DE EERSTE ALGEMENE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTELJOHANNES

HOOFDSTUK 2.

1 De apostel verklaart dat hij de belofte van de vergeving der zonden voorgesteld heeft, niet om die te misbruiken tot zondigen, maar tot troost der zondaren. 3 En vermaant degenen die Christus kennen, tot onderhouding der geboden van Christus. 7 Lerende dat zulks in verscheiden opzicht een nieuw en een oud gebod is. 9 Daarna tot liefde tot den naaste. 13 En past deze vermaning op de vaders, jongelingen en kinderen. 15 Leert dat de Christenen de wereld, en hetgeen daarin is, niet moeten liefhebben. 18 En zich wachten van de verleiding der valse leraars en antichristen. 20 Wijst hun aan dat de zalving des Heiligen Geestes, die zij hebben, hen zal bewaren, zo van de begeerlijkheid der wereld als van de verleiding der antichristen, 22 Die hij beschrijft. 25 Stelt hun voor de belofte des eeuwigen levens. 27 En beschrijft de kracht der zalving des Heiligen Geestes, die zij ontvangen hadden. 28 En vermaant hen standvastelijk te blijven bij de leer van Christus, om in Zijn verschijning vrijmoediglijk te mogen bestaan. 29 En gerechtigheid te oefenen, tot betoning dat zij wedergeboren zijn.


1MIJNE 1kinderkens, ik schrijf u deze dingen, 2opdat gij niet zondigt; 3en indien iemand gezondigd heeft, 4wij hebben aeen 5Voorspraak 6bij den Vader, Jezus Christus, 7den Rechtvaardige;

1Dit woord gebruikt hij om zijn vriendelijkheid jegens hen te betonen, gelijk Christus, Joh. 13:33, en noemt de gelovigen met dezen naam, niet alleen omdat hij velen van hen door de predicatie des Evangelies gelijk als gebaard had, 1 Kor. 4:15. Filem. vs. 10, maar ook om zijn hogen ouderdom.

2Dat is, niet opdat gij deze leer zoudt misbruiken om daarop te vrijer te zondigen.

3Of: maar.

4Dat is, opdat gij zoudt weten, en u daarmede troosten, dat wij hebben, enz.

5Gr. Paracleton, welke titel betekent eigenlijk een advocaat of voorspraak, die iemands zaak voorspreekt en uitvoert in het gericht; en wordt hier Christus toegeschreven, omdat Hij bij den Vader voor ons bidt, Rom. 8:34.

6Namelijk Dien wij met onze zonden hebben vertoornd.

7Zo wordt Hij toegenaamd Jes. 53:11. Zach. 9:9. Hand. 7:52, omdat Hij zonder enige zonde is geweest, zie 1 Joh. 3:5, en daarom bekwaam om onze Voorspraak te wezen, Hebr. 7:26. 1 Petr. 3:18.

a 1 Tim. 2:5. Hebr. 7:25.

2En Hij is been 8Verzoening 9voor onze zonden; en niet alleen voor 10de onze, maar ook voor de zonden c11der gehele wereld.

8Gr. Hilasmos, Verzoening, dat is, Verzoener; gelijk in denzelfden zin Paulus Hem noemt Hilasterion, dat is, Verzoendeksel, Rom. 3:25. Zie de aant. aldaar. En Hij wordt hier de Verzoening Zelve genaamd, omdat Hij Zichzelven tot verzoening heeft opgeofferd, Joh. 17:19. Hebr. 10:14, en dat Hij alleen en volmaaktelijk ons met God verzoend heeft, Hebr. 9:28.

9Namelijk omdat Hij voor dezelve in onze plaats de straf dragende, en daarmede de gerechtigheid Gods voldoende, den toorn Gods stilt, en alzo God met de mensen verzoent, 2 Kor. 5:21.

10Namelijk der apostelen en der andere gelovigen die nu leven.

11Dat is, van alle mensen die in de ganse wereld uit alle volken, Joh. 11:52. Openb. 5:9, nog in Hem zullen geloven. Want dat Hij alle en een ieder mens in de gehele wereld met God niet verzoent, blijkt zo uit de ervaring, alsook daaruit dat Hij niet voor alle en voor een ieder mens den Vader heeft gebeden, Joh. 17:9, maar alleen voor degenen die in Hem zullen geloven, Joh. 17:20.

b Rom. 3:25. 2 Kor. 5:18. Kol. 1:20. 1 Joh. 4:10. c Joh. 4:42. 1 Joh. 4:14.

Christus' geboden bewaren

3En hieraan kennen wij dat wij 12Hem 13gekend hebben, zo wij Zijn geboden 14bewaren.

12Namelijk Jezus Christus.

13Namelijk alzo dat wij Hem ook voor onzen Zaligmaker hebben erkend, Hem liefhebben, ons vertrouwen op Hem stellen en Hem gehoorzamen. Want dit woord betekent hier, gelijk ook dikwijls elders, meer dan een blote kennis. Zie Ps. 1:6. Matth. 7:23. 2 Tim. 2:19.

14Dat is, onderhouden, namelijk met oprechte vlijt en ijver; hoewel in dit leven hetzelve niet gans volkomenlijk geschiedt. Zie 1 Joh. 1:8.

4dDie daar zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en in dien 15is de waarheid niet;

15Dit verklaart het voorgaande, bij wijze van tegenstelling, die deze apostel dikwijls gebruikt.

d 1 Joh. 4:20.

5Maar zo wie Zijn Woord bewaart, in dien is waarlijk 16de liefde Gods 17volmaakt geworden; e18hieraan kennen wij dat wij 19in Hem zijn.

16Namelijk waarmede wij God liefhebben.

17Of: vervuld, dat is, een oprechte en ware liefde geworden, die al haar delen heeft. Zie 1 Joh. 4:12, 18. Want dat noch ons geloof noch onze liefde in alle graden volmaakt is in dit leven, leert Paulus 1 Kor. 13:9, en Johannes 1 Joh. 1:8.

18Gr. hierin, namelijk aan het onderhouden van Gods Woord, en als onze liefde volmaakt geworden is.

19Dat is, met Hem en met Zijn weldaden gemeenschap hebben.

e Joh. 13:35.

6Die zegt dat hij 20in Hem blijft, fdie moet ook zelf alzo wandelen 21gelijk Hij gewandeld heeft.

20Dat is, in Zijn gemeenschap is en blijven wil. Zie Joh. 6:56.

21Dat is, heiliglijk naar het voorbeeld Zijns levens, hoewel wij hetzelve niet in alles volmaaktelijk kunnen navolgen, 1 Joh. 1:8.

f Joh. 13:15. 1 Petr. 2:21.

Den broeder liefhebben

7Broeders, ik schrijf u g22geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat gij 23van den beginne gehad hebt. Dit oude gebod is het woord dat gij van den beginne gehoord hebt.

22Namelijk als ik met dit mijn schrijven u voorhoud en ernstiglijk indruk, het gebod van zijn naaste lief te hebben, hetwelk niet nieuw is, alzo hetzelve niet alleen in het Oude Testament voorgesteld wordt, Lev. 19:17, 18, maar ook van het begin der predicatie des Evangelies altijd sterk is gedreven geweest, Matth. 5:44. Joh. 15:12. Rom. 12:10; 13:8.

23Dat is, van dat gij tot de kennis van Christus geroepen zijt.

g 2 Joh. 1:5.

824Wederom schrijf ik u h25een nieuw gebod: 26Hetgeen waarachtig is in Hem, 27zij ook in u waarachtig; 28want 29de duisternis gaat voorbij, en 30het waarachtige licht 31schijnt nu.

24Of: Daarentegen.

25Dat is, dat op een nieuwe wijze van Christus en Zijn apostelen voorgesteld en gedreven wordt, met Zijn eigen voorbeeld en bijzondere liefde bevestigd is, en door den Geest Gods in de harten der gelovigen wordt ingeschreven, volgens de beloften des nieuwen verbonds, Jer. 31:33. Zie de aant. Joh. 13:34.

26Dat is, de liefde die waarlijk in Christus jegens ons is, die zij ook waarlijk in u. Zie Joh. 13:34.

27Of: is.

28Of: dat de duisternis, enz.

29Namelijk van onwetendheid en goddeloosheid, die tevoren in de wereld was eer het Evangelie gepredikt werd. Zie dergelijke Rom. 13:12. 1 Thess. 5:4. 1 Petr. 2:9.

30Namelijk der zaligmakende kennis van God en van Zijn beloften en geboden, Ef. 5:8. 1 Joh. 1:7; 2:9.

31Namelijk in de leer des Evangelies, die wij verkondigen.

h Joh. 13:34; 15:12.

9Die zegt dat hij 32in het licht is, en zijn broeder haat, 33die is in de duisternis tot nog toe.

32Dat is, de leer des Evangelies kent en aanneemt.

33Dat is, die steekt nog in de voorgaande onwetendheid en blindheid; en is overzulks geen recht Christen.

10iDie zijn broeder liefheeft, kblijft in het licht, en geen 34ergernis is in hem;

34Of: aanstoot. Gr. scandalon, hetwelk betekent een steen of iets dergelijks, dat in den weg ligt, waaraan men zich stoot, en waardoor men ten val gebracht wordt, hetwelk lichtelijk geschiedt als men in duisternis wandelt; maar die in het licht wandelt, kan lichtelijk zulken aanstoot mijden, als hij wel voor zich ziet, hetwelk de apostel hier zegt dat de ware gelovigen doen. Zie dergelijke Ps. 119:165. Joh. 11:9, 10.

i 1 Joh. 3:14. k Joh. 12:35.

11Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en weet niet 35waar hij heen gaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind.

35Namelijk of hij den rechten weg gaat of niet. Of weet niet dat hij tot zijn verderf gaat.

De wereld niet liefhebben

12lIk schrijf u, 36kinderkens, 37want de zonden zijn u vergeven 38om Zijns Naams wil.

36Gelijk tevoren vers 1. Hier begint nog niet de afdeling naar den ouderdom, maar in het volgende vers.

37Of: dat u de zonden vergeven zijn. Alzo ook vss. 13, 14.

38Dat is, om Christus Jezus' wil. Zie Hand. 4:12; 10:43, en de aantt. aldaar.

l Luk. 24:47. Hand. 4:12; 13:38.

13Ik schrijf u, 39vaders, want gij hebt 40Hem gekend 41Die van den beginne is. Ik schrijf u, 42jongelingen, want gij hebt 43den boze overwonnen. Ik schrijf u, 44kinderen, want gij hebt 45den Vader gekend.

39Dat is, oude lieden, die door uw jaren grote kennis hebt verkregen.

40Namelijk Jezus Christus.

41Namelijk der wereld, dat is, van eeuwigheid. Zie 1 Joh. 1:1.

42Namelijk die in het beste en sterkste van uw leven zijt, en bekwaam tot strijden.

43Dat is, den duivel, Matth. 6:13; 13:19.

44Namelijk die nog jong van jaren zijt, welker ambt en eer is hun ouders recht te kennen, te ontzien en lief te hebben.

45Namelijk van onzen Heere Jezus Christus, Die ook onze Vader om Christus' wil geworden is, Joh. 20:17.

14Ik heb u geschreven, vaders, want gij hebt Hem gekend Die van den beginne is. Ik heb u geschreven, jongelingen, want 46gij zijt sterk, en 47het Woord Gods blijft in u, en gij hebt den boze overwonnen.

46Dat is, gelijk jonge lieden gemeenlijk sterk van lichaam zijn, zo moeten zij ook sterk zijn in het geloof om tegen den duivel te strijden, 1 Petr. 5:9.

47Namelijk hetwelk is het geestelijk zwaard, waarmede gij tegen den duivel moet strijden, Ef. 6:17.

15mHebt 48de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; nzo iemand de wereld liefheeft, 49de liefde des Vaders 50is niet in hem.

48Dat is, de dingen die buiten de rechte kennis en dienst Gods in deze wereld van wereldse mensen groot geacht, begeerd en nagetracht worden, die in het volgende vers worden uitgedrukt. Zie Jak. 4:4.

49Namelijk waarmede wij God den Vader liefhebben.

50Namelijk overmits deze twee liefden zich strekken tot zaken die tegen elkander strijden, tezamen niet kunnen bestaan, en de ene liefde de andere uitdrijft. Zie Matth. 6:24.

m Rom. 12:2. n Gal. 1:10. Jak. 4:4.

16Want 51al wat in de wereld is, namelijk 52de begeerlijkheid des vleses en 53de begeerlijkheid der ogen en 54de grootsheid des levens, 55is niet uit den Vader, maar is 56uit de wereld.

51Dat is, al wat de wereldse mensen liefhebben en natrachten, begrepen in deze drie soorten die hier uitgedrukt worden.

52Dat is, de wellustigheid. Zie Rom. 13:14.

53Dat is, de gierigheid en begeerte van rijkdommen, die hier der ogen wordt genaamd, omdat het aanschouwen dezer goederen de begeerte derzelve opwekt, en dat de ogen der gierigaards daarmede nimmermeer verzadigd worden, maar willen alles hebben wat zij zien. Zie Spr. 27:20. Pred. 4:8.

54Of: trotsheid, dat is, de eergierigheid of hovaardigheid, die de wereldse mensen in hun staat en leven alleszins betonen in grote kostelijkheid, pracht en verheffing boven hun naaste. De apostel deze zonden beschrijvende, benaamt ze met den naam van begeerlijkheid, overmits zij uit de aangeboren verdorvenheid voortkomen, Jak. 1:15, om alzo den wortel derzelve uit te trekken.

55Dat is, is van God in der mensen harten niet ingeplant, en behaagt Gode niet.

56Dat is, uit de verdorven natuur der wereldse mensen.

17oEn 57de wereld gaat voorbij, en 58haar begeerlijkheid; maar 59die den wil van God doet, 60blijft in der eeuwigheid.

57Dat is, de wereldse mensen.

58Dat is, al de goederen en wellusten waartoe derzelver begeerlijkheid zich strekt.

59Namelijk in het vlieden van deze begeerlijkheden en zonden.

60Dat is, zal het eeuwige leven hebben.

o Ps. 90:10. Jes. 40:6. 1 Kor. 7:31. Jak. 1:10; 4:14. 1 Petr. 1:24.

De antichrist

18Kinderkens, 61het is de laatste ure; pen gelijk gij gehoord hebt dat 62de antichrist 63komt, zo zijn ook nu 64vele antichristen geworden; waaruit wij kennen 65dat het de laatste ure is.

61Dat is, wij beleven nu den laatsten tijd der wereld, van welken tevoren gezegd is dat in denzelven de antichrist zal komen en vele valse leraars zullen opstaan. Zie Matth. 24:5. 1 Kor. 10:11. 2 Thess. 2:3. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1. 2 Petr. 3:3.

62Gr. ho antichristos, welk woord betekent in het gemeen iemand die, onder den naam van Christen te zijn, zich stelt tegen de leer van Christus' Persoon en ambt; en in het bijzonder een onder dezelve bijzonderlijk uitstekende, die niet bestaat in één persoon alleen, maar in verscheidene elkander in een staat opvolgende of in elkanders plaats komende, gelijk men door den keizer van Rome dikwijls niet alleen verstaat den regerenden keizer, maar ook al degenen die in het keizerrijk den een na den ander opvolgen. Hier spreekt de apostel van den uitstekenden antichrist, gelijk het Griekse woordje ho te kennen geeft, die 2 Thess. 2:3, enz., en in de Openbaring van Johannes doorgaans beschreven wordt.

63Dat is, komen zal, of gelijk als op weg is om te komen. Zie 2 Thess. 2:7.

64Dat is, vele valse leraars onder de Christenen, die voorlopers van den groten antichrist zijn geweest, en van één geest gedreven, want hier wordt dat woord in het gemeen en in den brede genomen.

65Namelijk volgens de voorzeggingen van Christus en de apostelen, tevoren aangetekend.

p Matth. 24:5. 2 Thess. 2:3.

19q66Zij zijn 67uit ons 68uitgegaan, maar zij waren 69uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij 70met ons 71gebleven zijn; rmaar dit is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet 72allen uit ons zijn.

66Namelijk deze antichristen en valse leraars.

67Namelijk Christenen of christelijke vergaderingen.

68Dat is, voortgekomen, opgestaan, en hebben zich van ons afgezonderd.

69Dat is, uit de ware en oprechte Christenen, noch uit de oprechte en gezonde leraars.

70Namelijk oprechte Christenen en leraren.

71Namelijk in de enigheid des geloofs en bij de waarheid.

72Namelijk die zich Christenen noemen en hun leer met Christus' Naam bekleden. Zie Matth. 7:21.

q Ps. 41:10. Hand. 20:30. r 1 Kor. 11:19.

20s73Doch gij hebt 74de zalving 75van den Heilige, en gij weet 76alle dingen.

73Gr. En. De apostel wijst den gelovigen nu aan het rechte middel om de verleidingen der antichristen te ontkomen, namelijk dat zij vast blijven bij de leer die zij door de verlichting des Heiligen Geestes eens hebben geleerd en aangenomen.

74Of: de zalf; waardoor hij verstaat de genadige werking des Heiligen Geestes, waardoor zij wedergeboren en met de zaligmakende kennis van Christus verlicht en versterkt zijn, die bij de uitstorting van een kostelijke zalf wordt vergeleken. Zie Ps. 45:8; 133:2.

75Dat is, van Christus Jezus, Die alzo genaamd wordt Ps. 16:10. Dan. 9:24. Hand. 2:27. Zie de aantt. aldaar; en de reden Hebr. 7:26. Van Hem hebben alle gelovigen deze gave, Joël 2:28. Joh. 1:16; 14:26.

76Namelijk die u ter zaligheid nodig zijn te weten, en waarvan ik u schrijf.

s Ps. 45:8; 133:2. 2 Kor. 1:21. Hebr. 1:9.

21Ik heb u niet geschreven omdat gij 77de waarheid niet weet, 78maar omdat gij die weet, en omdat 79geen leugen uit de waarheid is.

77Namelijk van de leer des Evangelies.

78Dat is, om u de gedachtenis van hetgeen gij weet te verversen, en u daardoor in de waarheid meer en meer te versterken tegen de verleidingen.

79Gr. dat alle leugen uit de waarheid niet is, dat is, omdat geen leugen, dat is, geen valse leer, uit de waarheid, dat is, uit de leer des Evangelies, die wij prediken, is.

22Wie is 80de leugenaar, dan die loochent dat Jezus 81is de Christus? Deze is de antichrist, 82die den Vader en 83den Zoon loochent.

80Dat is, de voornaamste valse leraar.

81Gr. niet is, dat is, die de waarheid loochenende zegt dat Jezus niet is de Christus, dat is, de Messias, de Gezalfde, de beloofde Zaligmaker. Zie Joh. 20:31.

82Hoe de Vader wordt geloochend, wordt nader in het volgende vers verklaard.

83De Zone Gods, de Heere Jezus Christus, wordt geloochend, niet alleen ten aanzien van Zijn Persoon, wanneer men loochent óf Zijn Goddelijke, óf Zijn ware menselijke natuur, óf dergelijke; maar ten aanzien van Zijn ambt, als men loochent dat Hij de Zaligmaker is, of dat Hij de enige en volmaakte Zaligmaker is, en als men benevens Hem nog andere middelaars tot de zaligheid stelt, enz.

23tEen iegelijk die den Zoon loochent, 84heeft ook den Vader niet.

84Dat is, loochent ook genoegzaamlijk den Vader, overmits de Vader zonder Zijn Zoon niet kan zijn, noch recht gekend worden. Zie Joh. 8:19; 10:30. In sommige Griekse boeken worden hier nog bijgevoegd deze woorden: die den Zoon belijdt, heeft ook den Vader.

t Luk. 12:9. 2 Tim. 2:12.

In Christus blijven

2485Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord hebt, 86dat blijve in u. Indien in u blijft wat gij van den beginne gehoord hebt, zo zult gij ook 87in den Zoon en in den Vader blijven.

85Namelijk van de zuivere leer des Evangelies, die u van Christus en de apostelen van het eerste aan gepredikt is geweest.

86Dat is, volhardt gij in dezelve volstandiglijk.

87Dat is, in de oprechte en zaligmakende leer van den Vader en van den Zoon. Of: in de gemeenschap des Vaders en des Zoons, 1 Joh. 1:3.

25En dit is 88de belofte die Hij ons beloofd heeft, namelijk 89het eeuwige leven.

88Dat is, hetgeen Christus ons in het Evangelie beloofd heeft.

89Zie Matth. 19:29; 25:46. Joh. 3:15, 16; 5:24; 6:33, 54; 10:10; 17:2, en doorlopend in het Evangelie.

26Dit heb ik u geschreven van 90degenen die u verleiden.

90Namelijk opdat gij des te beter en zorgvuldiger van hun verleiding u zoudt mogen wachten.

27vEn 91de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node 92dat iemand u lere; maar gelijk dezelve zalving u leert 93van alle dingen, zo is 94zij ook waarachtig en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, 95zo zult gij 96in Hem blijven.

91Dat is, dezelve genade des Heiligen Geestes, Dien u Christus heeft gegeven, om u te verlichten met de kennis der waarheid; gelijk vers 20.

92Namelijk deze dingen, dewijl gij ze alrede weet, of de gronden der christelijke leer, die gij alrede gelegd hebt.

93Dat is, van al deze dingen; of: van al wat u nodig is ter zaligheid te weten. Zie vers 20.

94Namelijk de zalving.

95Dat is, zo blijft in Hem; een Hebreeuwse wijze van spreken. Of hij spreekt alzo om te tonen het goed vertrouwen dat hij had van hun standvastigheid.

96Namelijk Christus; gelijk uit het volgende en het voorgaande 24ste vers blijkt.

v Jer. 31:34. Hebr. 8:11.

28En nu, kinderkens, blijft 97in Hem, xopdat wanneer Hij zal 98geopenbaard zijn, wij 99vrijmoedigheid hebben, en wij 100van Hem niet 1beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst.

97Namelijk Christus, dat is, bij Zijn gemeenschap en leer, die met geloof vasthoudende.

98Namelijk in Zijn toekomst ten oordeel, gelijk de volgende woorden verklaren. Zie ook 1 Joh. 3:2.

99Namelijk om te bestaan in Zijn oordeel voor Hem, vertrouwende dat Hij ons niet verdoemen, maar vrijspreken zal.

100Of: voor Hem niet beschaamd worden.

1Namelijk gelijk allen ongelovigen en goddelozen zal wedervaren.

x Mark. 8:38. 1 Joh. 3:2.

29Indien gij weet dat 2Hij rechtvaardig is, zo weet gij dat een iegelijk 3die de rechtvaardigheid doet, 4uit Hem geboren is.

2Namelijk God de Vader, of Christus, van Welken hij in de voorgaande woorden heeft gesproken.

3Dat is, die godzaliglijk leeft.

4Dat is, van Hem geestelijk wedergeboren is. Zie 1 Joh. 3:9.