DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 6.

1 De apostel bestraft hier nog enige gebreken onder de Korinthiërs, waarvan het eerste is, dat zij de geschillen die onder hen waren, over wereldse zaken, niet liever onder elkander vriendelijk afdeden, dan dat zij die brachten voor ongelovige overheden. 2 Bewijst dat zulks den gelovigen niet betamelijk was, overmits zij de wereld en de engelen zullen oordelen. 7 Wijst daarna den oorsprong aan waaruit zodanige geschillen rezen, namelijk uit gebrek van liefde, verdraagzaamheid en rechtvaardigheid. 9 Betuigt dat de onrechtvaardigen en andere ergerlijke mensen het Rijk der hemelen niet zullen beërven. 11 En dat voor hen onbehoorlijk was, dat zij dezelve nog voortaan zouden gelijk zijn, omdat zij door den Geest Gods van de heerschappij van zulke zonden waren verlost. 12 Bestraft nog een ander gebrek in hen, bestaande in het misbruik van spijzen en andere zaken den buik aangaande, maar voornamelijk de hoererij. 15 Bewijst daarna met vele redenen hoe onbetamelijk die is voor de Christenen. 19 Welker lichamen zijn tempelen des Heiligen Geestes, die duur gekocht zijn en die God in lichaam en geest moeten verheerlijken.


Rechtszaken tussen broeders

1DURFT iemand van ulieden, die 1een zaak heeft tegen een ander, 2te rechte gaan voor 3de onrechtvaardigen, en niet voor de heiligen?

1Dat is, geschil over wereldse dingen. Zie vers 3.

2Gr. geoordeeld worden, of: zich laten oordelen.

3Namelijk overheden, die hij alzo noemt omdat de overheden alstoen meest heidenen waren, en vreemd van het geloof in Christus en de ware gerechtigheid, en merendeels ook verdrukkers der Christenen.

2aWeet gij niet dat 4de heiligen de wereld oordelen zullen? En indien 5door 6u de wereld geoordeeld 7wordt, zijt gij onwaardig 8de minste gerechtszaken?

4Dat is, de gelovigen, die hij alzo noemt omdat zij door den Geest van Christus geheiligd en door hun heilige belijdenis en de heilige sacramenten van anderen afgescheiden zijn.

5Gr. in u.

6Namelijk als bijzitters van Christus, den algemenen Rechter, Wiens vonnis zij ook zullen goedvinden en rechtvaardigen, Matth. 19:28. Luk. 22:30.

7Dat is, zal worden.

8Alzo noemt hij de zaken van dit leven en van deze wereld, omdat zij ten aanzien van de hemelse en geestelijke niets zijn te achten.

a Matth. 19:28. Luk. 22:30.

3Weet gij niet dat wij 9de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken die dit leven aangaan!

9Namelijk die gezondigd hebben en met ketenen der duisternis bewaard worden tot den dag des groten oordeels. Zie Matth. 25:41. 2 Petr. 2:4. Jud. vs. 6.

4Zo gij dan gerechtszaken hebt die dit leven aangaan, zet die daarover 10die in de gemeente 11minst geacht zijn.

10Namelijk liever dan de onrechtvaardigen of heidenen. Dit zegt de apostel bij vergelijking tegen degenen die meenden dat niemand in de gemeente kloek genoeg was om hun geschillen te scheiden; maar de apostel verklaart dit in het volgende vers, en beveelt dat zij de kloeksten en verstandigsten van hen in deze zaken tot middelaars zouden nemen. Zie Ex. 18:21.

11Gr. voor niets geacht zijn, namelijk naar het oordeel van sommigen onder ulieden.

5Ik zeg u dit tot schaamte. Is er dan alzo onder u geen die wijs is, ook niet een die zou kunnen oordelen 12tussen zijn broeders?

12Gr. zijn broeder, dat is, tussen den enen gelovige en den anderen, gelijk het volgende vers verklaart.

6Maar de ene broeder 13gaat met den anderen broeder te rechte, en dat voor ongelovigen.

13De apostel verbiedt hier dan niet ganselijk dat men voor overheden zou rechten, maar alleen voor ongelovigen met ergernis en aanstoot; gelijk hij ook niet verbiedt, wanneer iemand van anderen verdrukt wordt of voor het recht geroepen, dat hij zichzelven door de hulp der ongelovige overheden zou mogen beschermen. Want hij zelf heeft in zulk geval ook op ongelovige overheden zich beroepen en hun hulp gebruikt, niet alleen tegen heidenen, maar ook tegen de Joden. Zie Hand. 22:25; 23:17; 25:10.

7Zo is er dan nu ganselijk 14gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. bWaarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade?

14Gr. hettema. Hetwelk hier betekent een gebrek van liefde of van kloekmoedigheid, waardoor de kwade genegenheden worden overwonnen.

b Spr. 20:22. Matth. 5:39. Rom. 12:17. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9.

8Maar 15gijlieden doet ongelijk en doet schade, en dat den broederen.

15Dat is, sommigen onder u.

9Of weet gij niet dat de 16onrechtvaardigen 17het Koninkrijk Gods niet zullen beërven?

16Dat is, die anderen ongelijk of onrecht aandoen.

17Dat is, die eeuwige heerlijkheid in den hemel, die hier een erve genaamd wordt, omdat zij wordt gegeven niet uit verdienste, maar dengenen alleen die God uit genade tot Zijn kinderen heeft aangenomen.

1018Dwaalt niet: cnoch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers 19zullen het Koninkrijk Gods beërven.

18Of: Bedriegt uzelven niet.

19Namelijk tenzij dat zij zich bekeren en aflaten van zodanigen meer te zijn, Matth. 21:31, 32, gelijk het navolgende vers medebrengt.

c Gal. 5:19. Ef. 5:5. Openb. 22:15.

11dEn dit waart gij 20sommigen; maar 21gij zijt eafgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd 22in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods.

20Namelijk de een in het ene, en de ander in het andere. Want hoewel in alle heidenen niet al deze zonden altijd zijn openbaar geweest, nochtans is de wortel van alle in hen, en de ene of de andere breekt bij gelegenheden altijd uit; en allen waren zij afgodendienaars. Zie Rom. 1:29. Ef. 2:1, 2, 3; 4:17, 18.

21Dat is, van de heersende macht zulker zonden gezuiverd; namelijk door uw heiligmaking of wedergeboorte, en door uw rechtvaardigmaking, bestaande in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Christus, waarvan de doop een teken en zegel is. Zie Mark. 1:4. Hand. 22:16. Rom. 6:4. Ef. 5:26. Tit. 3:5. 1 Petr. 3:21.

22Dat is, om Jezus Christus' en Zijner verdiensten wil. Want het bloed van Jezus Christus reinigt ons van al onze zonden, 1 Joh. 1:7. Openb. 1:5.

d Ef. 2:2. Kol. 3:7. Tit. 3:3. e Hebr. 10:22.

Het lichaam een tempel

12f23Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal 24onder de macht van geen mij laten brengen.

23Namelijk die middelmatig zijn en in Gods Woord niet verboden, van welker gebruik hij hier kortelijk spreekt, en hierna breder zal spreken, hfdst. 7, 8, 9, 10, 11, en zal die van andere onderscheiden.

24Dat is, dat ik mij door enig menselijk gebod zou laten verbinden om hetgeen de Heere mij vrijgelaten heeft, niet te gebruiken, wanneer ik zonder aanstoot van anderen zulks doen kan. Zie Rom. 14:14. 1 Kor. 7:23; 10:23. Of: ik zal mij van geen ding laten overheersen, namelijk alzo dat ik mij de middelmatige dingen zou dienstbaar maken om die niet te gebruiken, tot stichting van mijn naaste.

f 1 Kor. 10:23.

13De spijzen zijn voor den buik, en de buik is voor de spijzen; maar God zal beide 25dezen en die tenietdoen. Doch het lichaam is niet 26voor de hoererij, maar 27voor den Heere, en 28de Heere voor het lichaam.

25Namelijk buik; niet ten aanzien van zijn wezen, dat een deel van het lichaam des mensen is, die geheel zal opstaan; maar ten aanzien van zijn gebruik in dit tijdelijke en natuurlijke leven, hetwelk dan niet meer nodig zal zijn. Zie Matth. 22:30. 1 Kor. 15:44. Openb. 7:16, 17.

26Namelijk die de heidenen voor een middelmatige zaak hielden, en die zelfs te Korinthe, waar voor deze zonde een publieke tempel was opgericht, zeer gemeen was. Daarom handelt de apostel daarvan eerst en bijzonderlijk, eer hij tot andere zaken komt, die zij ook voor middelmatig hielden, en in welke zij zichzelven onnodige strikken legden of zwaarlijk bezondigden.

27Dat is, om hetzelve tot den dienst van den Heere Jezus Christus te gebruiken.

28Dat is, de Heere is ook een Heere des lichaams, dewijl Hij Zichzelven niet alleen tot verlossing der ziel, maar ook des lichaams overgegeven heeft, vers 20.

14gEn God heeft ook den Heere opgewekt, en zal 29ons opwekken door Zijn kracht.

29Dat is, onze lichamen tot heerlijkheid, Rom. 8:11. Filipp. 3:21.

g Rom. 8:11. 2 Kor. 4:14.

15Weet gij niet dat 30uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre.

30Dat is, ook uw lichamen. Want dewijl de ware gelovigen in het geheel met Christus als met hun Hoofd verenigd zijn, 1 Kor. 12:12, 27, zo zijn ook hun lichamen een deel van Zijn geestelijk lichaam.

16Of weet gij niet dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? hWant 31die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees wezen.

31Deze plaats, genomen uit Gen. 2:24, wordt eigenlijk van den band des huwelijks gezegd; doch Paulus past dit ook op de hoererij, omdat zulke oneerlijke liefde en vleselijke vereniging deze personen aan elkander oneerlijk en onwettiglijk verbindt, gelijk het huwelijk dezelve wettiglijk en eerlijk verbindt.

h Gen. 2:24. Matth. 19:5. Mark. 10:8. Ef. 5:31.

17Maar 32die den Heere aanhangt, is 33één geest met Hem.

32Namelijk door het ware geloof en oprechte liefde.

33Dat is, geestelijk; of: door Zijn Geest met Hem verenigd, 1 Kor. 12:13.

18Vliedt de hoererij. 34Alle zonde die de mens doet, 35is buiten het lichaam; maar die hoererij bedrijft, 36die zondigt 37tegen zijn eigen lichaam.

34Namelijk die in de uitwendige daad van de mensen geschiedt.

35Dat is, misbruikt iets of doet leed aan iets dat buiten den mens zelven is.

36Dit moet verstaan worden bij vergelijking, namelijk meer dan enige andere zonde. Want hoewel een dronkaard en brasser zijn lichaam ook misbruikt, zo geschiedt het nochtans door iets dat geen deel aan zijn lichaam is, als spijze en drank; en hij doet ook zijn lichaam veel schade en schande aan, maar niet zo zwaar als de hoererij.

37Of: in.

19Of weet gij niet idat ulieder lichaam 38een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, 39Dien gij van God hebt, en dat gij 40uws zelfs niet zijt?

38Die derhalve zuiver en rein moet gehouden worden, en waarin God wil gediend zijn; hetwelk de apostel van den gehelen mens ook betuigt, 2 Kor. 6:16.

39Namelijk om u van uw aanneming tot kinderen te verzekeren, Rom. 8:11, 15. 2 Kor. 1:22.

40Namelijk om uw eigen wil te doen, maar den wil Desgenen Dien gij toebehoort.

i 1 Kor. 3:16. 2 Kor. 6:16. Ef. 2:21. Hebr. 3:6. 1 Petr. 2:5.

20kWant gij zijt 41duur gekocht; zo verheerlijkt dan God 42in uw lichaam en in uw geest, 43welke Godes zijn.

41Gr. door prijs, namelijk door het dierbaar bloed van Jezus Christus, 1 Petr. 1:18, 19. Openb. 5:9.

42Dat is, met lichaam en met ziel, die door den Heiligen Geest is vernieuwd.

43Namelijk niet alleen door het recht der schepping, maar ook door het recht der verlossing.

k 1 Kor. 7:23. Gal. 3:13. Hebr. 9:12. 1 Petr. 1:18.