DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 14.

1 De apostel besluitende de voorgaande vermaning tot liefde, leert voorts dat degenen die naar geestelijke gaven staan, meest moeten staan naar de gave van profeteren. 5 Dat evenwel de gave van vreemde talen niet is te verachten, maar gebruikt moet worden met uitlegging derzelve. 7 Hetwelk hij bewijst met de gelijkenissen van een fluit, citer en bazuin. 10 En toont dat het strijdt tegen de natuur, en niet anders is dan of men tot barbaren sprak. 13 Leert verder dat men zo moet bidden, dat zulks geschiede niet alleen met den geest, maar ook met verstand. 16 Anderszins dat een die de vreemde taal niet verstaat, niet kan amen zeggen op zulk een gebed. 18 Bevestigt hetzelve met zijn eigen voorbeeld, hetwelk hij vermaant na te volgen. 21 En bewijst uit de Schrift, dat de vreemde talen somtijds meer een straf dan een gave zijn. 23 Leert ook dat het bespottelijk zou zijn, indien zij allen met vreemde talen spraken, maar stichtelijk indien zij allen profeteerden. 26 Daarna stelt hij enige regels, die men volgen moet in het gebruik der extraordinaire gaven, namelijk dat men alles moet doen tot stichting. 27 Als men met vreemde talen spreekt, dat een ander dat uitlegge. 29 Dat het profeteren geschiede bij beurten. 32 En dat de andere profeten daarvan oordelen. 34 Dat de vrouwen in de gemeente zwijgen. 37 Dat deze zijn ordinantiën des Heeren geboden zijn. 40 Eindelijk dat alles eerlijk en met orde in de gemeente moet geschieden.


Profetie meer dan tongentaal

1JAAGT1 de liefde na, en 2ijvert 3om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt 4profeteren.

1Gr. Vervolgt de liefde. Dit is het besluit van het voorgaande hoofdstuk.

2Dat is, tracht evenwel daarnaar dat de een den ander daarin moge overtreffen.

3Om de extraordinaire gaven te verkrijgen die de Heilige Geest toen in velen wrocht. Zie 1 Kor. 12:1, 8, 9, 10. Hoewel men ook moet ijveren om de gewone gaven.

4Wat dit is, zie vers 3. Rom. 12:7. 1 Kor. 12:10.

2Want die 5een vreemde taal spreekt, spreekt niet 6den mensen, maar 7Gode; want niemand 8verstaat het, doch 9met den geest spreekt hij 10verborgenheden.

5Gr. met een tong, gelijk ook in het volgende.

6Dat is, dat hij hen daarmede zou bekendmaken de gedachten zijns harten, hetwelk het einde is der spraak, waartoe zij gebruikt wordt.

7Dat is, dat God het wel verstaat, maar niet de mensen. Hetwelk niet genoeg is.

8Gr. hoort het, namelijk met verstand. Zie Gen. 11:7.

9Dat is, met de gave die de Heilige Geest in hem gewrocht heeft. Of: zijn gemoed.

10Dit kan verstaan worden óf van de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen, Matth. 13:11. 1 Kor. 4:1; 13:2, die te treffelijk zijn, dan dat zij zonder vrucht en aandacht in onbekende taal zouden voorgesteld worden, óf dat die in onbekende taal spreekt, niet anders doet dan of hij enige verborgen dingen voorstelde, die niemand verstaan kan.

3Maar 11die profeteert, 12spreekt den mensen 13stichting en vermaning en vertroosting.

11Dat is, die profetische Schriften in een bekende taal uitlegt. Zie vers 1.

12Dat is, spreekt alzo, dat de mensen het kunnen verstaan en daaruit vrucht scheppen.

13Dat is, hetgeen dat dienen kan tot stichting of onderwijzing der onwetenden, vermaning der ongeregelden en vertroosting der bedroefden. Tot deze drie nuttigheden moeten alle uitleggingen van Gods Woord gepast worden, Rom. 15:4. 2 Tim. 3:16. En hierom is de gave van profeteren beter dan van vreemde talen, omdat daardoor deze nuttigheden niet worden bekomen.

4Die een vreemde taal spreekt, die sticht zichzelven; maar die profeteert, die sticht de gemeente.

5En 14ik wil wel dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer dat gij profeteert. Want die profeteert, 15is meerder dan die vreemde talen spreekt, 16tenzij dan dat hij het uitlegt, opdat de gemeente stichting moge ontvangen.

14Dat is, ik wilde of wenste wel; zover is het vandaar dat ik de gave van vreemde talen hiermede zou willen veracht hebben.

15Dat is, heeft treffelijker gave, en dienstiger tot stichting der gemeente.

16Of: overzet, namelijk in een andere bekende taal, zodat de gemeente het verstaan kan.

6En nu, broeders, indien ik tot u kwam en sprak vreemde talen, 17wat nuttigheid zou ik u doen, zo ik tot u 18niet sprak of in openbaring, of in kennis, of in profetie, of in lering?

17Namelijk tot uw stichting.

18Of: niet sprak of door openbaring, enz., dat is, in bekende taal u niet predikte, zodat gij zoudt kunnen verstaan wat ik u voorstelde, óf enige openbaring van verborgenheden, óf enige wetenschap hoe men in twijfelachtige zaken zich moet gedragen, óf enige verklaring der profetische Schriften, óf enige bevestiging van enig artikel des geloofs.

7Zelfs ook 19de levenloze dingen die 20geluid geven, hetzij fluit, hetzij citer, zo zij geen 21onderscheid met hun klank geven, hoe zal bekend worden 22hetgeen gefloten of op de citer gespeeld wordt?

19Gr. zielloze, dat is, de instrumenten van muziek.

20Gr. stem.

21Dat is, verscheidenheid van tonen, maar altijd enerlei toon; hetwelk zeer onaangenaam en verdrietig is om te horen.

22Dat is, wat gezang of lied.

8Want ook indien de 23bazuin 24een onzeker geluid geeft, wie zal zich tot den krijg bereiden?

23Of: trompet, waardoor de krijgslieden ten strijde worden vermaand en opgewekt.

24Of: onbekend; namelijk uit welke men niet kan verstaan, dat men daardoor vermaand en opgewekt wordt om zich tot den strijd te bereiden. Want daartoe placht een zekere wijze van trompetten gebruikt te worden, welke classicum genaamd werd.

9Alzo ook gijlieden, indien gij niet 25door de taal een 26duidelijke rede geeft, hoe zal 27verstaan worden hetgeen gesproken wordt? Want gij zult zijn als die 28in de lucht spreekt.

25Of: door de tong.

26Dat is, woorden spreekt die men verstaan kan, wat gij daarmede wilt zeggen.

27Namelijk van de toehoorders, die de talen niet verstaan.

28Dat is, enig geluid maakt en uitwerpt in de lucht, dat daar verdwijnt zonder enig nut. Zie 1 Kor. 9:26.

10Er zijn, 29naar het voorvalt, 30zovele soorten van stemmen in de wereld, en geen derzelve is 31zonder stem.

29Dat is, gelijk het naar gelegenheid der tijden en plaatsen gebeurt.

30Namelijk niet alleen onder de mensen, die hun verscheidene spraken hebben, maar ook onder allerlei soorten van dieren en vogels.

31Dat is, zonder zodanig een geluid dat de mensen van enerlei taal daardoor elkander kunnen verstaan, en dat men uit het geluid van de dieren en vogels elke soort van dezelve kan onderkennen, zodat zij nog enige betekenis hebben, hetwelk in vreemde onbekende talen niet is.

11Indien ik dan 32de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem die spreekt, 33barbaars zijn, en hij die spreekt, zal 34bij mij barbaars zijn.

32Dat is, de beduidenis van hetgeen gesproken wordt, niet versta.

33Dat is, een mens van onbekende taal. De Grieken en Romeinen noemden alle andere natiën, die hun taal niet spraken of verstonden, barbaren. Zie Hand. 28:2, 4. Rom. 1:14. Kol. 3:11.

34Gr. in mij.

12Alzo ook gij, dewijl gij 35ijverig zijt naar 36geestelijke gaven, zo zoekt dat gij moogt 37overvloedig zijn 38tot stichting der gemeente.

35Gr. ijveraars zijt van geestelijke gaven, dat is, om strijd daarnaar poogt, dat gij de beste geestelijke gaven moogt hebben; hetwelk een prijselijke ijver en strijd is.

36Gr. geesten.

37Of: uitnemend.

38Dat is, dat gij moogt zodanige gaven hebben en gebruiken, waardoor de gemeente meest kan gesticht worden.

13Daarom, die in een vreemde taal 39spreekt, die 40bidde dat hij het moge uitleggen.

39Dat is, spreken kan en wil in de gemeente.

40Dat is, dat God hem, benevens de gave van vreemde talen, ook wil verlenen de gave van hetzelve in bekende taal duidelijk over te zetten en uit te leggen. Want dit was ook een bijzondere gave des Geestes. Zie vss. 26, 27. 1 Kor. 12:10, 30. En hoewel zij zelven wel verstonden wat zij zeiden, zo hadden zij evenwel niet altijd daarbij de gave van hetzelve duidelijk te kunnen vertalen. Of: dat hij alzo bidde, namelijk in de gemeente, dat hij het gebed in onbekende taal gedaan, ook in een bekende taal uitlegge.

14Want indien ik in een vreemde taal 41bid, 42mijn geest bidt wel, maar 43mijn verstand is 44vruchteloos.

41Dat is, een gebed doe openlijk in de gemeente.

42Dat is, ik doe in mijn gemoed wel een gebed door de gave des Heiligen Geestes, dat goed is.

43Namelijk hetwelk ik heb van die taal. Zie vers 4. Of: de mening van mijn gebed.

44Namelijk bij de toehoorders, die zulk een gebed niet verstaan.

1545Wat is het dan? 46Ik zal wel met den geest bidden, maar ik zal ook 47met het verstand bidden; aik zal wel met den geest 48zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen.

45Dat is, wat zal men dan moeten doen om deze gave recht te gebruiken?

46Dat is, ik zal wel deze gave des Heiligen Geestes gebruiken om het gebed te doen in de gemeente in vreemde taal.

47Dat is, ik zal daarbij voegen een duidelijke uitlegging, dat de toehoorders het zullen kunnen verstaan.

48Namelijk psalmen en geestelijke liedekens, in de vergadering der gemeente.

a Ef. 5:19. Kol. 3:16.

16Anderszins, indien gij 49dankzegt met den geest, hoe zal degene die 50de plaats eens 51ongeleerden vervult, 52amen zeggen op uw dankzegging, dewijl hij niet weet wat gij zegt?

49Of: zegent, dat is, met deze gave des Heiligen Geestes begiftigd zijnde, openbare dankzegging doet in de gemeente.

50Dat is, die onder de gemene lieden of toehoorders zit. Want het schijnt dat de leraars in een bijzondere en verhevener plaats hebben gezeten in de vergaderingen.

51Gr. idiotes, dat is, die de vreemde talen niet verstaat, en die geen openbare bediening of extraordinaire gaven heeft om in de gemeente te leren, het gebed of dankzeggingen te doen.

52Dit woord amen komt van een Hebreeuws woord, betekenende waarheid, zekerheid, vastigheid; en wordt gebruikt tot besluit van het gebed, Rom. 15:33. 2 Tim. 4:22, om daarmede te verklaren dat men toestemt hetgeen gebeden is, en wenst dat het mocht geschieden. Zie Deut. 27:15, enz. Neh. 5:13. Jer. 11:5. Luk. 24:53. Rom. 1:25; 9:5. Openb. 22:20, 21.

17Want gij 53dankzegt wel behoorlijk, maar 54de ander wordt niet gesticht.

53Dat is, gij doet wel een goede dankzegging, die u kan stichten, omdat gij de taal verstaat.

54Namelijk die uw dankzegging hoort, en de taal niet verstaat waarin gij dankzegt.

1855Ik dank mijn God dat ik meer vreemde talen spreek dan gij allen;

55Of: dat ik vreemde talen spreek meer dan gij allen. De apostel stelt zijn eigen voorbeeld den Korinthiërs voor, hetwelk zij billijk behoorden na te volgen. Hij dankt God voor de gave der vreemde talen, die hij overvloediger ontvangen had dan iemand van henlieden die daarmede in de vergaderingen pronkten; om te tonen dat hij deze gave niet verachtte, maar alleen het misbruik derzelve bestraft.

19Maar ik wil liever 56in de gemeente 57vijf woorden spreken 58met 59mijn verstand, opdat ik ook anderen moge onderwijzen, dan 60tienduizend woorden in een vreemde taal.

56Dat is, in de vergadering der gelovigen, waar ook vele ongeleerden tegenwoordig zijn.

57Dat is, enige weinige.

58Of: door.

59Dat is, zodat ik mijn verstand of de gedachten mijns gemoeds uitdruk met klare, bekende en duidelijke woorden die een iegelijk verstaan kan.

60Dat is, een grote en lange rede. Zie 1 Kor. 4:15. Waaruit klaarlijk blijkt, dat diegenen regelrecht tegen de leer des apostels doen, die den godsdienst en hun gebeden tot God doen in een vreemde taal, die zij zelven of hun toehoorders niet verstaan, en die dezelfde gebeden met vijftigen en honderden God als toetellen.

20bBroeders, 61wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen 62in de boosheid, en wordt 63in het verstand 64volwassen.

61Dat is, toont dat gij beter verstand hebt dan de kinderen, alzo het gans kinderlijk is, dat men in de vergadering wil pronken met vreemde talen zonder enige stichting. Of: blijft niet altijd in de kinderlijke en geringe kennis van geestelijke zaken. Zie Hebr. 5:12; 6:1.

62Dat is, volgt de kinderen na, niet in hun onverstand, maar in hun onnozelheid, alzo de kinderen, hoewel zij geboren worden met een verdorven natuur, nochtans die nog zo metterdaad niet tonen als de volwassenen.

63Namelijk van geestelijke zaken ter zaligheid nodig.

64Gr. volmaakt, dat is, neemt dagelijks in dit verstand in zulker voege toe, dat tussen het verstand dat gij nu hebt van geestelijke zaken, en dat gij nog zult verkrijgen, zulk een onderscheid is, als daar is tussen het verstand van een kind en van een volwassen man. Want dat wij in dit leven tot de gans volmaakte kennis der geestelijke dingen niet zullen komen, heeft de apostel in het voorgaande hoofdstuk geleerd, vss. 9, 10, 11, 12.

b Matth. 18:3; 19:14. Ef. 4:14. 1 Petr. 2:1, 2.

21c65In de Wet is geschreven: Ik zal door lieden 66van andere talen en door 67andere lippen 68tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij 69niet horen, zegt de Heere.

65Dat is, in de Schriften des Ouden Testaments. Zie Joh. 10:34.

66Dat is, van onbekende talen, die zij niet verstaan zullen.

67Dat is, onbekende spraak.

68Namelijk om hetzelve daarmede te straffen. Dewijl dan God de onbekende talen en spraken als een straf gebruikt, zo behoort men dezelve in de gemeente zonder verklaring niet te gebruiken, overmits zulks zou strekken meer tot straf dan tot stichting derzelve. Zie verdere verklaring Jes. 28:11.

69Dat is, niet verstaan.

c Deut. 28:49. Jes. 28:11.

22Zo dan, de vreemde talen zijn 70tot een teken niet voor degenen die geloven, maar voor 71de ongelovigen; en 72de profetie 73niet voor de ongelovigen, maar voor degenen die geloven.

70Namelijk van Gods toorn.

71Dat is, die hardnekkiglijk het Woord Gods verwerpen, dien zendt God tot een straf, dat tot hen gesproken wordt in een onbekende taal.

72Zie vss. 3, 4.

73Want hoewel de profetie ook kan dienen om een ongelovige te bekeren, nochtans alzo de ongelovigen in de vergadering niet veel komen, zo wordt voornamelijk dezelve aangesteld om de gelovigen te vermanen, te vertroosten en te versterken.

23Indien dan de gehele gemeente bijeenvergaderd was, en zij allen in vreemde talen spraken, en enige ongeleerden of 74ongelovigen inkwamen, zouden zij niet zeggen 75dat gij uitzinnig waart?

74Namelijk die nog tot de christelijke religie niet zijn bekeerd.

75Namelijk als gij voor het volk spreekt hetgeen zij niet verstaan; hetwelk geen wijze, maar uitzinnige lieden doen. Waardoor dan een ongelovige meer en meer van de christelijke religie vervreemd wordt, als die hem schijnen zou de mensen uitzinnig te maken.

24Maar indien zij 76allen profeteerden, en een ongelovige of ongeleerde inkwam, die wordt 77van allen 78overtuigd en hij wordt van allen 79geoordeeld;

76Namelijk die de gaven der profetie hebben, de een na den ander. Zie vss. 28, 29, 30.

77Namelijk die de gave van profetie in de gemeente recht gebruiken.

78Of: bestraft, dat is, overwonnen in zijn consciëntie dat de christelijke religie de rechte en ware religie is.

79Dat is, veroordeeld, namelijk over zijn voorgaande zonden, en indien hij hetgeen door het profeteren uit Gods Woord voorgesteld wordt, niet wil met waar geloof aannemen, zo wordt hij buiten alle onschuld gesteld. Zie Hand. 24:25.

25En alzo worden 80de verborgen dingen zijns harten openbaar; en alzo 81vallende op zijn aangezicht, zal hij God aanbidden, en verkondigen 82dat God waarlijk 83onder u is.

80Dat is, als door het profeteren Gods Woord uitgelegd wordt, zo blijkt hoe een mens in zijn hart gesteld is, namelijk of hij in zijn ongelovigheid hardnekkiglijk wil blijven, of het Evangelie geloven. Zie 2 Kor. 2:15, 16.

81Namelijk degene die door het profeteren in zijn hart overtuigd is van de waarheid der christelijke religie, die zal zich terstond met allen eerbied begeven om den waren God te dienen en de christelijke religie voor de ware te belijden.

82Dat is, dat in uw gemeente de ware religie recht geleerd en geoefend wordt.

83Gr. in u.

Orde in de samenkomsten

2684Wat is het dan, broeders? Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij 85een psalm, heeft hij 86een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij 87een openbaring, heeft hij 88een uitlegging: laat alle dingen geschieden tot stichting.

84Dat is, dewijl hetgeen tevoren gezegd is, alzo inderdaad is, wat zal men dan voorts doen? Hier begint de apostel enige regels voor te schrijven, die men in de gemeente moet onderhouden in het gebruiken der gaven.

85Of: lofzang, namelijk door ingeven des Heiligen Geestes van hem gemaakt tot Gods eer en stichting der gemeente.

86Dat is, een bijzondere onderwijzing, vermaning of vertroosting, door den Heiligen Geest hem bijzonderlijk ingegeven.

87Namelijk des Heiligen Geestes van enige onbekende of toekomende dingen. Zie Openb. 1:1.

88Dat is, de gave van vreemde talen in bekende spraken te vertalen; of ook van enige duistere plaatsen der Heilige Schrift wel en duidelijk te verklaren.

27En zo iemand een vreemde taal spreekt, dat het 89door twee of ten meeste drie geschiede, en 90bij beurten, en dat 91één het uitlegge.

89Dat is, dat niet velen daarmede den tijd doorbrengen; doch zo men immers wil vreemde talen spreken, dat zulks van zo weinigen geschiede, als het doenlijk is.

90Dat is, niet tegelijk op één tijd allen tezamen, maar de een na den ander.

91Namelijk opdat de gemeente daardoor moge verstaan wat het is, dat in onbekende taal gesproken is geweest.

28Maar indien er 92geen uitlegger is, dat 93hij zwijge in de gemeente, doch dat hij 94tot zichzelven spreke en 95tot God.

92Namelijk óf hij zelf, die vreemde taal spreekt, óf een ander, die de gave heeft om deze vreemde talen over te zetten en in bekende te vertalen.

93Namelijk die met vreemde taal spreekt.

94Of: bij zichzelven, in het bijzonder, niet openlijk in de gemeente.

95Namelijk inwendiglijk God, Die de gedachten des harten weet en alle talen verstaat, aanroepende en dankende.

29En dat 96twee of drie 97profeten 98spreken, en dat 99de anderen 100oordelen.

96Namelijk om den tijd met profeteren alleen niet door te brengen.

97Zie vss. 3, 4.

98Namelijk in de gemeente, en dat bij beurten, vers 27.

99Namelijk die dezelfde gave van profeteren hebben, of de gave van de geesten te onderscheiden.

100Namelijk of die profetie overeenkomt met Gods Woord, aan hetwelk alle leringen en openbaringen moeten getoetst worden. Zie Jes. 8:20. Joh. 5:39.

30Doch indien 1een ander 2die er zit, 3iets geopenbaard is, 4dat de eerste zwijge.

1Namelijk die mede de gave van profeteren heeft.

2Dat is, die geen beurt nog heeft gehad om op te staan en te spreken.

3Namelijk dat den ander, die daar spreekt, óf niet, óf niet zo klaarlijk is geopenbaard als aan hem.

4Namelijk om plaats te geven aan dien tweede om te spreken.

31Want gij kunt allen, de een na den ander, profeteren, opdat 5zij allen leren en allen 6getroost worden.

5Dat is, zo de profeten als de gemene toehoorders onderwezen worden.

6Of: vermaand.

32En 7de geesten der profeten 8zijn den profeten onderworpen.

7Dat is, de leringen die de profeten door de gave en ingeving des Heiligen Geestes voorstellen.

8Dat is, staan onder het oordeel van de andere profeten, die hen horen; aan welk oordeel zij ook zich gaarne onderwerpen. Want hoewel deze profetering van den Heiligen Geest, Die niet dwalen kan, werd ingegeven, zo werd nochtans niet altijd aan één alles geopenbaard, en hetgeen den een geopenbaard werd, datzelve werd ook dikwijls meer anderen mede geopenbaard. Daar zou ook van enige profeten iets van het hunne daarbij gemengd kunnen worden. Zo moet dan beproefd en geoordeeld worden van de anderen of de profetering ook geschiedt door ingeving des Heiligen Geestes en naar de mate des geloofs. Zie Jes. 8:20. Rom. 12:7.

33Want God is 9geen God van 10verwarring, maar van vrede, 11gelijk in al de gemeenten der heiligen.

9Of: geen Auteur, of Liefhebber.

10Of: beroerte.

11Namelijk van mij geleerd wordt. Of: nodig is.

34dDat uw vrouwen in de gemeenten 12zwijgen; want het is haar niet toegelaten 13te spreken, maar bevolen 14onderworpen te zijn, gelijk ook 15ede Wet zegt.

12Dat is, openlijk niet spreken tot de gemeente, al zijn zij ook met goede kennis begiftigd. Zie 1 Kor. 11:5.

13Namelijk openlijk in de gemeente iets te leren of voor te stellen. Zie 1 Tim. 2:12.

14Namelijk aan de mannen, om van hen onderwijzing te ontvangen. Want die een ander in openbare vergaderingen onderwijst, heeft daardoor enige autoriteit over of boven dengene die onderwezen wordt.

15Namelijk Gen. 3:16.

d 1 Tim. 2:12. e Gen. 3:16. Ef. 5:22. Kol. 3:18. Tit. 2:5. 1 Petr. 3:1.

35En zo zij iets willen 16leren, laat haar te huis 17haar eigen mannen vragen; want het staat 18lelijk voor de vrouwen dat zij in de gemeente spreken.

16Dat is, van enige leerstukken breder onderwezen worden.

17Namelijk zo die bekwaam zijn om haar te onderwijzen; anderszins zo mogen zij ook wel in het bijzonder de leraars der gemeente of enige andere eerlijke en begaafde mannen ondervragen.

18Dat is, onbetamelijk, kwalijk passende; omdat daarmede omgekeerd wordt de orde die God gesteld heeft tussen man en vrouw; en dat zulks ook strijdt tegen de eerbare schaamte die bij de vrouwen behoort te zijn.

36Is het Woord Gods 19van u uitgegaan? Of is het tot 20u alleen gekomen?

19Dat is, van u, Korinthische leraars, die op uw gaven zo hoogmoedig zijt, en niet veelmeer van ons apostelen, die het Woord Gods u eerst gepredikt hebben.

20Dat is, gij gedraagt u zo hoogmoedig, alsof gij alleen alle wijsheid hadt. Een ernstige bestraffing van die hoogmoedige geesten, waarmede ook meteen getoond wordt dat zij geen reden hebben om zich zo te verheffen.

37Indien iemand 21meent een profeet te zijn of 22geestelijk, die 23erkenne dat hetgeen ik u schrijf, 24des Heeren geboden zijn.

21Dat is, met de gave van profeteren begiftigd is inderdaad, of zulks zich laat voorstaan en voor zodanig zich uitgeeft.

22Dat is, begiftigd met enige extraordinaire gave des Heiligen Geestes. Of: overvloediglijk in de christelijke leer geoefend, 1 Kor. 2:15; 3:1. Gal. 6:1.

23Dat is, die zal moeten of behoren te erkennen; namelijk indien hij zodanig is als hij zich uitgeeft.

24Namelijk van Jezus Christus, Die als onze Heere macht heeft om ons te gebieden, en Dien wij, Zijn dienstknechten, schuldig zijn te gehoorzamen.

38Maar zo iemand 25onwetend is, 26die zij onwetend.

25Dat is, moedwillig hetzelve niet wil weten of erkennen.

26Dat is, alzo hij moedwilliglijk in zijn onwetendheid wil blijven, en zich door mijn schrijven niet laten onderrichten, die mag zulks doen op zijn eigen gevaar; ik wil mij met dezulken niet bemoeien, alzo ik het mijne heb gedaan om hen uit die onwetendheid te brengen. Zie dergelijke manier van spreken Openb. 22:11.

39Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en 27verhindert niet in vreemde talen te spreken.

27Dat is, hoewel ik acht dat het profeteren meer stichting voortbrengt in de gemeente dan met vreemde talen te spreken, zo wil ik daarmede het gebruik van vreemde talen niet ten enenmale verworpen of verhinderd hebben, als het maar behoorlijk geschiedt en met uitlegging.

40Laat 28alle dingen 29eerlijk en 30met orde geschieden.

28Die te doen zijn in de vergaderingen der gemeente, als daar zijn profeteren, of het Woord Gods prediken, de gemene gebeden en dankzeggingen doen, de sacramenten bedienen en dergelijke.

29Of: geschiktelijk; zodat het een goede gedaante heeft, die betamelijk is aan de christelijke eerbaarheid en eenvoudigheid.

30Dat is, zonder verwarring, elk op zijn behoorlijken tijd, beurt, plaats, enz.