Psalm 87

1Zijn grondslag, zijn onwrikb’re vastigheden
Heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd;
De HEER’, Die Zich in Sions heil verblijdt,
Bemint het meer dan alle Jakobs steden.

2Men spreekt van u zeer herelijke dingen,
O schone stad van Isrels Opperheer!
’k Zie Rahab, Ik zie Babel, tot uw eer,
Bij hen geteld die Mijne grootheid zingen.

3De Filistijn, de Tyriër, de Moren,
Zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht;
Van Sion zal het blijde nageslacht
Haast zeggen: “Deez’ en die is daar geboren.”

4God zal ze Zelf bevestigen en schragen,
En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft,
Hen tellen, als in Isrel ingelijfd,
En doen den naam van Sions kind’ren dragen.

5Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen;
Dan zullen daar de blijde zangers staan,
De speelliên op de harp en cimbel slaan,
En binnen u al mijn fonteinen wezen.