DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 12.

1 De apostel, om te tonen hoe grote oorzaak hij heeft om boven anderen te roemen, verhaalt hoe hij in den derden hemel is opgetrokken geweest, en aldaar gehoord heeft hetgeen geen mens kan uitspreken. 7 Dat hem daarom tot zijn vernedering een engel satan was gegeven, die hem met vuisten sloeg. 8 Tegen welken hij God driemaal had gebeden, en antwoord bekomen dat Gods genade hem moest genoeg zijn. 10 Dat hij daarom liever roemt in zijn zwakheid en nederigheid. 11 Verontschuldigt zich dat hij wederom moet roemen van de ware merktekenen zijns apostelschaps onder hen. 12 Die zij nochtans inderdaad genoeg gewaargeworden waren. 14 Betuigt dat hij nu ten derden male tot hen zal komen, zonder hen ergens in lastig te willen vallen. 16 Gelijk anderen van hem gezonden, noch ook Titus, hun ergens in lastig zijn geweest. 20 Waarschuwt hen eindelijk dat zij de gebreken van twist, hoogmoed, hoererij, enz., onder zich beteren eer hij komt, opdat hij tot zijn leedwezen niet genoodzaakt zij, zijn apostolische macht over zodanigen te gebruiken.


Paulus roemt in zijn zwakheden

1TE roemen is mij waarlijk 1niet oorbaar; want ik zal komen tot gezichten en openbaringen 2des Heeren.

1Of: voegt mij niet wel, namelijk omdat het roemen een schijn heeft van eigendunk. Versta dan dit: tenware ik tot handhaving mijns apostelschaps daartoe gedwongen werd. Zie hier vss. 11, 12.

2Dat is, die mij de Heere gedaan of vertoond heeft.

2aIk ken een mens 3in Christus, voor veertien jaren (4of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest 5tot in den derden hemel.

3Dat is, die in Christus is, of een Christen. Alzo spreekt hij van zichzelven in den derden persoon, tot een teken van nederigheid, alsof het een zaak ware die buiten hem ware. Anderen nemen dit woord in Christus voor bij Christus, voor een vorm van eed, gelijk vers 19. Rom. 9:1.

4Dat is, of het alleen door een vertrekking van zinnen mij is vertoond in mijn geest, of dat mijn geest voor een tijd uit mijn lichaam in den hemel is opgebracht om zulks te zien en te horen, weet ik niet. Anderen nemen het alzo: Of ik met lichaam en ziel in den hemel ben opgeheven of met de ziel alleen, dat weet ik niet.

5Dat is, in de woonplaats der engelen en heilige zielen, die hij vers 4 het paradijs noemt, bij gelijkenis genomen van het aardse paradijs. Zie Luk. 23:43. Openb. 2:7. De oorzaak waarom dit de derde hemel genaamd wordt, is omdat de lucht de eerste hemel gerekend wordt, de zichtbare hemelen waarin de sterren zijn, de tweede, en de hemel boven al die hemelen de derde. Zie 1 Kon. 8:27.

a Hand. 9:3; 22:17. 1 Kor. 15:8.

3En ik ken een zodanig mens (of het in het lichaam of buiten het lichaam geschied is, weet ik niet, God weet het),

4Dat hij opgetrokken is geweest in het 6paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens 7niet geoorloofd is te spreken.

6Zie vers 2.

7Of: niet kan uitspreken, namelijk omdat zij het begrip des mensen in dit leven te boven gaan; of omdat God zulks niet heeft gewild, alzo deze dingen Paulus alleen gediend hebben om hem te sterken tegen al de zwarigheden, die hem in zijn dienst bejegenden. Anders heeft Paulus den gansen raad Gods van de zaligheid der mensen aan de gemeenten geopenbaard. Zie Hand. 20:27.

5Van den zodanige zal ik roemen, doch van mijzelven zal ik niet roemen, dan 8in mijn zwakheden.

8Dat is, in mijn zwarigheden en verdrukkingen die mij overkomen zijn, gelijk vers 9 en 2 Kor. 11:23, enz., verklaard wordt.

6Want zo ik roemen wil, ik zal niet onwijs zijn, want ik zal de waarheid zeggen; maar ik houd daarvan af, opdat niemand van mij denke boven hetgeen hij ziet dat ik ben, of dat hij uit mij hoort.

7En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zo is mij gegeven 9een scherpe doorn in het vlees, namelijk een 10engel des satans, bdat hij mij 11met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen.

9Gr. scolops, welk woord betekent een scherpen paal of stekeligen splinter of doornachtig hout, dat iemand in de benen of in het vlees steekt, wanneer men door de boomgaarden of bosschages gaat. Het betekent ook somtijds een voetangel, die den paarden of mensen in hun gang wordt voorgeworpen, om hen te verhinderen of vertragen. Beide betekenissen passen wel op Paulus' rede. Zie Num. 33:55. Ez. 28:24.

10Of: een engel satan, die namelijk een instrument is geweest, dat hem deze kwelling tot zijn vernedering aangedaan heeft, gelijk in het voorbeeld van Job te zien is.

11Of: kinnebakslagen geven zou, dat is, versmaadheid en kwelling aandoen. Wat dit nu voor een kwelling geweest is, drukt de apostel niet uit. Sommigen menen dat het de vervolgingen en verdrukkingen zelve zijn geweest; anderen enige pijnen en benauwdheden des lichaams, die hem somwijlen aankwamen; anderen dat het zijn geweest kwellingen en aanvechtingen der ziel. Doch alles is onzeker; dit blijkt alleen uit vss. 9 en 10 dat het enige bijzondere zwakheden geweest zijn der ziel of des lichaams.

b Job 2:6.

8Hierover heb ik den Heere 12driemaal gebeden, opdat hij van mij zou wijken.

12Dat is, meermalen.

9En Hij heeft tot mij gezegd: 13Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid 14volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij 15wone.

13Namelijk waardoor Ik u tegen deze zwakheden alzo sterk, dat gij die overwint. Zie 1 Kor. 10:13.

14Dat is, ten einde gebracht, of: bewezen volmaakt te zijn, gelijk Jak. 2:22.

15Of: over mij wone. Het Griekse woord betekent iets bewonen of omschaduwen als een loofhut of tabernakel.

10Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus' wil; want 16als ik zwak ben, dan ben ik 17machtig.

16Namelijk in mijzelven, door al zulke benauwdheden en kwellingen.

17Namelijk door God, Die mij in het midden derzelve sterkt en troost.

Niet gerust over de gemeente

11Ik ben roemende onwijs geworden; gij hebt mij genoodzaakt; want ik behoorde van u geprezen te zijn; cwant ik ben in geen ding 18minder geweest dan de uitnemendste apostelen, hoewel ik 19niets ben.

18Namelijk door de genade Gods, Die mij geleid en bijgestaan heeft, 1 Kor. 15:10.

19Namelijk van mijzelven, 1 Kor. 3:7.

c 1 Kor. 15:10.

12dDe 20merktekenen van een apostel zijn onder u 21betoond in alle lijdzaamheid, 22met tekenen en wonderen en krachten.

20Namelijk waaraan een rechte apostel van Christus wordt gekend.

21Gr. uitgewrocht.

22Gr. in.

d 1 Kor. 9:2.

13Want wat is er waarin gij minder geweest zijt dan 23de andere gemeenten, eanders dan dat ik zelf u 24niet lastig ben geweest? 25Vergeeft mij dit ongelijk.

23Namelijk die van andere apostelen zijn geplant en gesticht, met welke hij zichzelven hier vergelijkt.

24Namelijk van onderhoud van u te nemen voor mij en degenen die met mij waren.

25Een scherpe berisping door een wijze van spreken waarvan zie 2 Kor. 11:19. Of: deze ongerechtigheid.

e 1 Kor. 9:12. 2 Kor. 11:9.

14Zie, ik ben 26ten derden male gereed om tot u te komen, en zal u niet lastig zijn; fwant ik zoek 27niet het uwe, maar u. Want de kinderen moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen.

26Zie hiervan 2 Kor. 13:1.

27Dat is, niet uw goederen, maar uw zaligheid.

f Hand. 20:33.

15En ik zal zeer gaarne 28de kosten doen, en 29voor uw zielen ten koste gegeven worden; hoewel ik, u govervloediger beminnende, minder bemind word.

28Namelijk om mij en de mijnen onder u te onderhouden.

29Dat is, voor de zaligheid uwer zielen ook mijn leven in gevaar geven.

g 2 Kor. 6:12.

16Doch het zij zo, ik heb u niet bezwaard; maar 30alzo ik listig was, heb ik u met bedrog 31gevangen.

30Dit is een lastering der valse apostelen, welker woorden hij aanhaalt en daarna wederlegt.

31Of: ingenomen, dat is, alzo met een zoeten toom tot mij gebracht, om daarna mijn voordeel met u te doen.

17Heb ik door iemand dergenen die ik tot u gezonden heb, 32van u mijn voordeel gezocht?

32Of: u iets afgedrongen, door gierigheid iets afgeperst, gelijk het Griekse woord medebrengt; alzo ook in het volgende vers.

18Ik heb Titus gebeden, en den broeder medegezonden; heeft ook Titus van u zijn voordeel gezocht? Hebben wij niet 33in denzelfden Geest gewandeld? Hebben wij niet gewandeld in dezelfde voetstappen?

33Dat is, zijn wij niet door denzelfden Geest Gods in onzen handel en wandel onder u geleid geweest?

19Meent gij wederom dat wij ons bij u 34verontschuldigen? Wij spreken in de tegenwoordigheid Gods 35in Christus; en dit alles, geliefden, tot uw stichting.

34Namelijk om onze zaken alleen bij u schoon te maken, en niet veelmeer om uwentwil, om u in de aangenomen waarheid te bevestigen.

35Zie hiervoor de aant. op vers 2.

20Want ik vrees dat als ik gekomen zal zijn, ik u niet enigszins zal vinden 36zodanigen als ik wil, en dat ik van u zal gevonden worden zodanig 37als gij niet wilt; dat er niet enigszins zijn twisten, nijdigheden, toorn, gekijf, achterklap, oorblazingen, opgeblazenheden, 38beroerten;

36Dat is, velen onder u in dezelve gebreken zorgelooslijk voortgaande, gelijk in het einde van dit vers verklaard wordt.

37Dat is, scherper in het oefenen der kerkelijke straf dan gij tot nog toe ervaren hebt.

38Of: oproer, ontroeringen.

21Opdat wederom, als ik zal gekomen zijn, mijn God 39mij niet vernedere bij u, en ik rouw hebbe over velen die 40tevoren gezondigd hebben, en die zich niet bekeerd zullen hebben van de onreinheid en hoererij en 41ontuchtigheid, die zij gedaan hebben.

39Dit zegt de apostel, omdat er niets was dat hem meer verhoogde en verblijdde, dan dat zijn arbeid zijn behoorlijke vruchten onder hen had; en dat hem niets meer vernederde en bedroefde, dan wanneer door zonden en ergernissen zijn arbeid scheen afbreuk te lijden. Zie 1 Thess. 2:19, 20.

40Namelijk waarvan hij in den voorgaanden brief had geschreven.

41Of: geilheid, dartelheid, wulpsheid.