DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAANTIMÓTHEÜS

HOOFDSTUK 4.

1 Paulus voorzegt den afval van sommigen in de laatste dagen. 3 Die het huwelijk zullen verbieden, en het gebruik van sommige spijzen. 6 Vermaant Timotheüs de rechte leer voor te stellen, en de fabelen te verwerpen. 8 En zich vooral in de godzaligheid te oefenen, en naar zijn voorbeeld in allen smaad op God te hopen. 12 Beveelt dat hij zichzelven tot een voorbeeld stelle van alle deugden. 13 Dat hij aanhoudende in het lezen. 14 De gave niet verzuime die hij heeft ontvangen. 15 In het goede toeneme en volharde. 16 Met belofte dat hij alzo doende zich en zijn toehoorders zal behouden.


De afval in de laatste tijden

1DOCHa 1de Geest zegt duidelijk, dat 2in de laatste tijden sommigen zullen bafvallen 3van het geloof, zich begevende tot 4verleidende geesten en leringen 5der duivelen,

1Namelijk de Heilige Geest, door Zijn extraordinair ingeven in de apostelen en andere profeten. Zie Hand. 20:23; 21:4.

2Of: in de volgende tijden. Zie 2 Tim. 3:1.

3Dat is, van de ware leer des geloofs, gelijk de volgende woorden bewijzen. Zie 2 Thess. 2:3. 2 Petr. 2:1.

4Hierdoor worden óf de boze geesten zelve verstaan, gelijk in het volgende lid, óf de geesten der valse leraren, gelijk 1 Joh. 4:1.

5Dat is, waarvan de duivel een auteur of ingever is.

a 2 Tim. 3:1. 2 Petr. 3:3. Jud. 1:18. b Matth. 24:23. 2 Thess. 2:3.

2Door 6geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen consciëntie als 7met een brandijzer toegeschroeid;

6Gr. In geveinsdheid, dat is, onder den schijn van heiligheid en van een harder leven te willen leiden; en is een gelijkenis genomen van de kamerspelers, die dikmaals een personage aannemen die zij niet zijn.

7Namelijk alzo toegeschroeid, dat zij geen gevoel heeft; want daartoe vervallen eindelijk door een rechtvaardig oordeel Gods de valse leraars of bijgelovige mensen. Zie Ef. 4:19. 2 Thess. 2:11.

3Verbiedende te huwen, 8gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft ctot nuttiging dmet dankzegging, voor de gelovigen en 9die de waarheid hebben bekend.

8Dat dit tegengestelde woord hierop moet verstaan worden, blijkt klaarlijk uit de volgende woorden, gelijk zulke voorbeelden meer voorkomen. Zie een ander 1 Kor. 14:34. 1 Tim. 2:12.

9Dat is, de ware gelovigen, dien alle dingen rein zijn, ook alle spijze met matigheid gebruikt, Tit. 1:15.

c Gen. 1:29; 9:3. d Rom. 14:6. 1 Kor. 10:30.

4eWant alle schepsel Gods is goed, en er is 10niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde;

10Namelijk in zichzelf, ten tijde des Nieuwen Testaments, in welke het onderscheid der spijzen is weggenomen. Zie Hand. 10:15.

e Gen. 1:31. Hand. 10:15. Rom. 14:14.

5Want het wordt 11geheiligd 12door het Woord Gods en door 13het gebed.

11Dat is, tot een recht en heilig gebruik gericht of bekwaam gemaakt, gelijk 1 Kor. 7:14.

12Dat is, door de verklaring die ons Gods Woord daarvan doet. Zie Tit. 1:15.

13Namelijk dat het ons tot gezondheid en zegen moge gedijen, waaronder ook de dankzegging wordt begrepen. Zie Matth. 15:36. Joh. 6:11.

De taak van Timótheüs

6Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, f14opgevoed in de woorden 15des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt.

14Namelijk van uw kindsheid af, gelijk hij daarbij doet 2 Tim. 3:15.

15Dat is, der gezonde leer des geloofs, gelijk de volgende woorden verklaren.

f 2 Tim. 1:5; 3:14, 15.

7gMaar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse 16fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid.

16Namelijk waar de Joodse talmoedisten nog vol van zijn, waarvan Paulus ook spreekt Tit. 1:14; 3:9, en waartoe hij voorzegt dat ook enige christenleraars in de laatste tijden zullen vervallen, 2 Tim. 4:4.

g 1 Tim. 1:4; 6:20. 2 Tim. 2:16. Tit. 1:14; 3:9.

8hWant 17de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, 18hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens.

17Hierdoor verstaan sommigen de oefening dergenen die om prijs streden met worstelen, lopen en anderszins, gelijk het Griekse woord gymnasia somwijlen betekent, waardoor maar enige lichamelijke weldaad werd verkregen; maar alzo Paulus hier handelt van zaken die den godsdienst aangaan, zo verstaan anderen dit bekwamelijker van enige oefening van het lichaam, waardoor hetzelve getemd of getuchtigd wordt, als daar is vasten, waken, onthouding van enige spijzen of kledingen, anderszins geoorloofd. Van deze zegt dan de apostel, dat zij wel enige nuttigheid kunnen hebben, maar nochtans weinig ten aanzien van de godzaligheid zelve, overmits die ook kunnen misbruikt worden en in bijgelovigheden verkeren, gelijk Paulus getuigt Kol. 2:23. Maar de godzaligheid is Gode altijd aangenaam, en tot alles dienstig.

18Namelijk van Christus Zelven, Matth. 6:33.

h Kol. 2:23.

9Dit is 19een getrouw woord en alle aanneming waardig.

19Dat is, een vaste en waarachtige belofte.

10Want hiertoe arbeiden wij ook, en worden gesmaad omdat wij 20gehoopt hebben op den levenden God, Die 21een Behouder is aller mensen, maar allermeest der gelovigen.

20Namelijk in al onze zwarigheden en verdrukkingen.

21Gr. Soter, welk woord sommigen hier overzetten met Zaligmaker. Doch alzo God geen Zaligmaker is dan van de gelovigen, Joh. 3:36 en elders, zo kan het hier in dien zin niet genomen worden, maar alleen voor een Beschermer en Behoeder, gelijk het Griekse woord sozein in het gemeen voor allerlei behoeden en bewaren menigmaal wordt genomen, ja, ook, Ps. 36:6, 7, om de goedheid Gods jegens de Zijnen te prijzen, gezegd wordt dat Hij vee en mensen behoedt.

11Beveel deze dingen en leer ze.

12i22Niemand verachte uw jonkheid; kmaar zijt een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, 23in den geest, in geloof, in reinheid.

22Dat is, geef niemand oorzaak door uw handel en wandel, dat u iemand om uw jonkheid met reden zou kunnen verachten; welken zin de volgende woorden vereisen.

23Dat is, ijver des geestes, of: gaven des geestes.

i Tit. 2:15. k Tit. 2:7. 1 Petr. 5:3.

13Houd aan 24in het lezen, in het vermanen, in het leren, totdat ik kom.

24Namelijk der Heilige Schrift, gelijk hij daarbij voegt, 2 Tim. 3:14, enz.

1425Verzuim 26de gave niet die in u is, die u gegeven is door 27de profetie lmet oplegging der handen 28van de ouderlingschap.

25Dat is, verwek haar en leg haar wel aan, besteed haar wel, 2 Tim. 1:6, 7.

26Hierdoor wordt zowel het beroep als de gave daartoe nodig verstaan, gelijk de volgende woorden uitwijzen.

27Zie hiervan de aant. op 1 Tim. 1:18.

28Dat is, van de vergadering der ouderlingen, of der opzieners der gemeente, in welker naam en tegenwoordigheid Paulus de handen Timotheüs had opgelegd, 1 Tim. 6:12. Want dat Paulus zulks zelf gedaan heeft, blijkt uit 2 Tim. 1:6, en dat te Lystre, gelijk af te leiden is uit Hand. 16:1, 2.

l Hand. 6:6; 8:17; 13:3; 19:6. 1 Tim. 5:22. 2 Tim. 1:6.

15Bedenk deze dingen, wees hierin bezig, opdat 29uw toenemen openbaar zij 30in alles.

29Namelijk in gaven en godzaligheid.

30Namelijk dingen. Of: onder allen, namelijk mensen.

16Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én 31uzelven behouden én die u horen.

31Namelijk door het woord, als een instrument en dienaar van Christus, in welken het woord der verzoening is gelegd, 2 Kor. 5:19, alzo nochtans dat noch die plant iets is, noch die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft, 1 Kor. 3:7.