Psalm 54

1O God, verlos mij uit den nood,
En red door Uwen Naam mijn leven;
Mijn rechtszaak zij aan U verbleven;
Och, of Uw arm mij bijstand bood!
O God, sla acht op mijn gebed;
Neig tot mijn rede gunstig d’ oren,
En wil mijn bitt’re klacht verhoren,
Zo word’ ik uit den angst gered.

2Want vreemden steken ’t hoofd omhoog
Tot mijn verderf; ik zie tirannen,
Om mij te doden, samenspannen;
Zij stellen God zich niet voor ’t oog.
Zie, God, Die nimmer mij vergeet,
Is mij een Helper in mijn lijden;
Hij voert hen aan die voor mij strijden,
En ondersteunt mij in mijn leed.

3Hij zal dit kwaad, dit boos bestaan,
Aan mijn verspiederen vergelden.
Roei uit die tegen mij zich stelden;
Het gaat Uw trouw en waarheid aan;
Ik zal U, met een blij gemoed,
Vrijwillig off’ren, HEER’ der heren;
Ik zal Uw Naam met lofzang eren;
Dit eist Uw Naam; want hij is goed.

4Want God wil mij Zijn bijstand biên;
Hij heeft mij ’t onheil doen ontkomen,
En mijn benauwdheid weggenomen;
Ik heb mijns vijands val gezien.