DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 3.

1 De apostel geeft reden waarom hij den dienst des Evangelies in het einde van het voorgaande hoofdstuk zo hoog had verheven, en beroept zich eerst op de bevinding van de Korinthiërs zelven, die door dezen zijn dienst tot Christus bekeerd waren. 5 Doet daarbij dat deze kracht niet uit hem, maar uit God was. 6 Bewijst hetzelve voorts door een vergelijking van den dienst van Mozes, dien hij een dodende letter in stenen tafelen gedrukt en een bediening der verdoemenis noemt, die niet blijft; en van den dienst der apostelen, dien hij een dienst des Geestes, des levens en der rechtvaardigheid noemt, en die altijd blijft. 13 Verklaart dat op het aangezicht van Mozes een deksel lag, en ook op het lezen der wet, zodat de Joden het einde daarvan niet verstonden. 16 Welk deksel van hen zal geweerd worden als zij tot God zullen bekeerd zijn. 17 Maar dat de dienst des Nieuwen Testaments klaar is, en een middel waardoor de Geest des Heeren krachtig is tot onze vernieuwing.


Dienaars des Nieuwen Testaments

1BEGINNENa 1wij onszelven wederom 2u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, 3brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u?

1De apostel spreekt hier in het meervoud, omdat deze brief niet alleen in zijn naam, maar ook in den naam van Timotheüs is geschreven. Zie 2 Kor. 1:1.

2Gr. recommanderen.

3Of: recommandaties, om ons en onzen dienst bij u en anderen aangenaam te maken.

a 2 Kor. 5:12; 10:8.

24Gijlieden zijt onze brief, 5geschreven in onze harten, bekend en gelezen 6van alle mensen;

4Dat is, uw bekering en andere bijzondere gaven, die door onzen dienst onder u zijn teweeggebracht, zijn getuigen van de waardigheid van onzen dienst, zowel bij u als bij anderen; gelijk in het volgende vers breder verklaard wordt.

5Dit zegt de apostel vanwege de liefde, die hij met Timotheüs en Silvanus hun toedroeg, en de achting waarin zij bij hen waren.

6Namelijk die uw bekering en gaven aanmerken en verstaan.

3Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, 7en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet 8met inkt, maar door den Geest 9des levenden Gods, niet b10in stenen tafelen, cmaar 11in vlezen tafelen des harten.

7Gr. door ons bediend geworden.

8Namelijk gelijk men andere brieven pleegt te schrijven.

9Dat is, Die niet alleen Zelf het leven heeft, maar ook hetzelve mededeelt dengenen in welke Hij door Zijn Geest werkt en Zijn wetten inschrijft, Jer. 31:33. Hebr. 8:10.

10Paulus ziet hier op het schrijven der wet Gods in de twee tafelen des verbonds, Ex. 24:12, welk uiterlijk inschrijven de harten der verdorven mensen niet kon bekeren. Zie Rom. 8:3. Gal. 3:21.

11Hierdoor wordt niet verstaan hetgeen vlees of vleselijk, dat is, verdorven, in Gods Woord menigmaal genaamd wordt, maar wordt hier genomen voor harten die door Gods Geest zijn bekwaam gemaakt en vernieuwd om het woord des Evangelies met het geloof aan te nemen, gelijk Ez. 36:26, en gelijk de goede aarde, waarvan Christus spreekt Matth. 13:23, waarom de apostel ook zegt in het Grieks sarkinais, niet sarkikais.

b Ex. 24:12; 34:1. c Jer. 31:33. Ez. 11:19; 36:26. Hebr. 8:10.

4En 12zodanig een vertrouwen hebben wij door Christus bij God.

12Namelijk van de kracht en van de vruchten van onzen dienst onder u.

5Niet dat wij 13van onszelven bekwaam zijn iets 14te denken, als uit onszelven; maar donze bekwaamheid is uit God;

13Dat is, door onze eigen wijsheid of natuurlijke scherpzinnigheid.

14Of: te bedenken, namelijk dat bekwaam zou zijn om de harten van de mensen te bekeren, of om ons en anderen tot de zaligheid te brengen. Zie Joh. 15:4, 5. Filipp. 2:13.

d Filipp. 2:13.

6Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn edienaars fdes 15Nieuwen Testaments, niet 16der letter, maar 17des Geestes; want de letter 18doodt, maar de Geest 19maakt levend.

15Of: verbonds. Alzo wordt genaamd het verbond der genade, in hetwelk God Zijn volk belooft de vergeving der zonden en de rechtvaardigheid door het geloof in Christus, mitsgaders ook de vernieuwing door den Heiligen Geest, Wiens kracht zich in de predicatie van het Evangelie aan de harten der uitverkorenen openbaart, gelijk beloofd wordt Jer. 31:31. Ez. 36:25, waarom ook het Evangelie een dienst des Geestes en des levens, vss. 6, 8, en der rechtvaardigheid, vers 9, wordt genaamd.

16Dat is, des verbonds van de wet, hetwelk letter genaamd wordt, omdat de wet alleen met letteren in stenen tafelen geschreven is, gelijk in het volgende vers verklaard wordt.

17Dat is, der leer en predicatie van het Evangelie, waardoor de Heilige Geest het geloof in ons werkt. Zie Hand. 16:14. Gal. 3:2, 3, enz.

18Namelijk omdat de wet, hoewel zij den weg tot het leven aanwijst, den verdorven mens de kracht niet toebrengt om die te onderhouden, noch beloften om den overtreder de zonden te vergeven, maar vervloekt een iegelijk die niet blijft in al wat er geschreven is, Gal. 3:10, en overtuigt ons van onze overtreding, en dienvolgens dat wij des doods, die den overtreders wordt gedreigd, waardig en denzelven onderworpen zijn, Rom. 7:7, enz. Waarom ook dezelve een bediening der verdoemenis genaamd wordt, vers 9. Zie hiervan breder Rom. 8:2, 3, 4; 10:3, 4, 5. Gal. 3:5, enz.; 4:21, enz. Hebr. 8:6, enz., waar de apostel het onderscheid van deze twee verbonden nader verklaart.

19Dat is, het Evangelie wijst niet alleen aan den weg tot het leven en de zaligheid, door het geloof in Jezus Christus, maar is ook vergezelschapt met de kracht des Heiligen Geestes, waardoor het geloof in de uitverkorenen gewrocht en bewaard wordt, en zij uit den dood der zonden opgewekt en levend gemaakt worden.

e 2 Kor. 5:18. f Hebr. 8:6, 8.

7En indien de bediening des doods, in letteren bestaande gen in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, halzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien 20om de heerlijkheid zijns aangezichts, 21die tenietgedaan zou worden,

20Namelijk heerlijkheid des aangezichts van Mozes, welke, gelijk zij tenietgedaan is, ook een voorbeeld is geweest, dat de wet door hem gegeven, ook zou afgedaan worden. Zie de historie hiervan Ex. 34:30 en vervolgens, welke de apostel duidt als een voorbeeld op de leer van Mozes, in schaduwen en rechtvaardigmakingen der wet bestaande.

21Dit zegt de apostel van de wet van Mozes, niet alleen ten aanzien van de ceremoniën, die maar tot Christus' komst zouden duren, maar ook ten aanzien van de wet der tien geboden, aangaande den vloek, dien zij den overtreders dreigt, en de rechtvaardigmaking, die den daders der wet wordt beloofd; in welke beide leden zij door Christus' dood en gehoorzaamheid moest tenietgedaan worden. Zie vers 11.

g Ex. 24:12; 34:1. Deut. 10:1. h Ex. 34:30.

8Hoe zal niet veelmeer de bediening 22des Geestes in heerlijkheid zijn?

22Zie vss. 6, 9.

9Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veelmeer is de bediening 23der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid.

23Dat is, der rechtvaardigmaking, die alleszins gesteld wordt tegen verdoemenis. Zie Rom. 8:33, 34.

10Want ook 24het verheerlijkte is zelfs niet verheerlijkt in dezen dele, 25ten aanzien van deze uitnemende heerlijkheid.

24Dat is, de wet, die in zichzelve aangezien een bijzondere heerlijkheid heeft, en met heerlijkheid den volke Israëls gegeven is.

25Dat is, vergeleken met de uitnemende heerlijkheid van het woord des Evangelies en zijn kracht in onze harten.

11Want indien hetgeen dat tenietgedaan wordt, in heerlijkheid was, veelmeer is 26hetgeen dat blijft, in heerlijkheid.

26Namelijk het Evangelie, dat blijven zal, zonder aan verandering onderworpen te zijn, totdat Christus zal komen om te oordelen, Matth. 28:19, 20. 1 Kor. 11:26. Openb. 2:25.

Paulus predikt het Evangelie onbewimpeld

12Dewijl wij dan zodanige hoop hebben, zo gebruiken wij veel 27vrijmoedigheid in het spreken,

27Namelijk gevoegd met klaarheid, gelijk dit ook genomen wordt Mark. 8:32. Joh. 10:24; 16:29.

13En doen niet gelijkerwijs iMozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, 28opdat de kinderen Israëls niet zouden sterk zien k29op het einde van hetgeen dat tenietgedaan wordt.

28Met deze woorden wordt eigenlijk Mozes' mening in het dekken zijns aangezichts niet verklaard, waarvan te lezen is Ex. 34:33, maar het oogmerk van Gods voorzienigheid, die dit tot zulk einde heeft gericht en hier laten verklaren.

29Dat is, den binnensten grond, of het doel en oogmerk der wet en der ceremoniën, die op Christus en Zijn rechtvaardigheid haar oogmerk hadden. Want de gehele wet was een leidsman tot Christus, Gal. 3:24. Hetwelk het merendeel der Joden niet verstonden, maar wilden buiten Christus in de gehoorzaamheid van de wet, zo der zeden als der ceremoniën, hun rechtvaardigheid zoeken. En dit is het deksel waarvan de apostel spreekt.

i Ex. 34:35. k Rom. 10:4.

14lMaar hun zinnen zijn 30verhard geworden. Want tot op den dag van heden blijft 31hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, 32hetwelk door Christus tenietgedaan wordt.

30Namelijk door een rechtvaardig oordeel Gods in dit hun gevoelen van de wet van Mozes.

31Dat is, hetzelfde verkeerde verstaan, dat hun de wet gegeven was om door dezelve gerechtvaardigd en geheiligd te worden. Zie Rom. 10:3.

32Namelijk deksel, tenietgedaan wordt door de kennis en den Geest van Christus, wanneer zij tot Christus bekeerd zullen zijn, gelijk vers 16 verklaard wordt. Want alsdan worden zij, gelijk ook wij, tot het recht verstaan der wet gebracht, en in hun harten overtuigd dat de wet te dien einde niet is gegeven, maar dat zij de rechtvaardigheid buiten haar in Christus door het geloof moeten zoeken. Zie Rom. 10:4. Gal. 3:21, enz.

l Jes. 6:10. Ez. 12:2. Matth. 13:11. Hand. 28:26. Rom. 11:8.

15Maar tot den huidigen dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart.

16mDoch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen.

m Matth. 13:11. Rom. 11:23. 1 Kor. 2:10.

17n33De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, 34aldaar is vrijheid.

33Dat is, Jezus Christus is de levendmakende Geest, Die door de kracht van Zijn Heiligen Geest en door de predicatie van het Heilig Evangelie het deksel wegneemt en de harten krachtiglijk tot God bekeert. Of: De Heilige Geest is de Heere, door Wien wij bekeerd en in vrijheid gesteld worden, alzo Hij door Zijn Goddelijke kracht en door de leer des Evangelies, die een bediening des Geestes is, vers 8, zulks in ons werkt, en daartoe van den Heere Christus gezonden wordt, waarom Hij ook de Geest des Heeren genaamd wordt, vss. 17, 18. Of: Christus is het geestelijk wezen en gelijk als de ziel van de ceremoniën der wet; gelijk dit woord Geest ook genomen wordt Joh. 6:63. Of: De Heere Die onze harten tot Christus bekeert en dit deksel wegneemt, is de Heilige Geest. Of: De leer des Evangelies van den Heere Christus is de Geest, Die tegen de letter gesteld wordt, vers 6.

34Namelijk van het deksel der onwetendheid, van het juk der wet en de slavernij der zonde en des doods, Rom. 8:15, 16. Gal. 4:7.

n Joh. 4:24.

18oEn 35wij allen, 36met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, 37als van des Heeren Geest.

35Namelijk die dezen Geest des Heeren ontvangen hebben.

36Hier ziet de apostel wederom op het voorbeeld van Mozes, die het deksel van zijn aangezicht deed, als hij voor den Heere Zelven verscheen, en door dit aanschouwen van God in zijn aangezicht verheerlijkt werd; alzo ook, zegt hij, hebben wij een vrijmoedigen toegang tot God door het Evangelie, hetwelk is als een klare spiegel waarin Gods heerlijk aanschijn van onszelven wordt gezien, en wij naar hetzelfde beeld Gods in ons gemoed meer en meer vernieuwd en verheerlijkt worden.

37Of: als van den Heere den Geest, dat is, van den Geest Die de Heere is, namelijk eenswezens met den Vader en met den Zoon.

o 1 Kor. 13:12. 2 Kor. 5:7.