Psalm 113

1Gij kind’ren die den HEER’ dient vrij,
Looft ende prijst Zijnen Naam blij;
Laat de hoogheid Gods zijn geprezen.
Laat zeer heerlijk nu zijn verklaard
Des HEEREN Naam zeer wijd vermaard,
En eeuwiglijk voort verhoogd wezen.

2Van der zonnen opgang zeer klaar
Tot den ondergang moet eenpaar
Geloofd wezen Uwe Naam, HEERE;
Die over alle volken wreed
Heerset; en zo wijd en zo breed
Als de hemel is, strekt Zijn ere.

3Wie is onzen HEERE gelijk,
Die in Zijn hemels Koninkrijk
Zo verheven is met eerwaarde?
En vandaar Zijn ogen afslaat,
Ziende hoe ’t alleszins toegaat,
In den hemel en ook op d’ aarde?

4Hij heft zeer fijn op uit den stof
Den kleinen, tot Zijn eer en lof.
Uit den drek verhoogt Hij den armen.
Dat Hij hem bij de vorsten groot,
Ja, bij de vorsten Zijns volks bloot,
Verheffe naar Zijn groot ontfarmen.

5’t Huis des wijfs, ’twelk was onvruchtbaar,
Geeft Hij vol kinderen eerbaar,
Die in ’t huis spelen en op straten;
Zodat d’ onvruchtbare veracht
Kind’ren gewint met grote macht;
Dies zij verblijd wordt bovenmaten.