Psalm 142

1Ik roepe God met harte aan,
Ik smeke Hem gans onderdaan;
Ik storte voor Hem uit mijn hart,
En vertelle Hem al mijn smart.

2Als mijn geest en mijn hart met nood
Gans bezwaard is, en met angst groot,
Nog weet Gij, Heer’, in dezen al,
Hoe ik daaruit verlost zijn zal.

3Zij hebben mij strikken bereid,
En mij te vangen toegeleit.
Als ik mij alszins heb gewend,
Der vrienden geen heeft mij gekend.

4Geen middelen mij nu voorstaan,
Om enigszins hen te ontgaan;
Daar is niemand in mijn geslacht,
Die mij te helpen zij bedacht.

5Ik roepe, HEER’, tot U allein;
Gij zijt altijd mijn Hope rein;
Ter wereld en is nu niemand
Waarvan ik verwachte bijstand.

6Aanhoor toch, Heer’, al mijn geklag,
Want ik voortaan niet meer en mag;
Hoed mij voor de vervolgers mijn,
Die mij nu veel te machtig zijn.

7Uit dezen kuil diep mij bevrijd,
Dat ik U prijze t’ allen tijd.
Bij mij zijnde Gods kind’ren vroed,
Zullen zien ’t goed dat Gij mij doet.