DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAANTIMÓTHEÜS

HOOFDSTUK 2.

1 Paulus gebiedt dat men bidde voor alle mensen, maar inzonderheid voor koningen en andere overheden. 3 Alzo hetzelve God aangenaam is, en Christus een Middelaar is van allen. 8 Beveelt den mannen dat zij heilige handen opheffen in alle plaatsen. 9 Maar de vrouwen dat zij in een zedig gewaad en in alle stilte zich laten leren. 12 Zonder in het publiek anderen te mogen leren, of over den man te heersen. 13 Overmits Adam eerst is geschapen, en de vrouw eerst is verleid. 15 Betuigt nochtans dat zij zal zalig worden door het geloof in het baren van kinderen.


De voorbede

1IK vermaan dan vóór alle dingen, 1dat gedaan worden 2smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen 3voor alle mensen,

1Namelijk niet alleen in het bijzonder, maar voornamelijk in de vergaderingen der gelovigen, alzo de publieke gebeden een deel zijn van de bediening der leraren. Zie Hand. 6:4.

2Hoewel deze soorten van bidden somwijlen wat breder worden genomen, zo kunnen nochtans dezelve hier bekwamelijk worden onderscheiden, namelijk dat smekingen zijn verbiddingen van allerlei straffen en zwarigheden; gebeden, begeerten van Gods hulp en van allerlei zegen; voorbiddingen, gebeden of ook klachten, die wij bij God doen voor anderen; dankzeggingen, die geschieden over de weldaden Gods van ons of van anderen ontvangen.

3Dat is, voor allerlei mensen, van wat beroep of volk zij zijn, hoge of lage, gelijk dit woord alle dikmaals in Gods Woord voor allerlei wordt genomen. Zie Matth. 4:23. Luk. 11:42. Ef. 1:3. 1 Kor. 10:25. En dat het woord alle hier alzo moet worden genomen, blijkt uit Joh. 17:9. Gal. 5:12. 2 Tim. 4:14. 1 Joh. 5:16. Openb. 6:10, alwaar getuigd wordt dat wij voor allen en ieder niet moeten bidden, ja, dat de gelovigen ook tegen sommigen hebben gebeden.

2aVoor koningen en allen die in hoogheid zijn, 4opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle 5godzaligheid en eerbaarheid.

4Dit nemen sommigen als het einde of de oorzaak waartoe de overheden in hoogheid gesteld zijn, namelijk opdat wij onder hun regering in rust zouden mogen leven, gelijk Paulus ook leert, Rom. 13:3, 4. Maar wordt van anderen ook bekwamelijk genomen voor de zaak om welke wij voor de overheden moeten bidden, overmits daar dikmaals overheden zijn, gelijk ten tijde der apostelen, die de kerke Gods vervolgen, en zoeken te beletten dat derzelver leden in godzaligheid en rust zouden leven.

5Dit gaat den godsdienst of de eerste tafel van de geboden Gods aan, gelijk het volgende woord eerbaarheid of zedigheid op de geboden van de tweede tafel en op de diensten die de een den ander schuldig is, zijn oogmerk heeft. Want de rechte overheden zijn bewaarders of beschermers van beide de tafelen der tien geboden.

a Jer. 29:7.

3Want 6dat is goed en aangenaam voor God onzen Zaligmaker,

6Namelijk te bidden voor alle mensen, gelijk de volgende verzen uitwijzen.

4bWelke wil dat 7alle mensen zalig worden en tot 8kennis der waarheid komen.

7Dit woord alle wordt hier ook genomen voor allerlei, gelijk blijkt uit het voorgaande 2de vers, waarvan dit vers een reden geeft; alsook uit het woord wil, want zo God wil dat alle mensen zalig worden, zo zullen ook allen zalig worden, dewijl God doet al wat Hij wil, Ps. 115:3. Rom. 9:19. Ef. 1:11. En hetzelve wordt ook bewezen uit hetgeen de apostel daarbij voegt, dat God wil dat zij allen tot de kennis der waarheid komen, alzo de Schrift getuigt dat dit is een privilege van Gods volk. Zie Ps. 147:19, 20. Matth. 11:25. Joh. 6:45. Ef. 2:12, enz. Dat iemand zou willen zeggen, dat God zulks wil, indien de mensen ook willen, dat is de zaligheid ten dele aan Gods wil, ten dele aan des mensen wil hangen, hetwelk strijdt met hetgeen de apostel leert, Rom. 9:16, 23; 10:20; 11:35, 36, en doorgaans elders.

8Namelijk in het Evangelie geopenbaard, gelijk de volgende verzen medebrengen.

b Ez. 18:23. 2 Petr. 3:9.

5cWant er is 9één God, er is ook déén Middelaar Gods en der mensen, 10de Mens Christus Jezus,

9Namelijk in getal; of: een enig God, gelijk ook één Middelaar, dat is, een enig Middelaar. Zie Joh. 14:6. Hand. 4:12.

10Dit zegt Paulus niet om Zijn Godheid van dit Middelaarsambt uit te sluiten, want Hij is God geopenbaard in het vlees, 1 Tim. 3:16, en God heeft door Zijn bloed Zijn kerk verkregen, Hand. 20:28, maar om aan te wijzen dat Hij in Zijn menselijke natuur het rantsoen voor ons heeft betaald, en dat Hij als een mens ons ook gelijk is, en derhalve alle soorten van mensen door het geloof tot Hem en tot Zijn offerande een vrijmoedigen toegang hebben. Zie Hebr. 2:10, enz.

c Joh. 17:3. Rom. 3:30. d Gal. 3:19. Hebr. 9:15.

6eDie Zichzelven gegeven heeft 11tot een rantsoen 12voor allen, zijnde 13de getuigenis 14te zijner tijd;

11Dat is, voldoening voor de zonde.

12Namelijk die in Hem geloven. Zie Matth. 20:28. Joh. 10:15. Rom. 3:25.

13Of: om te zijn; die getuigenis te zijner tijd te openbaren. Of: geopenbaard, namelijk van Gods overgrote liefde jegens den mens, gelijk Paulus spreekt, Rom. 5:8. Of: de Zaligmaker van Wien de profeten getuigd hebben, om te zijner tijd geopenbaard te worden, 1 Petr. 1:11, 12.

14Gr. te eigen tijden, namelijk van God daartoe bestemd, hetwelk de apostel de volheid des tijds noemt, Gal. 4:4.

e Matth. 20:28. Ef. 1:7. Kol. 1:14.

715Waartoe ik fgesteld ben 16een prediker en apostel (gik zeg de waarheid 17in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen in geloof en waarheid.

15Of: Tot welke, namelijk getuigenis, waarvan in het voorgaande vers is gesproken.

16Van de eigenschap van dit woord zie de aant. op Rom. 10:14.

17Dat is, door Christus, of bij Christus; een wijze van eed, gelijk Rom. 9:1.

f Hand. 9:15; 13:2; 22:21. Gal. 1:16; 2:8. Ef. 3:8. 2 Tim. 1:11. g Rom. 1:9; 9:1.

8Ik wil dan dat de mannen hbidden 18in alle plaatsen, iopheffende 19heilige handen zonder 20toorn en twisting.

18Dat is, niet alleen te huis, en in het bijzonder, maar ook in de vergaderingen der gemeente, waar die ook geschieden. En dit stelt Paulus hierbij, omdat in het Oude Testament de gebeden aan den tempel te Jeruzalem meest gebonden waren, hetwelk ten tijde des Nieuwen Testaments in alle plaatsen zonder uitzondering geschieden mag, naar de voorzegging Mal. 1:11. Joh. 4:21. Zie ook Matth. 18:19, 20.

19Dat is, die vrij zijn van alle onrecht en verdrukking der onschuldigen. Zie Ps. 26:6. Jes. 1:15, 16. Ook worden de heilige handen gesteld tegen de wassingen en reinigingen, die in de wet der ceremoniën gebruikelijk waren. Zie Hebr. 9:10.

20Door het eerste worden bekwamelijk verstaan alle kwade genegenheden des harten tegen den naaste, en door het andere de twijfeling en disputering des gemoeds of murmurering des ongeloofs tegen Gods beloften; welke beide gebreken uit onze gebeden moeten geweerd zijn. Zie Matth. 5:22, 23, 24. Jak. 1:6, 7, 8.

h Joh. 4:21. i Ps. 134:2.

De vrouw in de gemeente

9kDesgelijks ook dat 21de vrouwen in 22een eerbaar gewaad met schaamte en matigheid zichzelven versieren, niet in 23vlechtingen des haars, of goud, of parelen, of kostelijke kleding,

21Namelijk zo alleszins, als inzonderheid wanneer zij in de openbare vergaderingen verschijnen; want daarvan spreekt hij hier voornamelijk, gelijk uit het volgende blijkt, overmits velen van het vrouwelijk geslacht zichzelve gewend zijn meest op te pronken als zij in zulke vergaderingen moeten verschijnen.

22Of: een sierlijk gewaad, waardoor niet alleenlijk de kleding, maar ook alle andere versiering wordt verstaan, die de apostel wil dat noch slordig en onachtzaam, noch ook opgepronkt en kostelijk zij, maar eerbaar en welvoeglijk elk naar haar beroep. Zie ook de eigenschap van hetzelve woord 1 Tim. 3:2.

23Niet allerlei vlechting des haars of aandoen van goud of parelen worden hier verboden, gelijk te zien is Gen. 24:22, 53. Ex. 35:22. Spr. 31:22. Luk. 15:22, maar die strekken tot hovaardij, lichtvaardigheid, onmatigheid, of ergerlijke oppronkingen van de lichamen der vrouwen tegen of boven haar staat en beroep. Zie Jes. 3:16, enz. 1 Petr. 3:3, enz.

k Tit. 2:3. 1 Petr. 3:3.

10Maar (hetwelk den vrouwen betaamt 24die de godvruchtigheid belijden) door goede werken.

24Dat is, belijdenis doen van de ware godsdienstigheid; of: belofte doen van godzaliglijk en christelijk te leven.

11Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid.

12lDoch ik laat de vrouw niet toe 25dat zij lere, mnoch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij.

25Namelijk anderen, in de openbare vergaderingen, gelijk Paulus uitdrukt, 1 Kor. 14:34. Anderszins mogen ook de vrouwen haar kinderen te huis onderwijzen, gelijk de moeder van Salomo doet, Spr. 31:1, ja, zelfs ook wel anderen, wanneer de nood of stichting zulks vordert. Zie 1 Sam. 25:24. Hand. 18:26, enz.

l 1 Kor. 14:34. m Gen. 3:16. Ef. 5:24.

13nWant Adam is eerst gemaakt, daarna Eva.

n Gen. 1:27; 2:22.

14oEn Adam is 26niet verleid geworden, maar de vrouw verleid zijnde, 27is in overtreding geweest.

26Namelijk eerst en van den satan zelven.

27Namelijk niet alleen voor zichzelve, maar ook voor haar man, dien zij tot de zonde en overtreding heeft gebracht.

o Gen. 3:6.

15Doch zij zal zalig worden 28in kinderen te baren, 29zo zij blijft in het geloof, en liefde, en heiligmaking, met matigheid.

28Alzo wordt het Griekse woord dia ook voor in genomen, Rom. 4:11 en elders. De zin is, dat hoewel het baren van kinderen met smart de vrouwen tot een straf is opgelegd, hetzelve nochtans haar zaligheid niet zal hinderen, zo zij blijven in het geloof, enz.

29Gr. zo zij blijven, namelijk de vrouwen. De apostel spreekt hier alzo in het meervoud; om te tonen dat deze troost allen gelovigen vrouwen toekomt; hetwelk sommigen wel op de kinderen passen; maar alzo de ouders niet zullen dragen de schuld hunner kinderen, wanneer zij door hun eigen schuld verloren gaan, Ez. 18:3, 4, zo wordt het noodzakelijk van de vrouwen verstaan, en is hier in het enkelvoud uitgedrukt, om deze twijfelachtigheid weg te nemen.