HET EERSTE BOEK VANSAMUËL

HOOFDSTUK 3.

Samuël wordt in een nacht driemaal van den Heere geroepen, en meende dat het Eli was die hem riep, vs. 1, enz. Maar ten vierden male geroepen zijnde, antwoordt hij den Heere, 10. Die hem openbaart dat Hij het huis van Eli zou uitroeien, 11. Hetwelk hem des morgens Samuël, op zijn verzoek, te kennen geeft, 15. Eli onderwerpt zich aan den wil des Heeren, 18. Samuël wordt van geheel Israël voor een profeet gekend, dewijl Zich de Heere meermalen aan Samuël openbaarde, 19.


De roeping van Samuël

1EN de jongeling Samuël diende den HEERE 1voor het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN 2was dierbaar in die dagen; er was geen 3openbaar gezicht.

1Zie 1 Sam. 2:11.

2Hij wil zeggen dat er te dien tijde weinig profeten of getrouwe leraars in Israël waren; zodat als er een man Gods kwam, dat was wat zeldzaams.

3Hebr. doorgebroken, uitgebroken. Anders: menigvuldig.

2En het geschiedde 4te dien dage, als Eli op zijn plaats nederlag (en azijn ogen begonnen donker te worden, dat hij 5niet zien kon),

4Te weten, als het woord des Heeren zo dierbaar was.

5Dat is, niet wel. Alzo staat er Gen. 48:10 van Jakob dat hij niet zag; dat is, hij zag niet wel, want vers 8 staat dat hij de zonen van Jozef zag.

a 1 Sam. 4:15.

3En Samuël zich ook nedergelegd had, eer 6de lamp Gods uitgedaan werd, in 7den tempel des HEEREN, waar de ark Gods was,

6Hij spreekt van de lamp die op den gouden kandelaar stond, die den gansen nacht van den avond tot aan den morgen moest branden, dan bluste men dezelve uit, Ex. 27:21. Lev. 24:3. 2 Kron. 13:11.

7Dat is, in een van de kamertjes nabij of omtrent den tabernakel, want de tempel was te dezen tijde nog niet gebouwd.

4Dat de HEERE Samuël riep; en hij zeide: Zie, hier ben ik.

5En hij liep tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Doch hij zeide: Ik heb niet geroepen, keer weder, leg u neder. En hij ging heen en legde zich neder.

6Toen riep de HEERE Samuël wederom; en Samuël stond op, en ging tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Hij dan zeide: Ik heb niet geroepen, mijn zoon, keer weder, leg u neder.

78Doch Samuël kende den HEERE nog niet; en het woord des HEEREN was aan hem nog niet geopenbaard.

8Dat is, hij kende de roepende stem des Heeren niet, als die hij niet gewoon was te horen. Of hij had nog geen verstand van die manier van openbaringen door welke de Heere door aanspraak aan de mensen verschijnt.

8Toen riep de HEERE Samuël wederom, ten derden male; en hij stond op, en ging tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Toen verstond Eli dat de HEERE den jongeling riep.

9Daarom zeide Eli tot Samuël: Ga heen, leg u neder, en het zal geschieden, zo Hij u roept, zo zult gij zeggen: Spreek, HEERE, want Uw knecht hoort. Toen ging Samuël heen en legde zich aan 9zijn plaats.

9Zie op vers 2.

10Toen kwam de HEERE 10en stelde Zich daar, en riep 11gelijk de andere malen: Samuël, Samuël. En Samuël zeide: Spreek, want Uw knecht hoort.

10Anders: en Hij bleef staande, dat is, Hij ging niet weder weg, gelijk Hij tevoren gedaan had.

11Hebr. als beurt op beurt.

11En de HEERE zeide tot Samuël: Zie, Ik doe 12een ding in Israël, dat al wie het horen zal, 13dien bzullen zijn beide oren klinken.

12Versta de nederlagen der Israëlieten waarvan gesproken wordt 1 Sam. 4:2, 10.

13Hij wil zeggen dat degenen die de grote nederlaag der Israëlieten zullen horen, die zullen hun zinnen van verbaasdheid als verliezen.

b 2 Kon. 21:12. Jer. 19:3.

12Te dienzelven dage zal Ik verwekken over Eli alles wat cIk tegen zijn huis 14gesproken heb; Ik zal het beginnen en voleinden.

14Te weten door den man Gods, 1 Sam. 2:27, enz.

c 1 Sam. 2:31.

13Want Ik heb hem te kennen gegeven, 15dat Ik zijn huis richten zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheid wil die hij geweten heeft; want als zijn zonen zich hebben 16vervloekt gemaakt, zo heeft hij hen niet eens 17zuur aangezien.

15Dat is, dat Ik Mijn rechtvaardige straf en wraak over hem en zijn huis zal uitvoeren.

16Anders: licht, veracht, dat is, als zij met hun boze stukken en kwaad leven gemaakt hebben dat men hen vloekte en verachtte, als lichte gezellen die geen eer waard waren.

17Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk fronsen, of rimpels krijgen in het aangezicht, hetwelk geschiedt van diegenen die uit ongenoegen zuur zien. Versta hierbij: veel minder heeft hij hen gestraft naar behoren, hetwelk hij had behoren te doen, als vader, als hogepriester, en als richter die gesteld was om het kwaad te beletten en te straffen.

14Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: 18Zo de ongerechtigheid van het huis van Eli tot in der eeuwigheid 19zal verzoend worden, door slachtoffer of door spijsoffer!

18Deze manier van zweren zie Gen. 14:22, 23.

19Alzo namelijk dat Ik de tijdelijke straffen die Ik over het huis van Eli uitgesproken heb, zou terughouden en niet uitvoeren.

15Samuël nu lag tot aan den morgen; toen deed hij de deuren van het huis des HEEREN open; doch Samuël vreesde dit 20gezicht aan Eli te kennen te geven.

20Dat is, die dingen die de Heere hem in een gezicht geopenbaard had, alhoewel dit niet alleen een gezicht was, maar ook een verschijning: Samuël heeft wakende deze woorden gehoord, en niet in een verrukking of vertrekking van zinnen, gelijk de gezichten plachten te geschieden. Zie Gen. 15:1.

16Toen riep Eli Samuël en zeide: Mijn zoon Samuël. Hij dan zeide: Zie, hier ben ik.

17En hij zeide: Wat is het woord dat Hij tot u gesproken heeft? Verberg het toch niet voor mij. God 21doe u zo en zo doe Hij daartoe, indien gij een woord voor mij verbergt van al de woorden die Hij tot u gesproken heeft.

21Zie van deze manier van spreken Ruth 1:17.

18Toen gaf hem Samuël te kennen al die woorden en verborg ze voor hem niet. En hij zeide: Hij is de HEERE, Hij doe wat goed is in Zijn ogen.

19Samuël nu werd groot; en de HEERE was met hem en liet 22niet één van al Zijn woorden op de aarde vallen.

22Dat is, de Heere volbracht metterdaad alles wat Hij door Samuël voorzegd had. Op de aarde vallen is zoveel te zeggen als tenietgaan of te schande komen, als Matth. 10:29. Vgl. 1 Kon. 8:56.

20En gans Israël van Dan tot Berséba toe bekende, dat Samuël 23bevestigd was tot een profeet des HEEREN.

23Anders: getrouw geacht of bevonden.

21En de HEERE voer voort te verschijnen te Silo, 24want de HEERE openbaarde Zich aan Samuël te Silo door het woord des HEEREN.

24Hij wil zeggen dat de Heere door dromen, gezichten en aanspraak Zijn woord aan Samuël openbaarde, hetwelk tevoren zelden geschiedde. Zie vers 1.