DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DETHESSALONICENZEN

HOOFDSTUK 1.

1 Na het gewoonlijke opschrift van den brief, 2 Dankt de apostel God over hun geloof, liefde en hoop op Christus. 4 Zich verzekerende dat hun verkiezing was van God. 5 Hetwelk hij bewijst uit de kracht die God door Zijn Geest bij het Woord heeft gevoegd. 6 En uit hun gehoorzaamheid het Evangelie bewezen. 8 Hetwelk ook in alle plaatsen is bekend geworden. 9 En nog dagelijks verkondigd wordt hoe zij van de afgoden tot God bekeerd zijn. 10 Om den Zone Gods, Die ons verlost heeft, uit den hemel te verwachten.


Opschrift en zegengroet

1PAULUS en 1Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der 2Thessalonicenzen, welke is 3in God den Vader en den Heere Jezus Christus: a4Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus.

1Deze wordt ook Silas genaamd, Hand. 17:4, en is een gedurig metgezel van Paulus geweest in de reizen door de landschappen van Macedonië, Griekenland en andere landen, Handelingen 15; 16.

2Van de ligging dezer stad, en van de bekering en oprichting dezer gemeente, zie het begin Handelingen 17.

3Dat is, die den Naam van God den Vader en van Jezus Christus belijden. Zie Joh. 17:3. Of: die door de kracht Gods des Vaders in Christus is geroepen. Waardoor de ware gemeente wordt onderscheiden van heidenen en Joden.

4Zie van dezen groet Rom. 1:7.

a Rom. 1:7. Ef. 1:2. 1 Petr. 1:2.

Dankzegging

2bWij danken God 5altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden;

5Dat is, op alle gelegenheid, en zo dikmaals als wij bidden.

b Ef. 1:16. Filipp. 1:3. Kol. 1:3. 2 Thess. 1:3.

3Zonder ophouden gedenkende c6het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de verdraagzaamheid der hoop op onzen Heere Jezus Christus, 7voor onzen God en Vader;

6Of: uw werk des geloofs, dat is, uw geloof dat God in u werkt, en dat niet ledig is, maar zijn vruchten en werkingen voortbrengt. Gelijk de arbeid der liefde voor de arbeidzame liefde, en de verdraagzaamheid der hoop voor de lijdzame en verdraagzame hoop wordt gesteld. Zie 1 Kor. 13:13. Gal. 5:6. Jak. 2:17, enz.

7Sommigen voegen dit bij het voorgaande woord gedenkende, zodat dit de zin is: gedenkende in onze gebeden voor God. Anderen voegen het bij de naastvoorgaande woorden geloof, liefde en hoop voor God, om de oprechtheid derzelve te kennen te geven, zodat zij als in Gods tegenwoordigheid zich dezelve deugden bevlijtigden. Zie dergelijke wijze van spreken Gen. 17:1. Luk. 1:6.

c Joh. 6:29.

4Wetende, geliefde broeders, 8uw verkiezing 9van God.

8Namelijk waarmede gij uitverkoren zijt ten eeuwigen leven, Hand. 13:48. 1 Kor. 1:26, enz., hetwelk hij uit de voorgaande en volgende merktekenen bewijst en besluit.

9Deze woorden kunnen óf bij het woord geliefde gevoegd worden, namelijk geliefde van God, óf bij het woord verkiezing. Zie 2 Thess. 2:13.

5dWant 10ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook 11in kracht, en 12in den Heiligen Geest, en 13in veel verzekerdheid; egelijk gij weet hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil.

10Dat is, onze predicatie van het Evangelie.

11Dat is, vergezelschapt geweest met krachtige wondertekenen onder u en de werking des Heiligen Geestes in u, Mark. 16:20. 1 Kor. 2:4, enz.

12Dat is, in gaven des Heiligen Geestes, waarmede de gelovigen begiftigd werden, gelijk te zien is Hand. 19:6. Of: door de inwendige werkingen des Heiligen Geestes in hun harten, waardoor het geloof in hen is gewrocht, Hand. 16:14.

13Enigen verstaan dit van de verzekerdheid des geloofs in de Thessalonicenzen zelven; doch hetgeen volgt schijnt mede te brengen dat hier gesproken wordt van de verzekerdheid die Paulus in zijn predicatiën betoond heeft tot overtuiging van de consciënties der uitverkorenen, niettegenstaande al de zwarigheden die hem daarom overkwamen; waarop ook de verzekerdheid des geloofs in de uitverkorenen is gevolgd.

d 1 Kor. 2:4; 4:20. e 1 Thess. 2:1.

6fEn gij zijt 14onze navolgers geworden 15en des Heeren, het Woord aangenomen hebbende in veel verdrukking, met blijdschap 16des Heiligen Geestes;

14Hij spreekt hier, gelijk als ook meermaals tevoren, in het meervoud, omdat hij in het begin van den brief Silvanus en Timotheüs bij zich heeft gevoegd.

15Namelijk in het verdragen van verdrukkingen, gelijk de volgende woorden uitwijzen. Zie 1 Kor. 11:1.

16Dat is, door den Heiligen Geest in u gewrocht. Want verdrukking moeten somwijlen ook anderen lijden, maar daarover verheugd te zijn, omdat zij Christus hierin gelijkvormig worden, is een werk van den Heiligen Geest in de gelovigen. Zie Hand. 5:41. Rom. 5:3, enz.; 14:17. Filipp. 1:29.

f 1 Kor. 4:16; 11:1. Filipp. 3:17. 2 Thess. 3:9.

7Alzo dat gij 17voorbeelden geworden zijt al den gelovigen in Macedónië en Acháje.

17Of: exempelen, patronen, namelijk van standvastigheid en lijdzaamheid.

8Want 18van u is het Woord des Heeren luidbaar geworden niet alleen in Macedónië en Acháje, maar ook 19in alle plaatsen is 20uw geloof, dat gij op God hebt, 21uitgegaan, zodat wij niet van node hebben 22iets daarvan te spreken.

18Dat is, het gerucht van Gods Woord is door uw doen en voorbeeld bekend geworden.

19Namelijk rondom Macedonië en Achaje.

20Dat is, de belijdenis en vruchten uws geloofs. Zie Rom. 1:8.

21Dat is, geboodschapt of ruchtbaar geworden.

22Namelijk om anderen zulks bekend te maken, of u bij anderen daarover te prijzen.

9Want 23zij zelven verkondigen van ons, 24hoedanigen ingang wij tot u hebben, en hoe gij tot God bekeerd zijt 25van de afgoden, om 26den levenden en waarachtigen God te dienen,

23Namelijk de gelovigen die uit andere landen of gemeenten tot ons komen. Zie vers 7.

24Hoe vlijtig en ijverig gij ons tot u hebt ingelaten, en het woord des Evangelies hebt aangenomen. Zie Hand. 17:4.

25Dat is, van den dienst der afgoden.

26Door den eersten titel wordt God van de stomme beelden en andere levenloze schepselen, die de heidenen dienden, onderscheiden; door den anderen titel van de versierde goden, die uit de mensen of andere levende schepselen van hen tot afgoden waren opgeworpen.

10gEn Zijn Zoon 27uit de hemelen te verwachten, Denwelken Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons 28verlost van den toekomenden 29toorn.

27Namelijk in Zijn tweede komst, om te oordelen de levenden en de doden.

28Namelijk door Zijn verdienste en kracht, en zalig maakt hier en hiernamaals eeuwiglijk.

29Dat is, straf en wraak, die Hij ten uitersten dage zal oefenen tegen alle ongelovigen. Zie Matth. 3:7. Rom. 1:18; 5:9.

g Hand. 1:11. Filipp. 3:20. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7.