DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 2.

1 De apostel bewijst met zijn voorbeeld, hoe het Evangelie van Christus moet voorgesteld worden, namelijk niet met menselijke wijsheid of welsprekendheid, maar in eenvoudigheid en geestelijke kracht. 6 Verklaart voorts wat voor hemelse wijsheid daarin is begrepen. 10 En hoe die door Gods Geest en niet door menselijk vernuft geopenbaard is. 13 Verhaalt wederom met wat woorden die moet worden uitgesproken. 14 En hoe die niet van den natuurlijken, maar van den geestelijken mens wordt onderscheiden en geoordeeld.


1EN ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, aben niet gekomen met 1uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende 2de getuigenis Gods.

1Gr. uitnemendheid van woord of rede, dat is, een opgepronkte manier van spreken, door welke ik zocht boven anderen wijs te schijnen of uit te munten, of u te overreden. Zie 1 Kor. 4:19.

2Dat is, het Evangelie, hetwelk ons van God is geopenbaard, en getuigt van den wil Gods tot onze zaligheid, 1 Kor. 1:6.

a vers 4. 1 Kor. 1:17.

2Want ik heb 3niet voorgenomen 4iets te weten onder u dan Jezus Christus, en 5Dien gekruisigd.

3Gr. geoordeeld. Want al was de apostel in vele andere zaken ervaren, zo had hij evenwel niet willen voordragen dan hetgeen dat tot hun zaligheid nodig was.

4Dat is, van enige andere wetenschap bij u te spreken.

5Dat is, Die door Zijn dood en volgende opstanding ons van onze zonden verlost en de eeuwige zaligheid deelachtig heeft gemaakt, Rom. 4:25; 10:9, 10.

3bEn ik was bij ulieden 6in czwakheid en in vreze en in veel beving.

6Deze dingen kunnen verstaan worden, óf van den nederigen stand, waarin zich de apostel gehouden heeft toen hij te Korinthe was, opdat niet hij, maar alleen zijn leer in aanzien zou wezen bij hen, tegen de opgeblazenheid dergenen die deze scheuringen veroorzaakten; óf van de voorzichtigheid en beschroomdheid, die hij gebruikt heeft in het voorstellen van de leer der zaligheid, om niets menselijks daaronder te vermengen, opdat de kracht derzelve niet aan zijn wijsheid of welsprekendheid, maar alleen aan den aard der leer die hij predikte, en aan de medewerking van den Geest Gods zou worden toegeschreven; hetwelk met het volgende best overeenkomt.

b Hand. 18:1. c Hand. 18:3. 2 Kor. 10:10.

4En mijn rede en mijn prediking dwas niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in 7betoning des geestes en der kracht;

7Dat is, betoning der geestelijke kracht, die uiterlijk door wonderen en inwendiglijk door de werking des Heiligen Geestes bij zijn woord was gevoegd, 2 Kor. 3:3.

d vers 1. 1 Kor. 1:17. 2 Petr. 1:16.

5Opdat uw geloof 8niet zou zijn 9in wijsheid der mensen, emaar 10in de kracht Gods.

8Dat is, zijn oorzaak of fundament niet zou hebben.

9Dat is, in redenen of woorden die de menselijke wijsheid bedenkt.

10Dat is, in de Goddelijkheid der leer, door de kracht des Geestes Gods aan onze harten betuigd, Hand. 16:14.

e 2 Kor. 4:7.

De wijsheid Gods verborgen voor den natuurlijken mens

6fEn wij spreken 11wijsheid onder 12de volmaakten; doch een wijsheid gniet 13dezer wereld, noch 14der oversten dezer wereld, hdie 15tenietworden;

11Dat is, de zwaarste verborgenheden van Gods Woord, gelijk vers 7. Anderszins heeft hij ook de zwakken en teren met melk gespijsd. Zie 1 Kor. 3:2. Hebr. 5:12.

12Dat is, die in de zaken des geloofs meer toegenomen hebben, en nu niet meer in de eerste beginselen behoeven onderricht te worden. Zie Rom. 14:1, 2; 15:1. Filipp. 3:15. Hebr. 5:14. Dezen worden bij vergelijking van anderen volmaakten genaamd; anderszins is hier niemand volmaakt in kennis zolang hij leeft, 1 Kor. 13:9.

13Dat is, die van het menselijk vernuft bedacht en groot geacht wordt.

14Dat is, der wijzen en machtigen, gelijk vers 8.

15Namelijk met al hun wijsheid en macht, overmits die buiten deze wereld geen gebruik heeft.

f Job 28:21. g Jak. 3:15. h 1 Kor. 15:24.

7Maar wij spreken 16de wijsheid iGods, bestaande kin 17verborgenheid, die bedekt was, 18welke God tevoren verordineerd heeft tot onze heerlijkheid, 19eer de wereld was;

16Dat is, die God ons tot onze zaligheid heeft geopenbaard.

17Zo noemt de apostel de leer des Evangelies, omdat dezelve door geen menselijke wijsheid ooit is gevonden, maar was voor haar bedekt, totdat God die door Zijn profeten en apostelen heeft geopenbaard.

18Namelijk wijsheid Gods; waardoor verstaan wordt óf de Persoon van Christus, Die 1 Kor. 1:24 ook de Wijsheid Gods genaamd wordt; óf de verborgenheden onzer zaligheid in Christus bij God voorgenomen, en daarna in het Evangelie geopenbaard tot onze heerlijkheid, Luk. 2:32. Beide komt met het volgende wel overeen.

19Gr. voor de eeuwen.

i Rom. 16:25. k 1 Kor. 4:1.

8lWelke 20niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; mwant indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij 21den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben.

20Namelijk uit hun natuurlijke rede of verstand, hoe groot en hoe kloek hetzelve ook was. Hoedanige Herodes, Pilatus, Kajafas en andere machtigen in deze wereld geweest zijn, alsook de filosofen, schriftgeleerden en dergelijken. Anderszins heeft Abraham ook door Gods Geest en openbaring Zijn dag gezien, Joh. 8:56, en David heeft zich daarin verheugd, Ps. 16:9, met andere godzalige koningen en profeten, Luk. 10:24, en ook sommigen van de oversten der Joden, als Nicodemus en Jozef van Arimathea, hebben Hem gekend; maar dezen waren weinigen, en hebben met Zijn dood niet ingestemd, Luk. 23:51. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 3:32.

21Namelijk Die het Hoofdstuk is van deze wijsheid Gods. Zo wordt Christus genaamd ten aanzien van Zijn Goddelijke natuur, Ps. 24:7. Hand. 7:2, Die gekruist is naar Zijn menselijke natuur. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 3:13. Hand. 3:15; 20:28.

l Matth. 11:25. Joh. 7:48. Hand. 13:27. 2 Kor. 3:14. m Joh. 16:3. Hand. 3:17; 13:27. 1 Tim. 1:13.

9Maar gelijk geschreven is: nHetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en 22in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben.

22Deze woorden voegt de apostel tot nadere verklaring van de voorgaande profetische woorden daartussen, om te tonen dat de verborgenheden des Evangelies en de grootte der heerlijkheid, die God Zijn gelovigen hiernamaals bereid heeft, zo waardig zijn, dat niet alleen geen oog en geen oor, maar zelfs geen vernuft die ooit van zichzelven heeft kunnen bedenken of ook verstaan. Zie 1 Petr. 1:10, 11, 12.

n Jes. 64:4.

10oDoch God heeft het 23ons geopenbaard door 24Zijn Geest; want de Geest 25onderzoekt alle dingen, ook 26de diepten Gods.

23Namelijk die God liefhebben. Want dat de apostel niet alleen van de apostelen spreekt, maar ook van degenen die door hun woord in Christus geloven, blijkt uit het volgende.

24Namelijk Welke door het Woord en met het Woord in ons krachtig is. Zie 2 Kor. 3:8. 1 Joh. 2:27.

25Dit zegt de apostel, niet omdat de Heilige Geest, Die in ons woont, van enige Goddelijke zaak onwetende zou zijn, die Hij zou moeten zoeken te weten, maar omdat Hem ook de allerdiepste zaken Gods, als eenzelfde God met den Vader en met den Zoon, klaarlijk bekend zijn; gelijk God wordt gezegd de harten en nieren te doorzoeken omdat zij voor Hem bloot en bekend zijn, Rom. 8:27. Openb. 2:23.

26Dat is, den allerverborgensten raad Gods. Zie Jes. 40:13.

o Matth. 13:11. 2 Kor. 3:18.

11pWant wie van de mensen weet hetgeen des mensen is, dan 27de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook 28niemand hetgeen Gods is, dan de Geest Gods.

27Dat is, de redelijke ziel en het verstand des mensen weet wat in hen is. Zie 1 Joh. 3:20.

28Namelijk onder de schepselen. Want de Zoon kent den Vader, en de Vader den Zoon, Matth. 11:27, en hier ook de Heilige Geest, als een enig God met den Vader en den Zoon, Rom. 8:27.

p Spr. 27:19. Jer. 17:9.

12Doch wij hebben niet ontvangen den geest 29der wereld, qmaar den Geest 30Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God 31geschonken zijn;

29Dat is, die wereldse dingen leert, en in wereldse dingen zijn vermaak heeft of geluk stelt.

30Dat is, Die van God uitgaat en Zijn kinderen beloofd en gegeven wordt, Joh. 14:16. Rom. 8:15.

31Namelijk tot onzen troost en zaligheid, dat is, Christus en Zijn weldaden, Rom. 8:32. Kol. 2:9, 10.

q Rom. 8:15.

13Dewelke wij ook spreken, rniet met woorden die de menselijke wijsheid leert, maar met 32woorden 33die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke 34samenvoegende.

32Of: redenen, bewegingen.

33Namelijk in Zijn Goddelijke ingevingen en Schriften, niet opgepronkt met menselijke welsprekendheid, maar krachtig in hun geestelijke eenvoudigheid.

34Of: vergelijkende. Gr. tezamen oordelende; dat is, gelijk de leer geestelijk is, zo stellen wij die ook voor, niet met wereldse, maar met geestelijke woorden.

r vers 4. 1 Kor. 1:17. 2 Petr. 1:16.

14Maar 35de natuurlijke mens 36begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem 37dwaasheid, en hij 38kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk 39onderscheiden worden.

35Gr. de ziellijke mens, dat is, die geen andere of hogere wijsheid heeft, dan die hem het licht der natuur en het menselijk vernuft leert. Zie Jud. vs. 19.

36Namelijk om dezelve aan te nemen en zichzelven tot zaligheid toe te eigenen, Rom. 8:5. Zie een voorbeeld Hand. 17:18; 25:19.

37Zie 1 Kor. 1:21, 22, 23.

38Namelijk dan door de genade en kracht van Gods Geest, Die het verstand verlicht en de harten opent, Hand. 16:14.

39Gr. geoordeeld, dat is, van menselijke en wereldse leringen met oordeel onderscheiden.

15sDoch 40de geestelijke mens onderscheidt wel 41alle dingen, maar hij zelf wordt van 42niemand 43onderscheiden.

40Dat is, die door den Geest Gods is verlicht en wedergeboren.

41Namelijk ter zaligheid nodig. Want ook de gelovigen dwalen somtijds wel in sommige zaken, maar die ter zaligheid zo nodig niet zijn; of wanneer zij deze gave der onderscheiding niet genoeg opwekken door naarstigheid en gebeden. Zie Joh. 10:4, 27. 1 Thess. 5:21. 1 Joh. 4:1.

42Namelijk die niet wedergeboren of geestelijk is; anderszins moet ook de geest der profeten den profeten onderworpen zijn, 1 Kor. 14:29, 32.

43Of: geoordeeld, dat is, met oordeel onderscheiden, gelijk vers 14.

s Spr. 28:5.

16tWant wie heeft 44den zin des Heeren gekend, die Hem zou onderrichten? Maar wij hebben 45den zin van Christus.

44Of: den Geest des Heeren, gelijk Jes. 40:13, waar deze woorden staan, uitgedrukt wordt. Dat is, den zin of de mening van den Geest des Heeren, Rom. 8:27.

45Dat is, de mening van Christus is ons bekendgemaakt door Zijn Woord en door Zijn Geest, gelijk hiervoor verklaard is, vss. 10, 12.

t Jes. 40:13. Rom. 11:34.