DE TWEEDE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 1.

1 Na het gewoonlijke opschrift van den zendbrief, 3 Dankt Paulus God voor de vertroostingen die hij in alle verdrukkingen door Christus, anderen tot een voorbeeld, ontving. 8 En komt daarna tot het verhaal van de grote vervolging die hem in Azië was overkomen. 10 Uit welke hij nochtans was verlost door hun gebeden. 12 Betuigt dat hij oprechtelijk in de wereld, maar meest onder hen had verkeerd. 15 En dat hij ook oprechtelijk voorgenomen had weder tot hen over te komen. 17 Hoewel hetzelve nog niet geschied was. 18 Niet omdat zijn woord was ja en neen. 20 Daar alle beloften Gods in Christus ja en zeker zijn. 21 En door den Heiligen Geest in ons bevestigd. 23 Maar betuigt met een eed, dat hij zijn komst tot hen nog uitgesteld had om hen te sparen.


Opschrift en zegengroet

1PAULUS,1 een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en a2Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel 3Acháje zijn:

1Van den naam van Paulus, zijn apostelschap en dezen gehelen apostolischen groet zie de verklaring Rom. 1:1, 7. 1 Kor. 1:1, 2, 3.

2Overmits Timotheüs tevoren van hem tot Korinthe was gezonden, en nu weder tot hem gekeerd was, door wien hij van den stand der gemeente bericht was, zo voegt hij hem hier bij zich, om hem te meerder aanzien bij hen te verschaffen, gelijk hij in den eersten zendbrief Sosthenes met denzelfden titel van broeder ook bij zich gevoegd had, 1 Kor. 1:1. Zie ook 1 Kor. 16:10, 11.

3Dit is de naam van een voorname provincie in Griekenland, waar Korinthe in lag en het hoofd van was. Zie 1 Kor. 1:2.

a Filipp. 1:1.

2bGenade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus.

b Rom. 1:7. 1 Kor. 1:3. Ef. 1:2. 1 Petr. 1:2.

Dankzegging voor vertroosting

3cGeloofd zij 4de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, 5de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting,

4Dat is, God Die de Vader is van onzen Heere Jezus Christus. Zie 1 Kor. 15:24.

5Dat is, Die Zelf zeer barmhartig is over ons, en een Auteur aller barmhartigheid en vertroosting in ons.

c Ef. 1:3. 1 Petr. 1:3.

4dDie ons 6vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wij zelven van God vertroost worden.

6Namelijk door Zijn Woord en door Zijn Geest, gelijk Christus belooft Joh. 14:16.

d 2 Kor. 7:6.

5eWant gelijk 7het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus 8onze vertroosting overvloedig.

7Dat is, dat wij om Christus' wil lijden; of dat wij lijden als leden van Christus, naar het voorbeeld van Christus, Die het lijden dat Zijn leden aangedaan wordt, als Zijn eigen rekent, Hand. 9:4. Rom. 8:17. Kol. 1:24. Gr. de lijdingen.

8Namelijk waarmede wij zelven vertroost worden; en dienvolgens ook bekwaamheid krijgen, om anderen te beter te troosten. Zie vers 4.

e Ps. 34:20; 94:19.

6Doch hetzij dat wij verdrukt worden, het is 9tot uw vertroosting en zaligheid, fdie 10gewrocht wordt in de lijdzaamheid deszelven lijdens hetwelk wij ook lijden; hetzij dat wij vertroost worden, het is 11tot uw vertroosting en zaligheid.

9Namelijk niet alleen omdat gij door ons voorbeeld zoudt gesterkt worden, maar ook omdat wij daardoor meer stof en ervaring krijgen om ulieden te troosten en te sterken. Zie de aantt. op Kol. 1:24.

10Dat is, teweeggebracht wordt. Of: die krachtig is door de lijdzaamheid. Want de lijdzaamheid werkt bevinding van Gods hulp en trouw, en dienvolgens ook hoop der zaligheid, Rom. 5:3, 4.

11Namelijk omdat wij vertroost zijnde, gij u daarover ook verheugt, en wij u alzo te beter ook kunnen troosten en uw zaligheid bevorderen.

f 2 Kor. 4:17.

7En onze hoop 12van u is vast, als die weten dat, gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden, gij ook alzo gemeenschap hebt aan de vertroosting.

12Gr. over u.

Dankzegging voor verlossing

813Want wij willen niet, broeders, dat gij onwetende zijt van onze verdrukking gdie ons in Azië overkomen is, dat wij uitnemend zeer bezwaard zijn geweest 14boven onze macht, alzo dat wij zeer in twijfel waren ook van het leven.

13Hier begint de apostel tot de verhandeling van de zaak zelve te komen, en verhaalt de eerste oorzaak die hem verhinderd heeft tot hen te komen, namelijk de overgrote verdrukking in Azië, waarvan te lezen is Handelingen 19.

14Dat is, zo zwaarlijk, dat wij daaronder zouden zijn bezweken, tenware ons de Heere wonderbaarlijk had gesterkt en door Zijn macht bewaard, gelijk in de twee volgende verzen verklaard wordt.

g Hand. 19:23.

9Ja, wij hadden al zelven 15in onszelven het vonnis des doods, hopdat wij niet op onszelven vertrouwen zouden, maar op God, 16Die de doden verwekt;

15Dat is, wij hadden alrede rekening gemaakt van niet te zullen ontkomen.

16Dat is, Die dan veel meer die in gevaar des doods zijn, door dezelve macht kan verlossen.

h Jer. 17:5, 7.

10iDie ons 17uit zo groten dood verlost heeft en nog verlost; op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal;

17Dat is, uit zo groot een gevaar des doods, Ex. 10:17.

i 1 Kor. 15:31.

11kAlzo gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed, lopdat over 18de gave, 19door vele personen aan ons teweeggebracht, ook voor ons 20dankzegging door velen gedaan worde.

18Dat is, de genadige verlossing.

19Dat is, door het voorbidden van velen.

20Namelijk die tevoren voor ons hadden gebeden. Want dankzegging moet volgen op het verhoren van de gebeden.

k Rom. 15:30. Filipp. 1:19. l 2 Kor. 4:15.

Paulus' ja is ja

12Want 21onze roem is deze, namelijk de getuigenis onzer consciëntie, dat wij in eenvoudigheid en 22oprechtheid Gods, niet in 23vleselijke wijsheid, maar 24in de genade Gods in de wereld verkeerd hebben, en 25allermeest bij ulieden.

21Alzo spreekt de apostel om te voorkomen de lasteringen der valse apostelen, die den apostel zochten verdacht te maken van ongestadigheid in zijn beloften, en van lichtvaardigheid in zijn gehelen handel, omdat hij volgens zijn toezegging in het einde van den voorgaanden zendbrief nog tot hen niet was overgekomen.

22Dat is, die God van ons eist; en waarvan God een Getuige is.

23Dat is, bedrieglijke, gelijk de vleselijke mensen plachten te gebruiken, en onder die ook de valse apostelen, om anderen te misleiden en huns zelfs eer en profijt te bevorderen.

24Dat is, in de kracht en oprechte wijsheid, die God uit genade mededeelt.

25Gr. overvloediglijker. Dit zegt Paulus, niet alsof hij elders minder oprecht geweest ware, maar ten aanzien van den langen tijd dien hij onder hen meer dan in andere gemeenten verkeerd had, Hand. 18:11.

13Want wij schrijven u geen andere dingen dan die gij 26kent of ook erkent; en ik hoop dat gij ze ook tot het einde toe erkennen zult,

26Namelijk uit mijn woord en wandel, toen ik onder u was. Of: leest, namelijk in den brief aan u geschreven, die klaar en eenvoudig is.

14Gelijkerwijs gij ook 27ten dele ons erkend hebt, dat wij 28uw roem zijn, mgelijk gij ook 29de onze zijt 30in den dag van den Heere Jezus.

27Dit zegt de apostel, óf ten aanzien van het beste deel, die zulks altijd gaarne erkenden, óf ook ten aanzien van de ganse gemeente, die alrede enige gebreken op zijn voorgaande schrijven had verbeterd, gelijk blijkt uit het tweede en zevende hoofdstuk, hoewel zij nog te veel gehoor gaven aan sommigen die het uiterlijk aanzien en de wereldse wijsheid te veel achtten.

28Dat is, dat wij uw leermeesters zijn, op welke gij roemt en door welke gij bekent tot Christus gebracht te zijn.

29Namelijk waar wij in Christus van roemen, dat wij u tot Christus' kennis en gemeenschap gebracht hebben, en door welke gij met vele geestelijke gaven versierd zijt.

30Dat is, ten uitersten dage, als Christus zal verschijnen om eenieders doen te richten; hetwelk Paulus daarbij voegt om te tonen dat deze zijn en hun roem niet vleselijk of ijdel, maar welgegrond was, en van Christus Zelven ten uitersten dage zou goedgekeurd worden.

m Filipp. 2:16. 1 Thess. 2:19.

15nEn 31op dit betrouwen 32wilde ik tevoren tot u komen, opdat gij 33een tweede genade zoudt hebben;

31Namelijk dat gij in zulke achting bij mij zijt, en ik bij u was.

32Namelijk volgens mijn schrijven, 1 Kor. 16:5, 6, 7.

33Dat is, door mij meer en meer versterkt zoudt worden in de genade en gaven van Christus, waarmede gij in mijn eerste komst tot u alrede begenadigd waart.

n 1 Kor. 16:5.

16En door uw stad naar Macedónië gaan, en wederom van Macedónië tot u komen, en 34van ulieden naar Judéa geleid worden.

34Dat is, van enigen van ulieden daartoe bestemd.

17Als ik dan dit voorgenomen heb, heb ik ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het 35naar het vlees voor, hetgeen ik voorneem, opdat bij mij zou wezen 36ja ja, en neen neen?

35Dat is, naar de wijze van vleselijke mensen; of: uit vleselijke bedenkingen, die ongestadig zijn, en lichtelijk komen te veranderen, 2 Kor. 10:3.

36Dat is, zeggen en loochenen; of: zeggen en niet doen hetgeen men zegt.

18Doch 37God is getrouw, dat 38ons woord hetwelk tot u is geschied, oniet is geweest 39ja en neen.

37Een wijze van spreken, wanneer men iets sterk wil betuigen, en is zoveel alsof hij zeide: Zo waarachtig als God getrouw is, zo is ons woord, enz. Of: God, Die getrouw is, weet dat, enz.

38Namelijk dat van ons tot u is gepredikt. Want in deze vijf volgende verzen wederspreekt de apostel eerst het besluit der valse leraars, dewelke omdat de apostel deze belofte van tot hen te komen niet scheen gehouden te hebben, daaruit wilden besluiten dat dan zijn gehele predicatie onvast was, en daarop niet was te steunen. Doch op de belofte zelve van tot hen te komen, antwoordt hij hierna vss. 23, 24.

39Dat is, onvast en onzeker, gelijk als de mensen die nu ja nu neen zeggen over eenzelfde zaak, onvast en onzeker zijn in hun woorden en doen.

o Matth. 5:37. Jak. 5:12.

19Want de Zone Gods, Jezus Christus, Die onder u door ons is gepredikt, namelijk door mij en Silvánus en Timótheüs, 40was niet ja en neen, maar is geweest ja 41in Hem.

40Namelijk in onze prediking. Gelijk Christus de Zaligmaker niet veranderlijk is, maar gisteren, heden en in der eeuwigheid Dezelfde is, Hebr. 13:8. Alzo is Hij ook niet anders van ons gepredikt en is altijd hetzelfde Evangelie van Christus aan de gemeente van ons voorgesteld. Zie Gal. 1:7, 8, 9.

41Namelijk God. Want gelijk hij Hem den Zone Gods genaamd had, zo betuigt hij ook, dat Christus is ja, dat is, standvastigheid en waarheid in God, of in Gods beloften, die enkel waarheid en vastigheid zijn, gelijk in het volgende vers verklaard wordt.

20Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn 42in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid 43door ons.

42Namelijk in Christus Jezus. Want gelijk Christus altijd Dezelfde is in Gods beloften, die onveranderlijk zijn, alzo zijn alle beloften Gods van onze zaligheid ja, dat is, waarheid, en amen, dat is, gewisheid en vastigheid in Christus, omdat God in het nieuwe verbond geen beloften der zaligheid doet, noch volbrengt, dan in Christus en door Christus. Zie Joh. 14:6. Hand. 4:12. Ef. 1:3, enz.

43Dat is, door den dienst van ons, apostelen en leraars, die in deze onze leer ook niemand moeten kennen dan Christus, en Dien gekruist, 1 Kor. 2:2. Kol. 2:9, 10, enz.

21Maar Die ons met u 44bevestigt 45in Christus, en Die ons 46gezalfd heeft, is God,

44Namelijk in de waarheid.

45Dat is, om de vrucht en kracht van alle beloften Gods te zoeken in Christus, en door de gemeenschap met Christus.

46Dat is, met de gaven des Heiligen Geestes begiftigd heeft, Die in de Schrift dikwijls bij olie of zuivere zalf wordt vergeleken. Zie Ps. 45:8. Hand. 4:27; 10:38. 1 Joh. 2:20, 27.

22pDie ons ook heeft 47verzegeld, en 48het onderpand des Geestes in onze harten gegeven.

47Dat is, als met opdrukking van Zijn zegel verzekerd, namelijk van onze gemeenschap met Christus, en vervolgens van onze aanneming tot kinderen en tot erfgenamen Gods, Rom. 8:15, 16. 1 Kor. 2:12.

48Gr. arrhabon, welk woord, gelijk ook arrha, eigenlijk betekent een onderpand, dat een deel of beginsel is van het toekomende goed dat ons beloofd en verzekerd wordt; gelijk als iemand enig geld gereed geeft tot een beginsel en verzekering der betaling die beloofd is. Zie 2 Kor. 5:5. Ef. 1:13, 14. De eerste gave dan des Geestes en des levens is een onderpand van onze gehele erve; zodat deze zalving, verzegeling en onderpanding tot eenzelfde einde dienen. Doch dit verhaal dezer weldaad dient daartoe om te bewijzen dat dezelve in onze harten altijd krachtiger en gewisser wordt.

p Rom. 8:16. 2 Kor. 5:5. Ef. 1:13; 4:30.

Waarom Paulus nog niet gekomen is

23qDoch ik roep God aan tot een Getuige 49over mijn ziel, dat ik 50om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen.

49Namelijk dat Hij die straffe, zo ik de waarheid niet zeg. Een rechte wijze van een waren eed, dien de apostel daarom hierbij voegt, omdat er zeer veel aan gelegen was, dat zijn woord niet voor onvast zou gehouden worden.

50Dat is, om niet te moeten gebruiken de apostolische macht in het straffen der ongehoorzamen. Zie 2 Korinthe 10.

q Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. 1 Tim. 5:21. 2 Tim. 4:1.

24rNiet dat wij 51heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap; want gij staat door het geloof.

51De apostel spreekt alzo om te verzachten hetgeen hij terstond tevoren gezegd had van hen niet te sparen, waarvan de zin is, dat hij zulks niet zeide om hen te dreigen of te overmeesteren als een heer over hen en hun geloof, maar om hen als een dienaar en medewerker van Christus tot rechte erkentenis en betering van hun fouten, en vervolgens tot rechte blijdschap met hem te brengen, tevoren, eer hij tot hen kwam; en om hun geloof waarin zij stonden, alzo meer en meer te versterken, gelijk in het begin van het volgende hoofdstuk verklaard wordt.

r 1 Petr. 5:3.