DE EERSTE ALGEMENE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTELJOHANNES

HOOFDSTUK 5.

1 De apostel bewijst verder dat de liefde Gods en tot de kinderen Gods altijd samen moeten gaan. 3 En leert dat de liefde Gods betoond wordt door het onderhouden Zijner geboden, en overwinnen der wereld, hetwelk de wedergeborenen doen door het geloof in Jezus Christus. 6 Welken hij bewijst den Zone Gods en onzen Verlosser te zijn door tweeërlei getuigenis: in den hemel, der Heilige Drie-eenheid. 8 En op de aarde, des Geestes, des waters en des bloeds. 9 En leert dat wij deze getuigenissen moeten aannemen, of dat wij anders God tot een leugenaar maken. 11 Maar die ze aannemen, dat zij door Christus het eeuwige leven hebben. 14 En een vertrouwen dat zij van God, door hun gebeden, alles zullen verkrijgen wat ter zaligheid nodig is. 16 En dat niet alleen voor zichzelven, maar ook voor hun broeder, die niet zondigt tot den dood. 18 Tot welke zonde hij leert dat de wedergeborenen niet vervallen, overmits zij God en Zijn Zoon Jezus Christus recht kennen en in Hem zijn. 21 Vermaant eindelijk de gelovigen zich te wachten van de afgoden.


Het geloof en zijn vruchten

1EENa iegelijk die 1gelooft dat Jezus is 2de Christus, die is uit God geboren; en een iegelijk die liefheeft 3Dengene Die geboren heeft, die heeft ook lief 4dengene die uit Hem geboren is.

1Namelijk met zodanig een geloof, dat vergezelschapt is met alles wat tot een oprecht geloof behoort. Zie 1 Joh. 4:2.

2Dat is, de ware en beloofde Messias. Zie Joh. 20:31.

3Dat is, den Vader.

4Dat is, Zijn kinderen; dewijl dit zo is onder de mensen, zo bewijst de apostel daarmede dat als men God liefheeft, men ook al de kinderen Gods moet liefhebben, die uit Hem geboren zijn.

a Joh. 1:12.

2Hieraan kennen wij dat wij de kinderen Gods liefhebben, 5wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden bewaren.

5Want uit de liefde Gods, als een oorsprong en fontein, moet de liefde tot den naaste spruiten en voortkomen.

3bWant 6dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; cen Zijn geboden zijn 7niet zwaar.

6Dat is, hiermede betonen wij dat wij God waarlijk liefhebben.

7Dat is, bezwaarlijk, moeilijk; hetwelk hier niet gezegd wordt om aan te wijzen dat wij deze geboden hier volkomenlijk kunnen onderhouden; zie 1 Joh. 1:8; 2:1; maar ten aanzien van de wedergeborenen, in welker hart de Heilige Geest de geboden Gods alzo inschrijft, dat Hij meteen in dezelve verwekt een lust om dezelve gaarne te doen, Rom. 7:22. En hetgeen iemand gaarne doet, dat valt hem niet zwaar of moeilijk. Zie Matth. 11:30.

b Joh. 14:15; 15:10. c Matth. 11:29, 30.

4Want al wat uit God geboren is, 8overwint de wereld; den dit is 9de overwinning die de wereld overwint, namelijk 10ons geloof.

8Dat is, in den geestelijken strijd tussen den Geest der wedergeboorte en de wereldse begeerlijkheden en aanlokkingen, waardoor wij tot afwijking van het geloof en overtreding der geboden Gods worden verzocht, houdt het de overhand.

9Dat is, de oorzaak van onze overwinning, omdat het Christus omhelst, door Welken wij alles vermogen, Filipp. 4:13.

10Namelijk dat vergezelschapt is met al wat tot een waar geloof geëist wordt; want zulk een geloof kan niet bestaan zonder onderhouding van de geboden der liefde tot God en den naaste.

d Joh. 16:33.

5eWie is het die de wereld overwint, fdan die gelooft dat Jezus is de Zone Gods?

e 1 Kor. 15:57. f 1 Joh. 4:15.

6Deze is het Die gekomen is 11door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; 12niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En 13de Geest is het Die getuigt dat 14de geest de waarheid is.

11De apostel ziet hier op het water en bloed dat uit de doorstoken zijde van Christus gevloeid is, waarvan Johannes alleen gewag maakt, Joh. 19:34, 35, en verhaalt datzelve wederom hier, om te tonen dat daarin een verborgenheid is, namelijk dat van Hem vloeit het water des Heiligen Geestes, waardoor wij gereinigd en wedergeboren worden, en dat door het uitstorten van Zijn bloed aan het kruis ons is verworven de verzoening met God en de vergeving onzer zonden. Daardoor is vervuld hetgeen afgebeeld was door de ceremoniën des Ouden Testaments, die meest bestonden in reinigingen met water, en bloedstorting der beesten die geofferd werden, zodat dit de zin is: dewijl Christus gekomen zijnde, al hetgeen door de ceremoniën des Ouden Testaments afgebeeld was, in de daad vervuld heeft, dat zulks dan een klaar bewijs is dat Hij de ware Messias is.

12Dat is, Hij is gekomen om niet alleen de weldaad der wedergeboorte of der reiniging onzer verdorven natuur, maar ook de weldaad der rechtvaardigmaking of verzoening met God tezamen teweeg te brengen, door Zijn Geest en bloed; welke twee weldaden van elkander niet worden gescheiden.

13Dat is, de Heilige Geest getuigt in de harten der gelovigen, 2 Kor. 1:22. Ef. 1:13.

14Dat is, de leer des Evangelies, dat Jezus is de Christus. Welke leer geest genaamd wordt, 2 Kor. 3:6. Zie de aantt. aldaar.

715Want 16Drie zijn er Die getuigen 17in den hemel: de Vader, 18het Woord en de Heilige Geest; en 19deze Drie zijn 20één.

15Dit vers, alzo het een zeer klaar getuigenis vervat van de Heilige Drievuldigheid, schijnt van de arianen uit enige boeken uitgelaten geweest te zijn, maar wordt in meest alle Griekse boeken gevonden en zelfs ook bij vele oude en aanzienlijke leraars die voor de tijden der arianen geleefd hebben, tot bewijs der Heilige Drievuldigheid daaruit bijgebracht; en de tegenstelling van de getuigen op de aarde vers 8, toont klaarlijk dat dit vers daar wezen moet, gelijk ook blijkt uit vers 9, waar gesproken wordt van deze getuigenis Gods.

16Namelijk Personen en onderscheiden Getuigen.

17Dat is, geven hiervan uit den hemel een hemels en Goddelijk getuigenis, aan dewelke niet kan getwijfeld worden. Zie Matth. 3:16, 17; 17:5. Joh. 3:31. Hand. 2:1, enz.

18Dat is, de Zone Gods. Zie Joh. 1:1.

19Namelijk Personen. Zie Matth. 3:16, 17; 28:19.

20Namelijk van Wezen en natuur; Die alle Drie van deze zaak gezamenlijk en enerlei getuigen. Een zeer klaar bewijs en getuigenis van de Drieheid der Personen in het enig Goddelijk Wezen. Zie Joh. 10:30.

8En 21drie zijn er die getuigen op de aarde: 22de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn 23tot één.

21Dat is, drie getuigen zijn er ook op de aarde die hetzelve getuigen.

22Dat is, de Geest der aanneming tot kinderen, Die den gelovigen in de gemeente hier op de aarde gegeven wordt, en het water der wedergeboorte, door hetwelk de gelovigen van hun gemeenschap met den Vader en den Zoon verzekerd worden, en het bloed des Nieuwen Testaments, waardoor zij verkrijgen vergeving hunner zonden en verzoening met God. Anderen verstaan door den Geest de leer des Evangelies, en door het water het sacrament des Doops, en door het bloed het sacrament des Avondmaals, door welke drie middelen de gelovigen in de kerk hier op de aarde van de vergeving hunner zonden door Christus, en van het eeuwige leven, als door drie vaste getuigen, verzekerd worden. Zie ook de aantt. op vers 6.

23Dat is, zien op enerlei zaak, en geven daarvan enerlei getuigenis, namelijk dat Jezus is de Zaligmaker en de Zone Gods, vers 5.

9gIndien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis Gods is 24meerder; want dit is de getuigenis Gods, welke Hij 25van Zijn Zoon getuigd heeft.

24Dat is, geloofwaardiger, en moet daarom ook vaster aangenomen worden.

25Namelijk van Jezus Christus, dat Hij de ware en enige Zaligmaker is.

g Joh. 5:37.

10hDie in den Zone Gods gelooft, 26heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, 27heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis die God getuigd heeft van Zijn Zoon.

26Dat is, is door den Heiligen Geest, Die het geloof in hem gewrocht heeft, in zijn hart hiervan overtuigd en verzekerd, Joh. 3:33.

27Zie 1 Joh. 1:10.

h Joh. 3:36. Rom. 8:16. Gal. 4:6.

11En dit is 28de getuigenis, namelijk dat 29ons God het eeuwige leven gegeven heeft; ien ditzelve leven 30is in Zijn Zoon.

28Namelijk waarvan ik spreek.

29Namelijk die in Christus waarlijk geloven, Joh. 3:36.

30Namelijk als in een fontein, uit Wiens volheid wij het ontvangen, Joh. 1:16. Want de Zoon heeft ons het leven verdiend, heeft de macht om ons hetzelve te geven, en geeft het ook allen die in Hem geloven. Zie Joh. 6:47, 48, 51; 17:2.

i Joh. 1:4.

12Die den Zoon 31heeft, die heeft het leven; die den Zone Gods niet heeft, die heeft het leven niet.

31Dat is, met waar geloof heeft aangenomen, Joh. 1:12, die heeft de beginselen des eeuwigen levens alrede in dit leven, en heeft een zekere hoop dat hij hetzelve ook hiernamaals volkomenlijk zal bezitten. Zie Joh. 5:24; 8:51.

13kDeze dingen heb ik u geschreven, die gelooft in den Naam van den Zone Gods; opdat gij weet dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij 32gelooft in den Naam des Zoons van God.

32Dat is, in het geloof meer en meer moogt toenemen en daarin volharden.

k Joh. 20:31.

De kracht van het gebed

14En dit is 33de vrijmoedigheid die wij 34tot Hem hebben, ldat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons 35verhoort.

33Dat is, vrijmoedig vertrouwen; gelijk Hebr. 4:16. 1 Joh. 2:28; 3:21.

34Namelijk God; gelijk hij spreekt 1 Joh. 3:21.

35Gr. hoort.

l Jer. 29:12. Matth. 7:8; 21:22. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 15:7; 16:24. Jak. 1:5. 1 Joh. 3:22.

15En indien wij weten dat Hij ons verhoort, 36wat wij ook bidden, zo weten wij dat wij 37de beden 38verkrijgen die wij van Hem gebeden hebben.

36Namelijk naar Zijn wil, gelijk vers 14.

37Dat is, de zaken die wij bidden.

38Gr. hebben, dat is, zekerlijk zullen hebben.

16Indien iemand 39zijn broeder ziet zondigen 40een zonde niet tot den dood, die zal God 41bidden, en 42Hij zal hem 43het leven geven, dengenen, zeg ik, die zondigen niet tot den dood. mEr is 44een zonde tot den dood; voor dezelve zonde zeg ik niet 45dat hij zal bidden.

39Dat is, zijn medechristen.

40Dat is, een zonde op welke de eeuwige dood niet zekerlijk volgt; dat is, die niet onvergeeflijk is.

41Namelijk voor zijn broeder, dat God hem dezelve zonde wil vergeven.

42Namelijk God zal hem zijn zonden vergeven en alzo het leven geven. Of: hij, namelijk die God voor de zonde van zijn broeder bidt, zal met zijn gebed hetzelve bij God teweegbrengen. Zie 1 Tim. 4:16. Jak. 5:20.

43Dat is, van den dood, dien hij door zijn zonde verdiend had, verlossen.

44Dat is, die zekerlijk den dood met zich brengt, welke is de lastering tegen den Heiligen Geest, wanneer iemand de waarheid der christelijke leer, waarvan hij door den Heiligen Geest is verlicht en overtuigd, loochent en dezelve vijandiglijk lastert en vervolgt. Zie de aantt. op Matth. 12:31.

45Namelijk overmits God zodanigen zondaren deze zonde niet wil vergeven, maar geeft hen over in hun onboetvaardigheid tot het einde toe, doordien zij het middel tot de boetvaardigheid, hetwelk is Christus' offerande, en de overtuiging des Heiligen Geestes verwerpen en tegenstaan.

m Num. 15:30. 1 Sam. 2:25. Matth. 12:31. Mark. 3:29. Luk. 12:10. Hebr. 6:4; 10:26. 2 Petr. 2:20.

17nAlle ongerechtigheid is zonde, en er is zonde 46niet tot den dood.

46Dit is niet te verstaan dat er enige zonde zo licht zou wezen, dat zij den dood niet zou verdienen, hoe klein dezelve ook zou mogen zijn; want dat strijdt tegen Deut. 27:26. Jak. 2:10; maar dat zij niet noodzakelijk den dood medebrengt, maar vergeven kan worden, als de zondaar daarvan een oprecht berouw en leedwezen betoont.

n 1 Joh. 3:4.

18oWij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, 47niet zondigt; maar die uit God geboren is, 48bewaart zichzelven, en 49de boze 50vat hem niet.

47Namelijk tot den dood; noch alzo dat de zonde over hem de heerschappij heeft. Zie 1 Joh. 3:9.

48Namelijk dat hij in deze zonde niet vervalle.

49Dat is, de duivel, die hem tot deze zonde zoekt te brengen, Matth. 6:13.

50Of: raakt hem niet, dat is, heeft geen vat op hem, om hem in die zonde te trekken.

o 1 Joh. 3:9.

19Wij weten dat 51wij uit God zijn, en dat 52de gehele wereld ligt 53in het boze.

51Namelijk die in Christus geloven.

52Dat is, alle andere mensen, die niet zijn wedergeboren noch geloven.

53Dat is, in de zonde en onder het geweld des duivels.

20Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, pen heeft ons 54het verstand gegeven, dat wij 55den Waarachtige kennen; en 56wij zijn in den Waarachtige, 57namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. q58Deze is de waarachtige God en 59het eeuwige Leven.

54Dat is, de rechte en zaligmakende kennis des waren Gods, in welke het eeuwige leven bestaat, Joh. 17:3. Of: verstand gegeven, opdat wij den Waarachtige mogen kennen.

55Dat is, den waren en levenden God, den Vader van onzen Zaligmaker Jezus Christus.

56Dat is, wij hebben door het geloof gemeenschap met Hem, 1 Joh. 1:3.

57Anderen voegen hiertussen het woordje en, gelijk 1 Joh. 1:3, en verstaan onder dezen Waarachtige ook den Vader, gelijk in het voorgaande.

58Namelijk Jezus Christus. Zie Joh. 17:3.

59Dat is, de Auteur, Verdiener en Gever des eeuwigen levens, Joh. 1:4; 10:28; 14:6.

p Luk. 24:45. q Jes. 9:5; 44:6; 54:5. Joh. 20:28. Rom. 9:5. 1 Tim. 3:16.

21Kinderkens, 60bewaart uzelven van de 61afgoden. Amen.

60Dat is, wacht u en draagt zorg, dat gij u met geen afgoderij besmet.

61Dat is, valse goden, of: beelden die tot afgoderij misbruikt worden, dat gij dezelve generlei eer of dienst betoont, alzo hetzelve met de christelijke religie en den waren godsdienst geenszins kan bestaan.

Einde van den eersten algemenen zendbrief van JOHANNES.