijn, zo heeft 10ons vlees geen rust gehad, cmaar wij waren in alles verdrukt: vanbuiten was 11strijd, vanbinnen 12vrees.

10Dat is, ons lichaam. Niet dat de ziel niet mede haar deel heeft aan de verdrukkingen, maar omdat de vervolgingen meest op den uitwendigen mens aangericht worden, en God intussen den geest dikmaals verkwikt en vertroost.

11Namelijk die ons aangedaan werd van de heidenen en Joden, die buiten de gemeente waren.

12Namelijk door de zorg die wij hadden van de zwarigheden die binnen de gemeente gerezen waren, 2 Kor. 11:28, 29. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Kor. 5:12.

c Hand. 16:19, 23.

6dDoch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost 13door de komst van Titus;

13Namelijk die ons tegen de vervolging vanbuiten door zijn tegenwoordigheid heeft gesterkt, en van den stand uwer gemeente vanbinnen en van uw genegenheid tot ons beter heeft onderricht, gelijk het volgende vers verklaart.

d 2 Kor. 1:4.

7En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting met welke hij over u vertroost is geweest, als hij ons verhaalde 14uw verlangen, 15uw kermen, 16uw ijver voor mij; alzo dat ik te meer verblijd ben geweest.

14Namelijk naar mijn komst tot u.

15Namelijk over mijn verdrukkingen en ongenoegen.

16Namelijk tegen de ongehoorzamen; en ook in het aannemen van de bestraffingen en vermaningen in den voorgaanden brief tot u door mij gedaan; waarvan hij in de volgende verzen breder handelt.

Een heilzame droefheid

8Want hoewel ik u 17in den zendbrief bedroefd heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij 18berouwd heeft; want ik zie dat dezelve zendbrief, hoewel voor een kleinen tijd, u bedroefd heeft.

17Namelijk door mijn ernstig schrijven en bestraffen over het dulden van den bloedschender en andere gebreken onder u. Zie 1 Korinthe 5, en vervolgens.

18Dat is, wee gedaan heeft, dat ik zo hard moest schrijven; gelijk het een vader wee doet wanneer hij zijn kinderen hard moet bestraffen, hoewel hij zulks met recht doet en tot hun best.

9Nu verblijd ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, 19zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt.

19Of: opdat gij in geen ding schade van ons zoudt lijden.

10eWant de droefheid 20naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar 21de droefheid der wereld werkt den dood.

20Dat is, die van God komt, Gode aangenaam is, en den zondaar tot God brengt; wanneer namelijk het hart des zondaars daarover recht bedroefd is, dat hij God zijn Vader door zijn zonde vertoornd heeft, met een vertrouwen van de vergeving derzelve door Christus Jezus, vergezelschapt met een vast voornemen van de zonde te vlieden; gelijk de voorbeelden van David, den verloren zoon, de zondares, Petrus en anderen uitwijzen.

21Dat is, welke in wereldse mensen is, om het verlies van wereldse zaken, of die uit vrees voor Gods straf alleen wordt veroorzaakt, waarop verharding in de zonde, wanhoop en eindelijk de verdoemenis zelve volgt, gelijk in Kaïn, Achitofel, Achab, Judas en dergelijken te zien is.

e 2 Sam. 12:13. Matth. 26:75. Luk. 18:13.

11Want zie, ditzelve dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote 22naarstigheid heeft het in u gewrocht! Ja 23verantwoording, ja 24onlust, ja 25vrees, ja 26verlangen, ja 27ijver, ja 28wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen 29rein te zijn in deze 30zaak.

22Of: zorgvuldigheid en bekommering over de zonde die begaan was, om die te beteren.

23Of: verontschuldiging; namelijk dat zulks niet was geschied uit moedwil of toestemming van de begane zonde.

24Of: bezwaardheid over dezelve zonde, verdrietelijkheid, kwalijkneming.

25Namelijk van de Goddelijke en kerkelijke straf over die zonde, zo zij niet werd gebeterd.

26Dat is, gewilligheid en bijzondere begeerte om dezelve te beteren.

27Namelijk in het volbrengen van hetgeen de apostel hun bevolen had tot wering van deze ergernis.

28Dit kan verstaan worden van de kerkelijke straf zelve over deze zonde, of ook van het verdriet dat zij hierover hebben bewezen, hetwelk als een wraak was over henzelven, dat zij tevoren zo nalatig hierin geweest waren.

29Namelijk niet van alle fouten, want nalatigheid is ook een fout, maar van enig genoegen daaraan te hebben, of van moedwilliglijk daarin gehandeld te hebben.

30Of: handel, daad.

12Hoewel ik dan aan u geschreven heb, 31dat is niet om diens wil 32die onrecht gedaan had, noch om diens wil 33dien onrecht gedaan was, maar opdat 34onze vlijtigheid 35voor u bij u openbaar zou worden in de tegenwoordigheid Gods.

31Namelijk zozeer of voornamelijk. Een manier van spreken gelijk 1 Kor. 9:9, 10.

32Dat is, van den persoon die de bloedschande gedaan heeft. Of: van degenen die hun broeders voor ongelovige rechters getrokken of verongelijkt hadden.

33Hierdoor verstaan sommigen den vader van dezen persoon, wiens huisvrouw hij bij zich genomen had. Anderen verstaan het van die dien ongelijk geschied was voor het gericht der ongelovige overheden, waarvan hij geschreven had, 1 Kor. 6:1, enz.

34Dat is, onze zorg voor den welstand en goeden naam van de ganse gemeente. Anderen lezen: uw vlijtigheid voor ons.

35Of: aan u, dat is, die tot uw dienst aangewend is.

13Daarom zijn wij vertroost geworden over uw vertroosting; en zijn nog overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest 36van u allen verkwikt is geworden.

36Namelijk ziende hoe gewillig gij geweest zijt om mijn vermaningen en zijn persoon aan te nemen en hem alle gunst te bewijzen.

14Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem dien ik bij Titus geroemd heb, 37waarheid geworden.

37Dat is, waarachtig bevonden.

15En zijn 38innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij u aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen.

38Gr. ingewanden, dat is, genegenheid en liefde. Een Hebreeuwse wijze van spreken.

16Ik verblijd mij dan dat ik in alles 39van u vertrouwen mag hebben.

39Gr. in u vertrouw.