XII. Het Avondgebed

1Christe, Die Du bist Dag en Licht,
Voor Dij is, Heer’, verborgen nicht;
Dijn Vaderlijke lichtes glans
Leert ons den weg der waarheid gans.

2Wij bidden Dijn Godd’lijke kracht:
Behoed ons, Heer’, in dezen nacht;
Bewaar ons, Heer’, voor alle leid,
God, Vader der barmhartigheid.

3Verdrijf den zwaren slaap, Heer’ Christ,
Dat ons niet schaad’ des vijands list;
Dat ’t vlees in tuchten reine zij,
Zo zijn wij veler zorgen vrij.

4Zo onz’ ogen slapen bij tij,
Laat onz’ harten waken tot Dij;
Bescherm ons, Godes rechterhand,
En los ons van der zonden band.

5Bescherm, Heer’, al de christenheid;
Dijn hulp altijd zij ons bereid;
Help ons, Heer’ God, uit allen nood,
Door Dijn heil’ge vijf wonden rood.

6Gedenk, Heer’, op den zwaren tijd,
Daarmee ’t lijf zeer streng wordt bestrijd;
De ziele die Gij hebt verlost,
Die geef, Heer’ Jesu, Dijnen troost.

7God Vader zij lof, eer en prijs,
Daartoe ook Zijnen Zone wijs,
Des Heil’gen Geestes goedigheid,
Van nu tot in der eeuwigheid.