DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 2.

1 De apostel gaat voort in het verklaren van de redenen waarom hij tot nog toe niet was gekomen, namelijk opdat hij niet met droefheid, maar met blijdschap bij hen wilde zijn. 4 Betuigt dat hetgeen hij tevoren van den bloedschender tot hen geschreven had, met tranen en door liefde tot hen was geschied. 6 Beveelt hun dat zij denzelven vanwege zijn leedwezen nu weder zullen aannemen en vertroosten, opdat hij door te grote droefheid in geen wanhoop vervalle. 12 Verhaalt verder hoe hij het Evangelie te Troas alleen had gepredikt en daarna in Macedonië. 14 En betuigt dat zijn prediking alom Gode een aangename reuk is, zo in degenen die behouden worden, als in degenen die verloren gaan. 17 Dewijl hij hetzelve alom oprechtelijk voorstelt.


1MAAR ik heb dit bij mijzelven voorgenomen, dat ik niet wederom 1in droefheid tot u komen zou.

1Dat is, om u en mij te bedroeven door de kerkelijke straffen die tegen enigen onder u moeten geoefend worden.

2Want 2indien ik ulieden bedroef, wie is het toch die mij zal vrolijk maken, dan degene die van mij bedroefd is geworden?

2Dit zegt hij omdat wanneer een lid der gemeente moet gestraft worden, al de andere leden daarover zich moeten bedroeven. Zie 1 Kor. 5:2.

3En 3ditzelve heb ik u 4geschreven, opdat ik daar komende, niet zou droefheid hebben 5van degenen van welke ik moest verblijd worden; avertrouwende van u allen 6dat mijn blijdschap u aller blijdschap is.

3Namelijk van het wegnemen en beteren der gebreken onder u.

4Namelijk in mijn eersten brief, hfdst. 5.

5Dit zegt hij niet alleen van den bloedschender, maar van al de Korinthiërs, die deze en andere gebreken onder zich hadden geduld.

6Dat is, de oorzaak van mijn blijdschap, namelijk het weren van zodanige ergernissen, ook zou zijn een oorzaak van uw blijdschap, wanneer namelijk zulke ergernis zou geweerd zijn en de gemeente in goeden stand gebracht.

a 2 Kor. 8:22. Gal. 5:10.

4Want ik heb ulieden uit 7veel verdrukking en benauwdheid des harten met vele tranen geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij 8de liefde zoudt verstaan, die ik overvloediglijk tot u heb.

7Of: groten druk. Dit kan verstaan worden, óf van de gelegenheid des tijds in welken hij den voorgaanden brief schreef, omdat men in den tijd van verdrukking op alles nauwer en beter let, en met meer mededogendheid en rijperen raad schrijft hetgeen men schrijft; óf van de bekommering en droefheid, die de apostel in zijn gemoed gehad heeft over zodanige ergernis als onder hen was wanneer hij den brief schreef.

8Namelijk die niet kon verdragen dat men zou gevoelen dat gij geen behoorlijk mishagen zoudt hebben in zulke fouten. Of dat gij u aan zulke fout zoudt schuldig maken.

Vergiffenis voor een boetvaardige

5Doch indien iemand bedroefd heeft, die heeft 9niet mij bedroefd, maar 10ten dele (opdat ik hem niet bezware) ulieden allen.

9Namelijk alleen.

10Dat is, enigszins. Zo spreekt de apostel van deze fout, niet om die te verkleinen, maar omdat deze persoon nu behoorlijk leedwezen daarvan had, en hij hen tot wederaanneming van denzelven terstond vermanen zou.

6bDen zodanige is 11deze bestraffing genoeg, die van velen geschied is;

11Dit verstaan sommigen van de uiterste kerkelijke straf of ban, die de apostel bevolen had dat men tegen dezen mens zou oefenen, 1 Kor. 5:3, en zij verstaan het woordje genoeg van den korten tijd dien hij deze straf zou hebben gedragen. Doch anderen menen uit al de omstandigheden van dezen tekst, dat deze mens nu door de regeerders der gemeente vermaand en ernstiglijk bestraft zijnde, den kerkelijken ban met zijn boetvaardigheid heeft voorkomen, alzo de ban de uiterste straf is der kerk, en die niet alleen voor velen, maar voor de gehele gemeente moest geschieden, en dat de Korinthiërs Paulus' raad door Titus hierover hebben begeerd, wat zij nu voorts, alzo hij boetvaardig was, in zijn zaak doen zouden, gelijk blijkt uit het volgende zevende hoofdstuk, waarop hij antwoordt, dat deze bestraffing van velen, dat is, van de regeerders der gemeente gedaan, waarop zulk ernstig leedwezen was gevolgd, nu genoeg was, en dat zij hem voorts zouden wederopnemen, om hem door te grote droefheid niet tot wanhoop te brengen.

b 1 Kor. 5:3.

7Alzo dat gij daarentegen hem liever moet 12vergeven en vertroosten, opdat de zodanige door al te overvloedige droefheid niet enigszins worde 13verslonden.

12Dat is, niet verder tegen hem procederen, maar hem weder aannemen en van de uiterste straf ontslaan. Deze woorden van Paulus zien niet op enige macht der kerk om de zonden voor God te vergeven, hetwelk God alleen toekomt, maar om volgens Gods Woord te verklaren dat den boetvaardige de zonden voor God vergeven zijn, en dienvolgens denzulken te vertroosten en zijn ontbinding voor de gemeente, die door hem ontsticht was, te verklaren. Zie Matth. 18:18. Joh. 20:23.

13Dat is, tot zulke droefheid vervalle dat hij daardoor in wanhoop geraken zou.

8Daarom 14bid ik u dat gij 15de liefde aan hem bevestigt.

14Of: vermaan.

15Namelijk die Christus jegens den boetvaardigen zondaar wil bewezen of bevestigd hebben, Matth. 18:21, 22.

9Want daartoe heb ik ook geschreven, opdat ik 16uw beproeving mocht verstaan, of gij 17in alles gehoorzaam zijt.

16Dat is, een proeve van u nemen, en daaruit verstaan uw oprechtheid in dit stuk.

17Dat is, in het onderhouden van al de geboden van Christus, waarvan dit ook een is. Zie Matth. 16:19; 18:15.

10Dien gij nu iets 18vergeeft, dien vergeef ik ook; want zo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven 19om uwentwil, 20voor het aangezicht van Christus, opdat de satan 21over ons geen voordeel krijge.

18Zie hiervan de verklaring vers 7.

19Dat is, om mijn eenstemmigheid met u in het waarnemen van Christus' bevelen en onze onderlinge liefde hierin te betonen.

20Dat is, oprechtelijk als in Christus' tegenwoordigheid, Die alles ziet en hoort. Of: in den Persoon van Christus, gelijk dit woord in 2 Kor. 1:11 is genomen, dat is, in den Naam van Christus. Zie 2 Kor. 5:20.

21Of: opdat wij van den satan niet worden overvallen, overwonnen, ingenomen. Het Griekse woord betekent meer krijgen of hebben dan iemand toekomt, en wordt van de gierigaards voornamelijk gebruikt; en is een gelijkenis genomen van de gierige kooplieden die alle gelegenheden zoeken om de mensen te bedriegen.

11Want 22zijn gedachten zijn ons niet onbekend.

22Dat is, zijn listen, raadslagen of aanslagen, 2 Kor. 10:5, die somwijlen door te grote slapheid der kerkelijke tucht de zondaren in slaap zoekt te wiegen, en somwijlen door te grote strengheid tot wanhoop te brengen.

De aard van Paulus' prediking

12Voorts, cals ik te 23Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij 24een deur geopend was in den Heere, zo heb ik 25geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond;

23Van deze plaats en reis van Paulus zie breder Hand. 16:8, enz.

24Dat is, gelegenheid. Zie 1 Kor. 16:9.

25Namelijk om daar zeer lang te blijven, hoewel Paulus aldaar ook een gemeente gesticht heeft, gelijk blijkt uit het volgende vers en uit 2 Tim. 4:13.

c Hand. 16:8.

13Maar afscheid van hen genomen hebbende, vertrok ik naar Macedónië.

14En Gode zij dank, Die ons 26allen tijd doet 27triomferen 28in Christus, den den 29reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen.

26Dat is, hetzij wij langen tijd, hetzij korten tijd in een plaats het Evangelie prediken.

27Of: overwinnen.

28Dat is, in de zaak van Christus, of: door Christus.

29Dat is, het gerucht of de voortgang; een gelijkenis genomen van de reukoffers des Ouden Testaments, die door vuur ontstoken zijnde, zich verspreidden door den tempel en over de vergadering.

d Kol. 1:27.

15Want wij zijn Gode 30een goede reuk van Christus, in degenen die zalig worden, en in degenen die verloren gaan;

30Dat is, aangenaam en welgevallig, omdat Gods barmhartigheid wordt geopenbaard in degenen die zalig worden, en Zijn rechtvaardigheid in degenen die verloren gaan. Zie Luk. 2:34.

16eDezen wel 31een reuk des doods ten dode, maar genen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen 32bekwaam?

31Dat is, die dodelijk is en hun den dood toebrengt. Niet dat het Evangelie uit zijn natuur iemand den dood toebrengt, want het is een dienst des levens, 2 Kor. 3:6, 7, en een kracht Gods ter zaligheid allen die geloven, Rom. 1:16, maar omdat degenen die ongelovig zijn, door hun eigen moedwilligheid, zich daartegen stellen, en alzo Gods zwaarder oordeel over zich trekken. Zie Joh. 3:36. 1 Petr. 2:7, 8.

32Of: genoegzaam, namelijk uit zichzelven, of door zichzelven, gelijk hierna verklaard wordt, 2 Kor. 3:5, 6.

e Luk. 2:34.

17Want wij 33dragen niet, gelijk velen, het Woord Gods te koop, maar als uit oprechtheid, maar als 34uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het 35in Christus.

33Of: vervalsen niet het Woord Gods. Gr. kapeleuontes, welk woord betekent iets in het klein veil hebben of te koop dragen, en hetzelve, om beter te verkopen, dikwijls een anderen reuk of smaak of schijn geven; en wordt bij gelijkenis ook genomen voor iets onder een valsen reuk of smaak of schijn gelijk als te koop stellen, welke betekenis hier wel past, dewijl de apostel hier betuigt dat hij het Evangelie niet oppronkt, of naar der mensen wil en goeddunken buigt of verdraait, maar hetzelve in oprechtheid en zuiverheid leert, zonder op het behagen van mensen te zien, Gode de uitkomst daarvan bevelende.

34Dat is, uit Gods ingeven en van Godswege, 2 Kor. 5:19.

35Of: van Christus, dewijl Christus is het gehele doel en oogmerk van ons Evangelie, 1 Kor. 2:2.