DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANKORINTHE

HOOFDSTUK 1.

1 In de inleiding, die tot het 10de vers duurt, stelt de apostel vooraan zijn naam, als schrijver van dezen brief, en den naam dergenen waaraan hij schrijft, met den gewoonlijken apostolischen groet. 4 Dankt verder God voor de weldaden die Hij deze gemeente alrede had bewezen. 8 En verzekert hen van Christus' trouw in het volvoeren van Zijn begonnen werk. 10 Komt daarna tot de zaak zelve, en verklaart hoe hij verstaan heeft dat er verdeeldheid onder hen was, en dat de een zeide: Ik ben van Paulus, en de ander: Ik ben van Cefas, enz. 13 Berispt hen daarover met verscheidene redenen, en toont dat zij tot een teken van enigheid in Christus' Naam alleen zijn gedoopt geweest. 18 Handelt daarna tegen degenen die op de wereldse welsprekendheid roemden, en verklaart dat God daardoor onder hen niet krachtig was geweest, maar door de eenvoudigheid der predicatie van den gekruisten Christus. 26 En dat deze kracht zich geopenbaard had in de bekering, niet van vele wijzen en machtigen onder hen, maar van de geringen en onwijzen naar de wereld. 29 Opdat zij niet in zichzelven zouden roemen, maar alleen in Christus, in Welken zij alles hadden, ter zaligheid nodig.


Opschrift en zegengroet

1PAULUS,1 een geroepen apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en 2Sósthenes, 3de broeder,

1Van den naam Paulus en hetgeen volgt, zie de aantt. op Hand. 13:9. Rom. 1:1.

2Dezen menen enigen dat geweest is dezelfde Sosthenes die tevoren was een overste der synagoge te Korinthe en tot Christus bekeerd is, Hand. 18:17, en dat hij nu bij Paulus was, of met hem van Korinthe was vertrokken om de vervolging tegen hem, doch dit is onzeker.

3Zo noemt hij dezen Sosthenes, niet alleen omdat hij een discipel van Christus was, maar ook een voornaam leraar en metgezel van Paulus, en bij de gemeente in grote achting. Zie dergelijk 2 Kor. 1:1. Gal. 1:2.

2Aan de gemeente Gods die te 4Korinthe is, a5den geheiligden in Christus Jezus, b6den geroepen heiligen, cmet allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen 7in alle plaats, beide hun en onzen Heere:

4Deze was de hoofdstad van Achaje in Griekenland, gelegen tussen twee zeeën, in de engte waarmede Peloponnesus vast was aan Achaje, een zeer rijke en vermaarde koopstad, en daarbij vol weelde en overdaad, die eens was verwoest geweest van de Romeinen, maar daarna ten tijde van den keizer Augustus wederom opgebouwd, en tot haar vorigen bloeienden stand gebracht. Zie Hand. 18:1.

5Dat is, die door Christus en Zijn gemeenschap van den gemenen hoop der wereld zijn afgezonderd tot een gemeente Gods.

6Namelijk niet alleen uitwendig door het Woord, maar ook inwendig door de kracht des Heiligen Geestes, waardoor hij het beste deel der gemeente, dat is, de ware gelovigen, verstaat, waarvan Christus spreekt Hand. 18:10.

7Namelijk van Achaje, waarin Korinthe lag, gelijk 2 Kor. 1:1 wordt uitgedrukt. Of van de gehele wereld, waar de Naam van Christus aangeroepen wordt, gelijk Hand. 9:14. 2 Tim. 2:22 de gelovigen daardoor beschreven worden. Want hetgeen Paulus aan een gemeente schrijft is een voorschrift, waarnaar zich alle gemeenten moeten richten; gelijk Christus zeide tot Zijn discipelen, Mark. 13:37.

a Joh. 17:19. Hand. 15:9. 1 Thess. 4:7. b Rom. 1:7. Ef. 1:1. c 2 Tim. 2:22.

3d8Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus.

8Zie hiervan Rom. 1:7.

d Rom. 1:7. 2 Kor. 1:2. Ef. 1:2. 1 Petr. 1:2.

De Korinthiërs rijk in Christus

4Ik dank 9mijn God allen tijd over u vanwege de genade Gods, die u gegeven is 10in Christus Jezus;

9Dit is het woord des geloofs, hetwelk God voor zijn God erkent, Rom. 1:8, en Christus voor zijn Zaligmaker, Gal. 2:20, niet om andere gelovigen daarvan uit te sluiten, maar om hun een voorbeeld der ware belijdenis voor te schrijven. Zie dergelijke Job 19:25. Ps. 18:3; 23:1; 27:1. Jes. 63:16. Joh. 20:28. 1 Tim. 1:15, enz.

10Of: door Christus Jezus.

5eDat gij 11in alles zijt rijk geworden in Hem, 12in alle rede en alle kennis,

11Dat is, met allerlei geestelijke gaven overvloediglijk begiftigd geworden door Hem. Hiermede legt hij een fundament om hun te tonen dat zij door deze gaven niet moeten hoogmoedig worden, of tegen elkander roemen, maar dat zij God in Christus daarover moeten danken, en die gebruiken tot stichting van elkander in vrede en enigheid.

12Of: in alle woord. Dit wordt verstaan, óf van de gave van bekwamelijk te kunnen uitspreken hetgeen door de kennis van hen begrepen was, óf van het woord des apostels zelf, waardoor zij tot deze kennis van alle verborgenheden des geloofs gebracht waren, Hand. 20:20.

e Kol. 1:9.

6Gelijk 13de getuigenis van Christus 14bevestigd is onder u;

13Dat is, het woord des Evangelies van Christus, Rom. 1:16, gelijk hierna 1 Kor. 2:1.

14Namelijk uitwendiglijk door verscheidene wonderen die onder hen geschied waren, 2 Kor. 12:12, en inwendiglijk door de verzegeling des Heiligen Geestes in hun harten, 1 Kor. 2:12. 2 Kor. 1:22. Zie ook Mark. 16:20.

7Alzo dat het u 15aan geen gave ontbreekt, f16verwachtende de openbaring van onzen Heere Jezus Christus;

15Namelijk tot zaligheid en stichting nodig. Anderszins kennen wij hier maar ten dele, en profeteren maar ten dele, 1 Kor. 13:9. En dit zegt hier de apostel in het gemeen van de ware Christenen die onder hen waren, welke hij daarna over het misbruik dezer gaven berispt, ten aanzien van de gebreken, die ook onder sommigen van hen waren ingekropen.

16Namelijk in Zijn tweede komst, in welke wij in al hetgeen ons nog ontbreekt, eerst zullen volmaakt worden, 1 Kor. 13:10, 11, 12. Zie ook 1 Petr. 1:7, 13.

f Filipp. 3:20. Tit. 2:13.

8gWelke God u ook zal 17bevestigen tot het einde toe, om 18onstraffelijk te zijn 19in den dag van onzen Heere Jezus Christus.

17Of: versterken, namelijk in het geloof en begonnen goed dat alrede in u is.

18Dat is eigenlijk, die niemand zal kunnen beschuldigen, Rom. 8:1, 33.

19Dat is, in den uitersten dag, wanneer Christus zal verschijnen om te oordelen, en om de Zijnen volkomenlijk te verlossen, Rom. 2:16. Ef. 4:30.

g 1 Thess. 3:13; 5:23.

9hGod is 20getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot i21de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere.

20Namelijk in het uitvoeren Zijner beloften, waarmede Hij beloofd heeft, dat Hij de Zijnen niet zal verlaten. Zie Jes. 49:15.

21Namelijk niet alleen de uitwendige, waardoor wij belijden gemeenschap te hebben aan Christus en Zijn weldaden; maar inzonderheid de inwendige, waarin wij door het geloof, en door den Geest van Christus met Hem verenigd en al Zijn weldaden deelachtig zijn. Zie Rom. 8:32. Ef. 3:17. 1 Joh. 1:3.

h 1 Kor. 10:13. 1 Thess. 5:24. i Jer. 32:40. Joh. 15:5. Gal. 2:20. 1 Joh. 1:3.

Partijschap in de gemeente

10Maar 22ik bid u, broeders, 23door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, kdat gij allen 24hetzelfde spreekt en dat onder u geen 25scheuringen zijn, maar dat gij 26samengevoegd zijt in één zelfden 27zin en in één zelfde gevoelen.

22Of: vermaan u. Hier begint de apostel hen te vermanen tegen de scheuringen, en hen te waarschuwen dat zij geen aannemers moeten zijn der personen onder de leraars, alzo daaruit onenigheid rijst; noch om de uitwendige gaven den een meer aanhangen dan den ander. En de leraars zelven, dat zij het Evangelie niet oppronken met menselijke wijsheid of welsprekendheid, maar voorstellen in eenvoudigheid en kracht van den Geest van Christus.

23Dat is, door Christus, of: om Christus' wil.

24Dat is, enerlei wijze van spreken gebruikt van hetzelfde geloof, of van de gronden deszelven geloofs; omdat namelijk uit de verscheidenheid van spreken dikmaals komt verscheidenheid van gevoelen, of ten minste ijdele twisting.

25Gr. schismata, welke eigenlijk verdeeldheden zijn, die in de gemeente rijzen over enige verschillen in het geloof die niet fundamenteel zijn; of die het geloof zelf niet aangaan, maar de liefde en uitwendige ordeningen alleen; die zowel als ketterijen (welke eigenlijk de fundamenten der leer raken) onder de werken des vleses geteld worden, Gal. 5:20, hoewel het somwijlen ook breder genomen wordt.

26Of: verenigd; een gelijkenis genomen van een zaak die uit vele delen bestaat, welke, in elkander gevoegd, een volkomen werk of lichaam maken.

27Of: mening; dit is het andere middel om ware enigheid te houden in de gemeente, namelijk onder dezelfde wijze van spreken te houden enerlei mening of gevoelen.

k Rom. 12:16; 15:5. Filipp. 2:2; 3:16. 1 Petr. 3:8.

11Want mij is van u bekendgemaakt, mijne broeders, door die van het huisgezin van 28Chloë zijn, dat er twisten onder u zijn.

28Deze schijnt geweest te zijn een vrome matrone, en van aanzien onder de gemeente van Korinthe.

12En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: lIk ben 29van Paulus, en ik m30van Apollos, en ik 31van Céfas, en ik 32van Christus.

29Namelijk discipel, gelijk ook in het volgende.

30Dat deze Apollos ook te Korinthe velen tot het geloof gebracht heeft, blijkt uit Hand. 18:24, 27.

31Dat is, van Petrus, zie Joh. 1:43. Gal. 2:9. Waaruit nochtans niet volgt dat Petrus te Korinthe ook gepredikt heeft, maar het kan zijn dat enigen zijner discipelen daar geweest zijn, die zich over Petrus of over Petrus' leer geroemd hebben. Want dat zij ook Paulus', Cefas' en Apollos' namen hiertoe hebben misbruikt, en niet alleen de namen van andere leraars, blijkt uit hetgeen volgt 1 Kor. 4:6.

32Dezen waren de eenvoudige en oprechte Christenen, die geen partijnamen van leraars hebben willen aannemen, en daaraan wel gedaan hebben.

l 1 Kor. 3:4. m Hand. 18:24. 1 Kor. 16:12.

1333Is Christus gedeeld? Is Paulus voor u gekruist? Of zijt gij 34in Paulus' naam gedoopt?

33Vanhier verder brengt de apostel verscheidene redenen bij, waarmede hij bewijst dat zulke verdeeldheden onbehoorlijk zijn. Want vooreerst schijnt hieruit dat men Christus wil verdelen, Die alleen het Hoofd is Zijner gemeente, wanneer men een deel van de gemeente alleen van Christus noemt, en de andere delen van Paulus, Petrus, Apollos en andere leraren. Daarenboven dat ook Christus niet alleen de Verlosser is van Zijn gemeente, eindelijk dat zij in iemands anders naam dan in Christus' Naam zouden gedoopt zijn.

34Namelijk om Paulus' naam hierdoor aan te nemen. Zie van deze wijze van spreken Matth. 28:19.

14Ik dank God dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan nCrispus en oGajus;

n Hand. 18:8. o Rom. 16:23.

15Opdat niet iemand zegge dat ik in mijn naam gedoopt heb.

16Doch ik heb ook het huisgezin van pStéfanas gedoopt; voorts weet ik niet of ik iemand anders gedoopt heb.

p 1 Kor. 16:15, 17.

17Want Christus heeft mij 35niet gezonden om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen; q36niet met wijsheid van 37woorden, opdat 38het kruis van Christus niet 39verijdeld worde.

35Dat is, niet voornamelijk. Want al de apostelen zijn gezonden geweest om te dopen, Matth. 28:19, en anderszins zou de apostel ook dezen niet hebben mogen dopen. Maar zij hebben dezen dienst, waartoe minder gaven van node waren dan tot het prediken, om geen tijd te verliezen, aan anderen, hun discipelen en leraars, overgelaten. Zie Hand. 10:48.

36In de navolgende woorden ontdekt de apostel den oorsprong, waaruit deze verdeeldheden onder de Korinthiërs waren gesproten; namelijk daaruit, dat enige leraars de oprechtheid en eenvoudigheid van het Evangelie van Christus zochten op te pronken met menselijke welsprekendheid, en te vermengen met menselijke wijsheid of filosofie, waardoor de oren van sommige toehoorders kittelig werden en andere oprechte leraars verachtten of voorbijgingen; welk doen de apostel met zijn voorbeeld en andere redenen wederlegt.

37Gr. woord, of: rede, namelijk die de menselijke wijsheid leert, 1 Kor. 2:4, of: met kunstige welsprekendheid.

38Dat is, het woord des kruises, gelijk in het volgende vers verklaard wordt.

39Dat is, van zijn lof en kracht beroofd worde, hetwelk geschiedt als men dezelve aan de menselijke wijsheid of welsprekendheid toeschrijft.

q 1 Kor. 2:1, 4. 2 Petr. 1:16.

De dwaasheid der prediking

18Want 40het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan, 41dwaasheid; rmaar ons, die behouden worden, is het 42een kracht Gods.

40Dat is, de leer des Evangelies van Christus, Die voor ons gekruist is.

41Dat is, wordt van hen voor dwaasheid gehouden en van de wereldwijzen gerekend.

42Dat is, een middel waardoor de Geest van Christus in ons krachtiglijk werkt het geloof en de wedergeboorte tot onze zaligheid, Rom. 1:16. 2 Kor. 3:3, 4.

r Rom. 1:16.

19Want er is geschreven: sIk zal de wijsheid 43der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik tenietmaken.

43Dat is, die voor wereldwijzen gehouden worden, of die zichzelven zulke wijsheid toeschrijven. De profeet haalt deze woorden aan tegen degenen die het Woord Gods van de profeten voorgesteld, verachtten, en meer hielden van menselijke leringen.

s Job 5:12. Jes. 29:14.

20tWaar is 44de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God 45de wijsheid dezer wereld niet 46dwaas gemaakt?

44Dat is, wereldwijze. Deze woorden schijnen genomen te zijn uit Jes. 33:18, waar dergelijke, doch wat veranderd, gevonden worden; of zijn de woorden van Paulus zelven, die hij uit de voorgaande getuigenis trekt. Maar de zin komt op hetzelfde.

45Namelijk wanneer de mensen de Goddelijke zaken naar dezelve willen afmeten.

46Dat is, getoond dwaas te zijn; of ook door een rechtvaardig oordeel tot dwaasheid overgegeven. Zie Rom. 1:21, 22.

t Jes. 33:18.

21vWant nademaal 47in de wijsheid Gods de wereld God 48niet heeft gekend 49door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door 50de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven.

47Dat is, in de schepselen van den hemel en de aarde, door welke God Zijn wijsheid inzonderheid openbaart, Rom. 1:20.

48Namelijk zoals het behoort en ter zaligheid nodig is, Rom. 1:18, 20.

49Door haar natuurlijk verstand en rede.

50Dat is, door de prediking van den gekruisten Christus, die de wereldse mensen voor dwaasheid houden, vers 23.

v Matth. 11:25. Luk. 10:21.

22Overmits xde Joden 51een teken begeren, en de Grieken 52wijsheid zoeken;

51Dat is, wonderen. Zie Matth. 16:4. Joh. 4:48.

52Dat is, redenen, die van het menselijk vernuft voor wijsheid gehouden worden.

x Matth. 12:38; 16:1. Joh. 4:48.

23Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, yden Joden wel 53een ergernis, en den Grieken 54een dwaasheid,

53Namelijk vanwege Zijn geringen en verachten staat in de wereld, overmits zij een machtigen Koning in de wereld verwachten, Die hen als kleine koningen over anderen zou doen heersen. Zie ook Luk. 2:34.

54Namelijk dat wij het leven door den dood van een gekruist Mens zouden verwerven.

y Matth. 11:6. Joh. 6:60, 66.

24Maar hun 55die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, 56prediken wij Christus, de Kracht Gods en zde Wijsheid Gods.

55Namelijk niet alleen uitwendiglijk door het Woord, want alzo zijn ook de voorgaanden, die verloren gaan, geroepen; maar ook inwendiglijk en krachtiglijk door den Geest Gods en naar Zijn voornemen, vss. 26, 27. Rom. 8:28, 30.

56Hierdoor kan verstaan worden, óf de predicatie van Christus, welke tevoren, vers 18, ook de kracht Gods is genoemd; óf Christus Zelf, Die de Macht en Wijsheid Gods genoemd wordt, omdat Hij is het uitgedrukte Beeld van den Persoon des Vaders, door Welken Hij Zijn Goddelijke macht en wijsheid, in het verlossen des mensen, boven alle dingen heeft betoond, vers 30. Zie Spr. 8:1. Matth. 11:19. Luk. 11:49.

z Kol. 2:3.

25Want 57het dwaze Gods is wijzer dan de mensen, en 58het zwakke Gods is sterker dan de mensen.

57Dat is, hetgeen de wereldse mensen voor dwaasheid rekenen, is wijzer dan zij zijn met al hun wereldse wijsheid.

58Dat is, hetgeen zij voor zwak en van geen kracht houden om de mensen tot de zaligheid te brengen, is sterker of krachtiger dan zij met al hun vermetele welsprekendheid en aanzienlijkheid.

26Want 59gij ziet uw roeping, broeders, adat gij niet vele wijzen zijt 60naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen.

59Of: ziet uw roeping, dat is, hoe gij geroepen zijt; of degenen die geroepen zijn onder u, namelijk tot de gemeenschap van Christus en van Zijn gemeente.

60Dat is, naar den uitwendigen staat en achting der mensen.

a Joh. 7:48. Jak. 2:5.

27Maar 61het dwaze der wereld heeft God 62uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke 63zou beschamen;

61Dat is, degenen die de wereldwijzen voor dwazen, zwakken, onedelen, enz., houden.

62Dat is, naar Zijn eeuwige verkiezing tot Zijn gemeente gebracht.

63Dat is, betonen zou dat hetzelve in zaken der zaligheid voor God niet geldt, maar ijdel is.

28En het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en 64hetgeen niets is, opdat Hij 65hetgeen iets is, 66teniet zou maken;

64Dat is, dat zo geringgeacht wordt, alsof het niets ware, 1 Kor. 3:7.

65Dat is, dat geacht wordt iets, of wat groots te zijn.

66Dat is, ijdel en onnut zou betonen te zijn.

29Opdat 67geen vlees zou roemen voor Hem.

67Dat is, geen mens, gelijk Gal. 2:16, namelijk alsof er iets in hem ware, waardoor God bewogen zou zijn om hem meer dan anderen deze genade te doen.

30Maar 68uit Hem zijt gij 69in Christus Jezus, bDie ons geworden is 70wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en 71verlossing;

68Dat is, uit Zijn genade en kracht; gelijk Rom. 11:36. Zie 1 Joh. 4:1, 2, 4, 6.

69Dat is, met Christus door het geloof verenigd, Rom. 8:1.

70Dat is, een oorzaak en stof van alle rechte wijsheid, en rechtvaardigheid, en heiligmaking.

71Namelijk van alle kwaden en ellenden des lichaams en der ziel, welke volkomenlijk zal geschieden ten uitersten dage, die daarom de dag der verlossing genaamd wordt, Ef. 4:30. Zie ook Luk. 21:28. Rom. 8:23.

b Jer. 23:5. Joh. 17:19.

31Opdat het zij, gelijk geschreven is: cDie roemt, 72roeme in den Heere.

72Dat is, alles Hem alleen toeschrijve, met dankzegging, Jer. 9:23.

c Jes. 65:16. Jer. 9:23, 24. 2 Kor. 10:17.