Psalm 67

1Onze God zij ons nu genadig,
En zegen’ ons met overvloed;
Hij verlicht’ ons allen gestadig
Met Zijn aanschijn lieflijk en zoet;
Opdat ons Zijn wegen
Bekend recht van degen
Werden, en meteen
De heidenen leren
Hen tot den weg keren
Onzes heils alleen.

2Dat toch, Heer’, de volken met zingen
U zeer danken vrij openbaar,
En met vreugd Uwen lof voortbringen,
Hen in U verheugen eenpaar.
Gij hebt alle lieden
Alszins te gebieden,
Naar Uw goedheid rein;
Ja, ’t geheel aardrijke
Gij in der gelijke
Regeert, Heer’, allein.

3De volkeren met zoeten tone
Danken daarom Uwen Naam goed,
Omdat ’t aardrijk draagt vruchten schone;
Zegen ons, Heer’, tot ons behoed.
De Heere zeer goedig,
Geeft ons overvloedig
Den zegen gewis;
Dat Hem dies elk vruchte,
En onzen God duchte,
Die almachtig is.